BINNENLAND. LANDBOUW. HOLLAND'S BESTE KWALITEIT Versch gekarnd met 25% allerfijnste Roomboter onder Rijkscontrole. TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEÜWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT VAN DONDERDAG 18 AUGUSTUS 1932. No. 194. WAT ZEGT DE BILT? NA DE OPERATIE. Een bezoek aan het Kon. Ned. meteorologisch instituut in De Bilt; iets over de organi satie, inrichting en werkwijze der instelling'; wat er zooal aan de opstelling van het da- gelijksch weerbericht vast zit. (Van een specialen verslaggever], II. Dr. Braak bracht ons na zijn inleiding naar een aantal, in het gebouw en in het park verspreid staande instrumenten, waarmede waarnemingen worden ver richt. In den hoogen toren van het in stituut zagen we apparaten, die wind richting, wind-sterkte en zonneschijn meten en registreeren, in het park in strumenten voor het opteekenen van temperatuur, vochtigheid, regenval, ver damping. We zagen hoe men de snelheid van wolken meet, en hoe men de tem peratuur in den grond waarneemt. Zóó opmerkelijk is de schijnbare eenvoud van alle instrumenten voor de waarne mingen, dat zij het vermoeden zouden kunnen wekken, dat de klimatologie een bijster simpele tak van wetenschap is. De eenvoudige bakjes, die regen opvan gen, noch de bekende thermometers spreken tot de verbeelding van den leek. Meer daartoe in staat is het, met het oog op snelle temperatuursveranderin gen, geheel geïsoleerde interieur van het paviljoen der afdeeling aardmagnetisme en seismologie, waar o.a. ingewikkelde instrumenten aardbevingen registreeren. Dr. Braak verklaarde ons de werking der seismographen, die nagenoeg lede ren dag een aardbeving van geringe be- ceekenis aantoonen, en die De Bilt in staat stellen, de plaats, hoe ver weg ook, waar een aardbeving is, op te sporen. Behalve. De Bilt heeft het station Heer len instrumenten voor seismologische waarnemingen, en wel in verband met mogelijke grondverplaatsingen in de ko- ien-mijnen in de omgeving. De volgende afdeeling, die dr. Braak ons deed bezoeken, was de afdeeling oceanographie en maritieme meteorolo gie, waar de heer Keijser zich een be reidwillig inleider toonde. Hij gunde ons een blik in de ontzaglijke verrichtingen, die over de geheele wereld worden ge daan teneinde behoorlijke gegevens te verzamelen over de meteorologische verschijnselen op zee en over de bewe gingen van het water der zeeën en oce anen, ten profijte van de wetenschap, de scheepvaart en de visscherij. Het mate riaal voor deze afdeeling wordt voor namelijk geleverd door de waarnemin gen, verricht aan boord van Nederland- sche schepen der groote vaart, voorts van oorlogsbodems en lichtschepen. „Onze zeelieden," zei de heer Keij ser, „doen daarvoor zulk schitterend werk, dat men er geen lof genoeg voor kan hebben, en wij zijn de directies der scheepvaart-maatschappijen, die dit werk belangloos doen verrichten, dan ook zeer verplicht. Van ieder binnen varend schip ontvangen we meteorolo gische journalen, bevattend de uitslagen van om de 4 uur gedane waarnemingen. Per jaar komen hier circa 600 journalen binnen, die ongeveer 200.000 series waarnemingen bevatten. Al deze waar nemingen moeten volgens kaart-systeem gerangschikt en bewerkt worden om als materiaal te kunnen dienen voor de at lassen voor de .zeevaart en wetenschap, die door het instituut worden uitgege ven. De complete serie van 4 atlassen van den Atlantischen Oceaan bevat b.v. zeven millioen waarnemingen." „Hoever is men gevorderd met de oce anographie", vroegen we den heer Keij ser, nadat deze ons nog eenige buiten- landsche recensies getoond had, om te bewijzen hoe gunstig dit Nederlandsche werk in de wetenschappelijke wereld wordt beoordeeld. „Van den Atlantischen Oceaan en van het Noordelijk gedeelte van den Indi- schen Oceaan weet men al zeer veel", luidde het antwoord. „Maar de beide Pacific-Oceanen liggen echter nog zoo goed als geheel braak. Groote internati onale samenwerking is voor dit gebied noodig, en die bestaat wel, maar de vor deringen gaan langzaam. Thans zijn we bezig met het bewerken van de waarne mingen over het gebied tusschen Japan en Indië." „Wat is het praktisch nut van deze wetenschap?" vroegen we vervolgens. „De verkregen kennis komt ten goe de aan de scheepvaart en de weervoor spelling op langen termijn; bovendien wordt door het verrichten van waarne mingen de meteorologische kennis be vorderd, hetwelk wederom ten goede komt aan de navigatie. Om een duide lijk voorbeeld te noemen, kan worden gezegd, dat door vergelijking van de barometer-waarnemingen aan boord met de luchtdruk-gegevens, die in de atlas sen voorkomen, een schip, dat in de tro pische wateren vaart, veelal in staat zal zijn de gevaarlijke tropische stormen als taifoens, tijdig te ontloopen." Na het onderhoud met den heer Keijser, en na de bezichtiging van de geweldige archieven zijner afdeeling, kwamen we terecht bij dr. H. G. Cannegieter, die als medewerker aan de afdeeling weerdienst en algemeene .meteorologie, voor den couranten-lezer een der „heeren van de Bilt" vertegenwoordigt Het is n.l. deze afdeeling, die in de courant en door de radio aankondigt wat we den anderen dag van het weer te verwachten hebben. Bij !r. Cannegieter was het, dat ons ein delijk het slot gewerd van het antwoord op de in den aanvang van dit artikel ge stelde vraag. Toen we hadden plaats ge nomen tegenover dezen weerkundige, die heel wat illusies wekt en illusies doodt, vooral in den vacantie-tijd, voel den we ons geroepen hèm mede te dee- len in hoeverre de voorgaande colleges ons inzicht in zijn taak hadden doen rijpen. „U weet dus, dat de in het binnenland gedane waarnemingen hier samen ko men", zei dr. Cannegieter. „Andere lan den hebben eveneens zulke verzamel punten; de gegevens worden 3 maal per dag uitgewisseld, en zóó ontstaat het weerbericht". We vroegen een nadere toelichting van deze wel zeer korte verklaring, aan welk verzoek de heer Cannegieter onge veer als volgt voldeed. „De weerdienst berust nagenoeg ge heel op de radiografische ontvangst van de weerberichten, gesteld in den code van de internationole meteorologische organisatie, die het laatst in 1929 in Ko penhagen de weerberichtgeving interna tionaal geregeld heeft. Elk land zendt zijn waarnemingen op een eigen golf lengte uit, en op tijden, die zoo geregeld zijn, dat de gelegenheid tot ontvangen tot haar recht komt. Indien gewenscht, kan men zoodoende driemaal daags de waarnemingen van plm. 500 Europeesche stations verzamelen, en bovendien nog de beknopte mededeelingen uit de an dere werelddeelen, en zoo een overzicht krijgen van de meteQrologische gesteld heid over de geheele wereld. Deze be lichten worden regelmatig aangjevuld met waarnemingen van schepen op den Oceaan, waardoor het zeegebied tusschen de werelddeelen geheel wordt overbrugd. De ingekomen gegevens worden door middel van karakters (het weer heeft honderd karakters) op de werkkaart ge bracht, die tenslotte uitwijst waar de barometer daalt, waar hij stijgt, welke luchtstroomingen heerschen, en waar de koude luchtmassa's vermoedelijk met de warme in botsing zullen komen. Uit de werkkaart trekken wij de conclusies, die de basis vormen van het weerbe richt, zooals de couranten-lezer dat kent. Behalve 't weerbericht voor de courant verzorgt de afdeeling weerdienst, den stormwaarschuwingsdienst, de waarschu wingen voor stormvloeden, de weerbe richten ten dienste van de luchtvaart en den nachtvorstwaarschuwingsdienst. Misschien vindt U het vreemd, maar van onzen stormwaarschuwingsdienst wordt o.a. gebruik gemaakt door eigenaren van circussen. De nachtvorstwaarschuwingen hebben de (belangstelling van boeren, tuinders, schippers en steenfabrikanten. Men vraagt ons van alles. Een aardig voorbeeld daarvan vind ik het telefoon tje van iemand, die een schip in Riga had liggen en die ons vroeg of hij het daar, wat de vorstkansen betrof, 12 da gen kon laten liggen voor reparaties". Dr. Cannegieter wijdde vervolgens aan dacht aan de prachtige werkwijze der internationale meteorologische organisa tie, welker voorzitter en secretaris aan het instituut in De Bilt verbonden zijn, en hij beëindigde het onderhoud na een uiteenzetting van de waarnemingen in de bovenlucht, -die per vliegtuig in Soes- terberg en Den Helder worden verricht, en die een waardevolle bijdrage leveren voor het totaal-beeld van de atmosferi sche circulatie, voor de temperatuur- en vochtigheidsverhoudingen in de atmos feer. „Welk weer geeft U ons voorloopig?" vroegen wij bij het afscheid. „De eerste dagen mooi zonnig, niet te warm zomerweer", gaf dr. Cannegieter ten antwoord. En hij is zijn belofte trouw nagekomen. HET RAPPORT-WELTER. De centrale commissie voor bezuini ging, ingesteld door de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel, heeft heden een adres gezonden aan den raad van ministers inzake het rapport van de staatscommissie voor de verla ging van de rijksuitgaven (commissie- Weiter) waaraan het volgende is ont leend: Op verschillende punten meent de commissie in het rapport-Weiter voor stellen aan te treffen, welke voor een grooter of kleiner deel overeenstemmen met denkbeelden, die onze eigen com missie reeds vroeger inzake reorganisa tie van takken van overheidsdienst en verlaging van uitgaven tot uiting heeft gebracht. Uit den aard der zaak hebben deze voorstellen haar volle instemming. De omstandigheden eischen ook van ons land zich zoo goed mogelijk aan te passen aan dê sterk veranderde oecono- mische en financieele wereldverhoudin gen. Daartoe zal wellicht noodig zijn een min of meer ingrijpende (omvorming van ons bedrijfsleven, daartoe is zeker ver- eischte een aanpassing van ons prijs-, loon- en kostenniveau aan dat van de wereldmarkt, mede door blijvende aan zienlijke vermindering van de overheids uitgaven. Nederland kan zich niet ver oorloven zijn huishouding te handhaven op een peil dat zooveel hooger ligt dan dat van de landen, waarmede het heeft te concurreeren. De commissie wil in dit verband uiting geven aan een gevoel van teleur stelling en spijl over de vaak onredelijke en onjuiste critiek welke van verschil lende zijden op de voorstellen der com- missie-Welter is geoefend. De commissie meende zooveel begrip te mogen ver wachten van den noodtoestand, waarin ons geheele oeconomische leven ver keert, dat de noodzakelijkheid erkend wordt van ingrijpende bezuiniging over de geheele linie, van sterke beperking van alle overheidsuitgaven. De commissie acht het onvermijdelijk dat de door de commissie-Weiter voor gestelde verlaging van de Rijksuitgaven met een bedrag van ruim 100 millioen zoo spoedig mogelijk wordt doorge voerd. Intusschen zal ook met volledige toe passing van de voorstellen der commis- sie-Welter, in de eerstvolgende jaren nog geen sluitende begrooting verzekerd zijn. Ten einde het tekort te overbrug gen heeft de commissie in het bijzonder op het oog de invoering van een crisis belasting op inkomens welke niet of slechts met een gering percentage ge daald zijn. 's EX-KEIZERS PLANNEN EN HANDELINGEN. Op de vragen van het Tweede-Kamer lid den heer F. Vos betreffende het in stellen van een onderzoek van regee- ringswege ter zake van loopende ge ruchten omtrent terugkeer van den ge wezen Duitschen Keizer naar Duitsch- land, heeft minister Ruys o.m. geant woord: Andere dan uiterst vage, niet te con troleeren geruchten over herstel van den gewezen Duitschen Keizer in zijn vroe gere waardigheid, zijn der regeering niet ter oore gekomen. De regeering kan de verzekeringen herhalen, welke zij in 1920 en voorgaan de jaren gaf met betrekking tot haar voornemen er nauwlettend op toe te zien, dat van de aan den gewezen Duit schen Keizer hier te lande verleende gastvrijheid geen gebruik worde ge maakt, dat strijdig zou zijn met het lands belang. Op de vraag van het Tweede-Kamer lid den heer Wijnkoop betreffende het optreden van den gewezen Duitschen Keizer op 19 Juli j.l. ter gelegenheid van een wapenschouwing van Duitsche cavaleristen, antwoordde minister Ruys de Beerenbrouck: De regeering geeft aan de bewegingen van den gewezen Duitschen Keizer de aandacht, die zij verdienen. DE KOLENCONFERENTIE TE BRUSSEL. De onderhandelingen met de afge vaardigden der Duitsche steenkolenmij nen hadden tot nog toe geen resultaat, aldus de Brusselsche correspondent van het Hbld. De Duitschers beweren, dat de Belgische productie te groot is en dat de toestand op de inlandsche markt niet alleen aan invoer te wijten is. Ook de Belgische mijnen moeten offers brengen om den toestand gezond te maken. De betrokken ministers zullen heden een onderhoud hebben om het vraag stuk nader te onderzoeken. DE HULP AAN DEN LANDBOUW. Onze landbouw-medewerker schrijft ons: Onze deelneming aan de actie voor steun aan den tuinbouw in zijn geheel, beteekent niet, dat we de hulp tot dus- itycl 25 k por pond L'l I I I I, I «Tafte BAND door Dr. Jan Walch, 16). i i— 1 f De vestibule dooruoen plaatste zich de b|ediende, die liun vooraf (ging1 voor de buitendeur, troik ze open. Het ging met stram-mekanie'ke bewegingen, als van een soldaat, die een komfmando in de geleding van tempo's, uitvoert. Ilij liep mee met de deur die hij open haalde, posteerde zich er toen naast; de (mlan, die achter hen aan kwam, plaat ste zich tegenover hem'. Stokstijf ston den ze daar als twee karyatid'en. ,Op hun strakke gezichten was geen, groet en geen dreiging. En daar tu,sschen door wandelden Henri en Clara, hij in een bevreemde rust, zij met schichtig ge depte stapjes, naar. bjuiten in d'en maan nacht. j ACHTSTE HOOFDSTUK. i Nawee. .Vmkndelijk beklemd liepen ze, in de zelfde maat, als werd die nog door de twee surveilanten geregeld, een eind door de zachtjes dalende oprijlaan, die met ei en draai door een hoog bebosclit gedeelte van het park ging. Clara greep Henri's arm. Het scheen haar, dat de boomen onheil ruischten; op het pad' bewogen spdkig de schaduwen van het jonge groen. Ze verhaastte haa rtred, trok Henri mee. Inéénen kwam de Ibe- klem'mend'e gedachte bij haar op aan liet hek, dat het huiten van den weg af sloot. Zou het üniijsschien dicht zijn? In de (macht van die starre, onuitspreke lijk angstwekkende mannen, wier boos aardig grijnzende tronies ze als duivel- sche bedreigingen vóór zich zag, den weg versperrend? Ze begon bijna hard te loopen, dorst nauwelijks te ademen, als iemand, die vlucht uit 'n atmosfeer van verstikking.. Daar was het hek.... de spijlen staken als een werend staketsel omhoog. En in énen stokte haar vaart: er liep een man bij het hek. We móéten er door",, zei ze fluis terend. Nu, dat zal wel gaan", antwoordde Henri rustig, verbaasd, als bevreemdde hem de angstklank in haar setm. Het ging ook. De man opende bij hun nadering zwijgend het hek; sloot het da delijk achter hen. Ze stonden op den pu- lieken weg. Clara slaakte een diepen zucht van verlichting. Kalmer liep ze eerst nog even door,, omwendend naar links. Daari waren ze vandaan gekomen; daar was de stad. In de lucht zagen ze vaag den rossigen gloed van de duizenden lan taarns. Henri bleef staan. „Moeten wc dat heele eind loopen?" zei hij. Wat doet het er toe?" antwoordde zij. „Gauw maar, We zijn er nu uit, maar ik heb nog geen veilig gevoel", Nou, dat zal wel los loopen", zei hij. „Ik wou alleen maar, dat ik er iets van begréép waarom we er uit gesme ien zijn". In haar angst-helderheid viel haar weer zijn jongensachtige terminologie op. En wekte het beschermende moeder lijke gevoel, dat ze deze laatste weken aldoor voor „haar jongen" had. Er is niets dat in een gevaar meer kalmeert dan het gevoel een ander te moeten beschermen. Ze glimlachte even bij zijn argeloosheid, al was o.ok haar de zaak niet geheel duidelijk. „Enfin", zei ze en 't was of ze het nu ineens ook zelf voor het eerst voelde, „we zijn er nu in elk geval uit". Ik begrijp er niets van, niets, niet s", zei Henri. „Maar daar kun nen we altijd nog over praten. Laten we nu eerst maar zien dat we thuis komen, dat is te zeggen: in 't hotel". De afstand viel niet mee, doch een vervoermiddel deed zich niet op, al raasden hun verschillende auto's voor bij. Eindelijk kwamen ze in een slecht bestrate poovere voorstad, waar een taxi te vinden bleek, die hen naar 't hotel bracht. De klok wees elf uur, toen ze naar hun kamer gingen. Dat was nu niet bepaald een pret tig uitgangetje", zei Henri. Neen, zei Clara. „En als ik bedenk, dat die menschen ons in dit hotel heb ben gebracht, en weten waar we zit ten, zou ik zeggen: Laten we maar zoo gauw mogelijk weer verder gaan...." Ik zou toch eerst nog wel eens een explicatie willen hebben". Wel, ze dachten dat je ze voor den gek hield. Voor den gek hield?" herhaalde hij, moeilijk peinzend.... Ja,.... dat is nu toch malZit dat nu aan mijn ziek te of nietD'r zijn van die uit drukkingen die ik me herinner, maar die ik toch niet meer begrijp. Wat is dat nu bijvoorbeeld: „voor den gek houden?" Zijn gezicht had weer iets van dat gevaarlij'k krampachtige, dat haar het naderen van een crisis deed gevoelen.. Terwijl ze zich bezon op een antwoord waarbij het begrip „leugen"' vermeden kon worden, ging hij, moeilijk pieke rend voort: En dan ja, nu weet ik 't weer! Het was, toen dat heer, die president, op z'n allerkwaadaardigst was Toen zei hij, „dat hij me niet wilde vol gen op den weg der onwaar hei d". Dat scheen het ergste: dat ik was op den weg der onwaarheid"Maar wat i s dat: onwaarheid? en waarheid. Er móést een antwoord worden gege ven; en spoedig ook O, dat isdat is: dat je de zaak anders inziet dan een ander Ois het dat.... Dus hij be doelt, dat ik hen miskendeJa, ja,; (Ing. Med.) zooiets is 't; ik herinner 't me nu ook wel weer.... Waarheid, dat is, als je net zoo over denkt; en onwaarheid. ja, ja,.... zóó is het Maar dan snap ik 't nóg minder.... Want ik heb toch al hun mooie, édele bedoelingen begre pen; en dat heb ik hun gezégd!" Ja, ja, dat is zoo Clara besefte steeds meer de moeilijkheid van den uitleg. Weet je wat ik denk, zei ze kor daat, „dat ze je niet begrepen hebben". Sprak ik dan geen goed Duitsch?" Jawel.ik wi 1 zeggen: i k dacht van wel.Maar ze waren ook in een ander opzicht teleurgesteld; ze dachten, dat je een hóóggeplaatst ambtenaar was, Ja,wat hebben ze in den trein op alles gelet.... En wat hebben ze mijn woorden eigenaardig opgevat. Ze hebben er veel meer uit gehoord dan ik heb bedoeld.... Vreemd! Vreemd!" Clara zag van verdere pogingen tot verklaring af. Later-zou hij dit alles be grijpen. Nu was het maar zaak zoo gauw mogelijk te vertrekken en dat vond hij bepaald ook wel goed, want dat besefte hij ook wel: dat deze menschen hem vijandig waren.... Zeg", zei ze, geen verband met het voorafgegane accentueerend, „zullen we nu morgenochtend maar weer door-, gaan?" (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1932 | | pagina 5