ONDERWIJS. BINNENLAND. LEGER EN VLOOT. LANDBOUW. (TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEÜWSCHE MIDDELBÜRGSCHE COURANT VAN DONDERDAG 11 AUGUSTUS 1932. t No. 188 EEN INPOLDERING VOOR HONDERD VIJFTIG JAAR. NA DE OPERATIE. (Slot.) Met de kaart van de Hoofdplaat ge wapend gingen de Zeeuwsche afgevaar digden naar Den Haag, waar na her haalde besprekingen met de zaakgelas tigden van den Raad van State den 31 en Augustus 1775 een schikking tot stand kwam. De Hoofdplaat zou verdeeld wor den tusschen de Staten van Zeeland en de Staten Generaal en wel door een te maken scheiding of „scheilinie", van ,,'t oude canaal" af, dat de Hoofdplaat scheidde van de schorren en slikken, ge legen voor den Prins Willempolder en den Oraniënpolder in IJzendijke-am- bacht, in de breedte, van 't Zuiden naar 't Noorden tot de Wester Schelde toe en wel zoo, dat drie vijfden der begroeide landen zouden liggen ten Oosten der scheilinie en voor Zeeland zouden zijn, de overige twee vijfden, dus ten Westen der scheiding, voor de Staten-Generaal. Het Zeeuwsche deel zou komen bij het „Commitimus", dat deel van Vlaande ren,dat wel generaliteitsland was, maar bestuurd werd door Gecommitteerde Raden, nu Gedeputeerde Staten, van Zeeland. Het deel van de Staten-Gene raal zou, als alle overige Generaliteits landen beheerd en bestuurd worden door den Raad van State, Stranden en aanwassen, die zich reeds buiten de be groeide landen bevonden, en de verdere accressen, die er nog komen konden, zouden behooren aan dengene, aan wiens land zij aanzetten. Den 5en October 1775 keurden de Staten van Zeeland de ge troffen regeling goed en verzochten aan de afgevaardigden naar Den Haag ook de verdere regelingen met den Raad van State te treffen: het stellen der scheid palen; of de „aanbedeelde schorren", af zonderlijk verkocht zouden worden, of gemeenschappelijk; of er bedijkt zou worden voor „gemeene of afzonderlijke rekening" enz. Ook de hierin getroffen regeling keurden de Staten van Zeeland goed den 20en Nov. 1775, de Staten- Generaal den 23en Februari 1776. In den zomer van 1776 kwamen er twee ingenieurs van den Raad van Sta te, de „luitenant-colonel-ingenieur" van Suchtelen en de „opzichter generaal van 's lands zeewerken" van Doeveren, die met de deskundigen van de Staten van Zeeland, den „Capitein-ingenieur" de Freitag en den „geadmitteerden land meter" Hattinga, nadere ontwerpen, op metingen en teekeningen voor de voor genomen verdeeling in gereedheid brachten, benevens een begrooting der kosten. Bij de meting bleek de Hoofd plaat 3363 gemeten 36 roeden Gentsche maat groot te zijn, terwijl de kostenbe- grooting voor de bedijking, waarbij in begrepen was het maken van twee stee- nen zeesluizen, van den hoogen schei- dingsweg tusschen de twee „territoiren", de noodige verkortingen, de bxnnenheu- len, het graven der slooten, het maken van twee sluiswachtershuizen, een hou ten logies, het bekostigen van de noo dige opzichters en de militaire bewaking 230,621 bedroeg, dus ongeveer 70 per gemet per ingedijkte landen, wat dan later na aftrek van wegen, slooten enz, voor de „schotbare landen" wel 80 of 90 zou bedragen. Nu kwam de vraag: „of men de Hoofd plaats zoude benificeren door verkoop vóór de indijking, dan wel dezelve eerst indijken voor Gemene Rekening of wel voor ieders deel afzonderlijk en dan daar na de ingedijkte landen verkoopen?" Door wederzijdsche gemachtigden werd den 6en Juni 1777 tot 't laatste besloten. Bepaald werd, dat men de Hoofdplaat van weerszijden der scheilinie tegelijker tijd zou gaan indijken voor rekening van het „gemeene land" en dat de kos ten zouden worden gedragen door de Staten van Zeeland en den Raad van door Dr. Jan Walch, 10. I De dame, die in 't minst niet ver moeid scheen en ook haar reisgenoot scheen nu heel frisch; maar die hald dan ook uren lang zitten sluimeren trok zich dadelijk terug. „O, neemt u ons niet kwalijk, het was heel verkeerd van ons, er niet aan te denken, dat mijn heer ziek is geweest. Ik zeg nu geen woord meer", voegde ze er met oolijke hartelijkheid bij. En ze demonstreerde dit voornemen door dadelijk een tijd schrift op te nemen, en zich in haar hoekje terug te trekken. Het was wer kelijk alles even beminnelijk, wat zij deed en zei. En in de twee uur, die men n°g te sporen had, praatte ze alleen, gedempt, nog wat met Clara, die naar 'n hotel vroeg. Ze wist een heel goed; aan het groote plein, tegenover het station. En loen Clara nog eens, ter gelegenheid van deze informatie, haar vreugde over de ontmoeting betuigde, zei ze hoffelijk en eenvoudig: „het is voor óns een ge noegen geweest, mevrouw Van Ho- ghen Lugt", En daar Clara even haar verbazing over deze bekendheid met haar naam liet blijken, wees ze op de label, die aan den koffer hing; en méén de, dien naam al eens in een Belgische courant te hebben gelezen. Is meneer uw echtgenoot niet een politicus? vroeg State, ieder voor hun gedeelte. De schei linie zou gemeenschappelijk betaald worden. De aanbesteding van het werk ge schiedde in 't openbaar te IJzendijke den 12en November 1777; de aanne mingssom was 235.100, terwijl te voren niet berekende bijkomstigheden nog 24.905 beliepen. De leiding van 't ge heel was in handen van den „capitein- ingenieur" Freitag, die ook de bestek ken gemaakt had. Ze verliep zonder groote tegenspoeden, behalve dat de wispelturige Wester Schelde weer eens van stroom veranderde en haar stroom draad richtte op den Oostoever, waar de ondergrond uit kwelzand bestond en dat er eenige schade was door twee zware stormen en vloeden den len Ja nuari 1779 en den 20en Februari 1790 aan den nieuwen dijk. Maar de „Gede puteerden" waren zeer voldaan over hun hoofdingenieur. Na de indijking werden eerst vijf scheidpalen opgedicht voor de uiteen houding der beide gebieden, twee op den dijk van den Pieterspolder, twee op den dijk van den Prins Willempolder en één op den nieuwen dijk van de Hoofdplaat, Daarna maten Freitag en Hattinga de landen nogmaals op en ging men over tot de verkaveling. Er wer den „hoofdkavels" gemaakt van tus schen de 100 en 150 gemeten, naar dat het het beste uitkwam met den grond en daartusschen eenige kleinere erfjes, door den Polder verspreid, om ie kun nen dienen tot woningen van arbeiders „tot gerief der boeren, dicht bij hun hofsteden." In het midden van den pol- d'er aan den kruisweg werd een vierkant van bijna 19 gemeten afgestoken, waar op woningen voor ambachtslieden en winkels konden verrijzen en waar „een niet onaanzienlijk dorp kon geboren worden, in 't welk ook kerk- en school- dienst zoude kunnen worden geoefent". Er werden aangesteld „tot handhaving der politie en justitie, alsmede tot het verzorgen der dijkagiën", een bailluw, vijf schepenen en een secretaris, die te gelijk „stokhouder" en „vendumeester" was, en die een bode en een „schutter" in zijn dienst had, Verder werden er be noemd een dijkgraaf, drie gezworenen, twee penningmeesters (voor elk gedeel te één) en een sluiswachter. Daarna ging men tot den verkoop der landerijen over; den 24en Maart 1780 werd het Zeeuw sche deel van den nieuwen polder Lloofd- plaat verkocht „ter Kamer van Heren Gecommitteerde Raden van Zeiand" aan den meestbiedende; het bracht op 163,297, terwijl ten slotte de indij- kingskosten Van dit deel 164.592 had den bedragen, zoodat er 1295 minder ontvangen werd dan er door Zeeland uit gegeven was. De Staten hadden echter bijna 22 gemeten buiten verkoop gehou den om verdeeld te worden in erven op cijns, tot het bouwen van huizen op het dórp en bij de sluis, waarvan ze dus jaarlijks pacht zouden genieten. Onkos ten en inkomsten wogen zoo ongeveer tegen elkaar op in het Zeeuwsche deel. (De desbetreffende cijfers van het aan deel der Staten-Generaal zijn mij on bekend.) De Staten van Zeeland besloten nu den 25en September 1780, dat „tot aanmoe diging der bevolking op de Hoofdplaat, Partagie van Zeeland, en het bouwen van nodige woningen op de edven daar toe geschikt op het vierkant, aan den kruisweg tot het stichten van een dorp afgestoken, aanstonds een school zoude worden gebouwt en een schoolmeester en voorzanger beroepen op het gewone 's lands tractement en dat vervolgens naar mate van den aanwas van het dorp, ook een kerk voor de Gereformeerden gesticht en en zogenoemde Pastory of woonhuis voor een predikant, te be roepen op zeker te bepalen tractement en andere gewone voordeden.Ge committeerde Raden werdén met de uitvoering belast. Deze heeren kwamen ze peinzend. Neen, dat niet; hij was maar ambtenaar aan 't Ministerie van Buitenlandsche Zaken, Het was mede deelzamer dan ze anders op reis placht te zijn, maar zóó'n aardige kennisma king! En och, haar gewone maatschap pelijkheid voelde ze met den nieuwen Henri toch ook heelemaal van zich af zinken En zoo viel het haar ook maar ternauwernood op, dat de anderen niet nu meteen hun eigen naam be kend maakten. Daar konden trouwens zooveel redenen voor zijn; ze scheen 'n héél voorname dame; misschien ver zwegen ze hun naam uit bescheidenheid. Precies op tijd reed de trein het sta tion Straaatsburg binnen. ZESDE HOOFDSTUK. Straatsburg, Het zou me bepaald spijten, als we elkaar niet nog eens in Straatsburg ont moetten, had de nieuwe kennis bij het afscheid gezegd; en Clara had dat ten volle beaamd. Henri niet; maar het 'kon zijn, dat hij dezen wensch niet gehoord had. In elk geval namen de dame en de heer van hem niet minder beleefd afscheid, na hun op het station een hun speciaal bekenden witkiel te hebben aangewezen. Het was altijd een prettig idee met een getrouwd man te doen te hebben, en speciaal vandaag, want het was erg rumoering op het wijde stati onsplein dat zij hadden over te steken. den 3en Apdiü 1782 met hun plannen ter tafel, vooreerst met een project voor kerk, school en pastorie. De kerk zou „volmaakt vierkant" zijn, binnens- muurs veertig voeten ruimte hebben en 247 menschen kunnen bevatten. Aan de kerk moest een groote regenbak komen, in een polder, „daar het grondwater nog niet versch is, zeer noodig." Daarbij een kerkhof, omringd door een doornhaag, voor ingang een ijzeren hek tusschen steenen pilaren hebbend. De begrooting van kerkgebouw met inventaris klok en uurwerk uitgezonderd bedroeg 3381; omgeving der kerk en kerkhof werden besomd op 314: de pastorie op 1000; school en schoolmeesterswoning op evenzoo 1000. De kerkgemeente van de Hoofdplaat Partage Zeeland zou be hooren tot de classis Walcheren, even als 't geheele Committimus; 't beroepen van een predikant en schoolmeester zou geschieden overeenkomstig de kerkor dening in Zeeland. De Staten van Zee land besloten aldus in haar vergadering van 9 November 1782 en bepaalden het tractement van den predikant op 83 pon den Vlaamsch (ad 6); 6 schellingen (ad 0.30) en 8 grooten (ad 0.025), bene vens voor Classikale onkosten 6 ponden Vlaamsch 13 schellingen, 4 grooten. Daarbij kwamen nog kindergeld en an dere voordeelen. De te beroepen school meester, die tevens voorzanger, koster 4en klokluider zou zijn, kreeg een trac tement van 16 pond Vlaamsch 13 schel lingen en 4 grooten 's jaars. Alles te be talen „tenComptoire Generaal van Zee land, evenals al de andere Kerkelijke Tractementen in het Committimus," Den 28en Mei 1783 legde Jonkvrouwe Maria Petronella Schorer, oudste doch ter van Mr. Willem Schorer, den eer sten steen voor het kerkgebouw en bin nen twee jaar was alles zoover voltooid, dat er „openbare godsdienst" in kon ge houden worden. De classis Walcheren benoemde eene commissie, bestaande uit de predikanten C. H. D, Ballot, J. Henry en A. 's Gravezande te Middelburg en van de „overwatersche leden" F. Se- nijse en A. Braam te Oostburg en IJzen dijke om met Gecommitteerde Raden alles te overleggen en uit te voeren. De kreits (tegenwoordig ring) IJzendijke zou tot er een predikant was, den dienst waarnemen en Ds. Arnoldus Braam van IJzendijke wijdde de kerk plechtig in op den 29 Mei 1785. Reeds toen woonden in het Zeeuwsche gedeelte der Hoofd plaat meer dan zestig „ledematen". De predikant sprak een rede uit naar aan leiding van II Kronieken E vrs. 1216; onder zijn gehoor waren „de Hoge en Lage Overheid en eene aanzienlijke uit alle oorden toegevloeide schare". Ge collecteerd werd voor de diaconie 10 pond Vlaamsch, 15 schellingen, 4 groo ten. Den 3en Juli doopte Ds. Senijse uit Oostburg er het eerste kind, nadat den 19en Juni Ds. Braam daar al een paar in het huwelijk vereenigd had. De erf stadhouder Prins Willem V bezocht den 4en Augustus 1785 de nieuw gestichte plaats en kerk en gaf in de armenbus 7 pond Vlaamsch, Op den 26en October 1785 kwamen in de consistorie der nieu we kerk samen als gecommitteerde uit de Hoofdingelanden Mr. Willem Scho rer en F. P. Eversdijk, Bailluw van IJzen dijke en Hoofdplaat met als secretaris J, Ritzaard, griffier der Stad en Lande van Biervliet, terwijl als gecommitteer den van de classis Walcheren de predi kanten F. Senijse en A, Braam van Oostburg en IJzendijke optraden. Zoo kon er een „collegium qualificatum" ge vormd worden, de wettelijke vergade ring van overheid en kerkeraad, die vol gens Zeeuwsche kerkorde, predikanten en schoolmeesters beriep, kerkeraads- leden benoemde en de armenr.ekening nazag. Er werden tewe ouderlingen en twee diakenen benoemd, die na drie „Zondagsche proclamatiën" in de bedie- ninge bevestigd werden. De schoolmees ter en voorzanger Abraham van Belois Groepen manifestanten met roode vlag gen trokken in strijdlustige of minstens strijdbereide houding voorbij; andere groepen, met een lelie-insigne, stonden het spottend aan te zien. Wat was er aan de hand? Maar ineens schoot het hem te binnen: ach ja, natuurlijk! Eén Mei! De porteur sprak Fransch, maar met een sterk Duitsch accent. Llenri sprak hem daarom, terwijl hij hun den weg wees, maar eens in het Duitsch toe, maar hij antwoordde weer in 't Fransch. „Deutsch ist doch gewisz Ihre Mutter- sprache?" „Non monsieur, je su'is Alsa- cien; done Franqais", antwoordde hij stug. „Dat bevreemdt me" zei Henri te gen Clara. Ik had het vast gedacht." Clara dacht het nog; maar opheldering1 was hier nu eenmaal onmogelijk; hoe kan men Henri duidelijk maken dat iets niet waar was? Ze kwamen aan het hotel; het zag er inderdaad zeer goed uit. De chef de ré- ception sprak hun. toen hij hun tegen elkander eenige woorden in het LIol- landsch had hooren wisselen, in het Duitsch toe; gaf ook in het Duitsch den porteur een aanwijzing, waar hij de ba gage moest neerzetten, waarop die met „Jawohl" antwoordde. Ze hadden een rustige kamer gevraagd, maar er waren alleen kamers aan den voorkant. Dan maar een beetje hoog. En daar zaten ze dan voor de open ramen, moe van de reis, en hoorden naar het rumoer was reeds aangesteld door de ingelan den, na in de classis, gehouden te Vlis- singen, den len September 1785 „be hoorlijk geëxamineerd en geapprobeerd te zijn". De eerste predikant, J. Wier- sen, kwam er in 1786. Zoo deed de polder Hoofdplaat hare intrede in het Zeeuwsche poldergebied en werden de burgerlijke gemeente Hoofdplaat en de Nederl. Hervormde van dien naam gesticht, ongeveer hon derd vijftig jaar geleden, P, DE TAAK VAN DEN RIJKS BEMIDDELAAR. Een verslaggever van het Neder- landsch Correspodentiebureau heeft 'n onderhoud gehad met mr. A. C, Jose- phus Jitta naar aanleiding van zijn be noeming tot rijksbemiddelaar en tot hoogleeraar in het staatsrecht aan de technische hoogeschool. Naar zijn opvatting over de taak van den rijksbemiddelaar gevraagd, verwees prof. Josephus Jitta naar het in 1929 verschenen werkje van zijn hand over „De practijk van de arbeidsgeschillen- wet". Mr. Jitta verklaarde zich te verheu gen over de goede voorbereiding welke hij voor de functie van rijksbemiddelaar had gehad door het secretariaat van den hoogen raad van arbeid, dat hij geduren de twaalf jaren heeft bekleed. Als secre taris van dit college merkte prof. Jitta op, moet men objectief de meening van de beide partijen weergeven en dit is een uitstekend middel om de wederzijd sche standpunten tot in de kern te lee- ren kennen en ook om zich een heldere voorstelling te vormen van de moeilijk heden, waarmede het tot elkander bren gen van partijen gepaard gaat. Ook als secretaris van de rijksbemid delaars, vervolgde mr. Jitta, heb ik in dit opzicht veel geleerd. Het is een zeer goede methode van de rijksbemiddelaars om eerst de partijen afzonderlijk en daarna gezamenlijk te hooren. Toen 't instituut van den rijksbemiddelaar pas was ingevoerd, gebeurde het wel eens, dat een andere methode werd gevolgd, maar de ervaring leerde al spoedig, wel ke werkwijze de grootste kans op een beslechting van het geschil opleverde, en deze werkwijze passen tegenwoordig dan ook alle rijksbemiddelaars toe. Mr. Jitta zeide een zeer pertinent te genstander te zijn van verplichte arbi trage als algemeen principe en als wet- telijken dwang. Verwerpelijk acht hij de verplichte arbitrage, welke bestaat in Australië, Noorwegen en Canada en eenigermate en voor enkele groepen in Engeland. Hij juichte het toe, dat de arbeids- geschillenwet in ons land zich er toe be paalt, recht toe te kennen aan den be middelaar om zich in een arbeidsgeschil te mengen en een verplichting te schep pen voor de partijen om voor den be middelaar te verschijnen. Wel kent de wet de mogelijkheid van een boeken onderzoek naar den bedrijfstoestand. Dit middel, aldus prof. Jitta, kan mis schien nuttig, maar het moet zuinig wor den gehanteerd en daarbij moet men be denken dat, als men door een onderzoek gegevens heeft verzameld, daarmede nog geen beslissing is genomen, welke aan het geschil een eind maakt. Bij Kon. besluit zijn bevord'e,rd (lot officier van den m ar in e s t o omvaar tdiens t lste lil. de officieren van den marine- stoom vaar IdiensL 2e M'. W. van Leeuwen Hzn en iWi. F. II. Bïecker. Voor het examen hoofdakte slaag den te Rotterdam de heer J. de Voogd te Borsselen. Voor het examen Hoogduitsche taal! L. O. slaagde te Den Ilaag de heer A. D. P. van den Ende te L atriswaarde. Het bestuur van de Chr. school te Hoe k, buurtschap „De Knol" heeft tot onderwijzer benoemd den heer H, Oggel Jz. te Axel. B. en W. hébben ter alge'meéne kennis gebracht dat zij hebben besloten de R. K, Hoogere Handel'sscïïOoI Ie Ber gen op Zoom aan te wijzen als school waarvan het einddiploma den bezitters, na eventueel met goed gevolg afge legd tentamen in het boekhouden, be voegdheid tgeéff tot het afl'egg|en van het candidaatsexamen in de faculteit der handelswetenschappen te Amsterdam. op het plein, dat zich allengs in twee groepen deelde. Dreunend, op de wijze van het „Air des Lampions" klonk het van de ééne zij, en dreunend klonk het antwoord van den overkant. Wat ze rie pen, was onverstaanbaar, i Wat roepen ze? vroeg Llenri aan den kellner, die hun het middagmaal kwam brengen, Désarmement, zei die met het air van onverstoorbaar dédain, waarover kellners van qualiteit beschikken. En de anderen? De kellner bukte zich over detafel, die hij bezig was te dekken. Het ant woord draalde. Die anderen wat roepen die? Vive la France, glaube ich, oder so etwas.... Toen hij weg was, zei Llenri: Ik geloof dat we in een erg Duitsch hotel zijn, Ja, enfin, het eten ziet er goed uit, antwoordde Clara. En dat was het eerst belangrijke, want ze hadden honger, Den volgenden morgen om een uur of tien; ze zaten rustig in de heerlijke Meizon voor de open ramen te ontbij ten, kwam de kellner zeggen, dat er voor hen getelefoneerd werd. Voor ons? Maar dat is onmoge lijk. Herr Hóghen Loegt? Ja, 't Is vreemd. Enfin, ik zal even gaan, HONGAARSCHE PAARDEN NAAR ONS LAND. Met het importeeren van Hon- gaarsche volbloed- en halfbloed- paarden een begin gemaakt; is er kans, dat het Hongaarsche paard in ons land op den duur als rij- en concourspaard het Engelsche zal verdringen? (Van een specialen verslaggever). In een van de bekendste hotels van het schoon gelegen Oisterwijk is de zer dagen menige verhandeling over het paard gehouden, en menig vermaard rui ter vond dezer dagen zijn weg naar de zomer-inrichting, die voor eenigen tijd in een bijgebouw een aantal interessan te gasten herbergt. Deze gasten zijn viervoeters volbloed- en halfbloed, paarden, in Hongarije geboren en geto gen, en de vorige week op transport ge steld naar Nederland, waar zij thans de eerste bijdrage vormen aan het plan om het Hongaarsche paard hier te lan de ingang te doen vinden. Degene, die dit voornemen ten uitvoer wil brengen is de heer Otto Schuman, 'de hooge- schoolrijder, wiens rijkunst en wiens rij- materiaal vrijwel eiken geregelden be zoeker van concoursen bekend zijn. Met den heer Schuman, die behalve een erkend hoogeschool-rijder op con coursen, een in het Zuiden gewaardeerd leider van de maneges in Tilburg en Den Bosch is, hadden we een onder houd over zijn bedoelingen met het Hongaarsche paard, en over de konse- kwenties, mogelijk daarufl voor de Ne- derlandsche wedstrijdsport voortvloei end. Hij deelde ons mede, dat de ruim 20 paarden, die hij uit Hongarije naar ons land heeft gebracht, kunnen worden be schouwd als de eerste invoer hier van eenige beteekenis van Hongaarsch rij- materiaal. Tot nu toe werd wel eens een enkel Hongaarsch paard geïmpor teerd, doch van invoer volgens een overwogen systeem was toch geen sprake. De voornaamste oorzaak daar van noemde de heer Schuman de kleine maat van het Hongaarsche paard; men fokte voorheen slechts kleine paar den, en deze konden, ondanks hun goede eigenschappen geen genade vin den in de oogen der Nederlandsche paarden-menschen, die gewoon zijn aan de groote afmetingen van het En gelsche en Duitsche concours-paard. Nu men zich in Hongarije is gaan toeleggen op het kweeken van grooter materiaal en nu men paarden aan de markt brengt, die, wat hoogte betreft, niet van Hij volgde den ober. Plotseling kreeg Clara het idee dat het wel goed mocht zijn, als zij er bij was. Ze was zoo ver van huis, de noodzakelijkheid van dat toezicht even vergetenMaar ja.... Even kwam de gedachte bij haar op, dat het wel een beetje gek was, als zij daar- achteraan liep; ook Henri zelf zou het zonderling vindenzou ze het dan maar op zijn beloop laten? Ze was opgestaan, maar draalde, aar zelend of ze de deur zou uitgaan, of niet.... Het was nu misschien al te laat.... Meteen vielen haar de jas en hoed van haar man aan den kapstok in het oog. Wacht, dat was een geschikt voorwendsel! Ze zou hem die brengen, zeggen, dat ze had gedacht, dat dat te lefoontje hem misschien voor een bood schap naar buiten riep. Snel de trap afloopend werkte ze het idee nader uit. Daar stond hij, in de te lefooncel, in de hal, dicht bij het bu reau de réception. Hij stond nog te luis terenZe trok de deur open, hield hoed en jas in de hoogte, wenkte hem dringend, zoo dringend, dat hij in de te- Ie foon zei: „Excuseert u mij één oogen- blik„Wat is er?" vroeg hij haar toen. Ik dacht dat je misschien uit moest.'" (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1932 | | pagina 5