ONDERWIJS.
BINNENLAND.
LEGER EN VLOOT.
LANDBOUW.
(TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEÜWSCHE MIDDELBÜRGSCHE COURANT VAN DONDERDAG 11 AUGUSTUS 1932. t No. 188
EEN INPOLDERING VOOR
HONDERD VIJFTIG JAAR.
NA DE OPERATIE.
(Slot.)
Met de kaart van de Hoofdplaat ge
wapend gingen de Zeeuwsche afgevaar
digden naar Den Haag, waar na her
haalde besprekingen met de zaakgelas
tigden van den Raad van State den 31 en
Augustus 1775 een schikking tot stand
kwam. De Hoofdplaat zou verdeeld wor
den tusschen de Staten van Zeeland en
de Staten Generaal en wel door een te
maken scheiding of „scheilinie", van
,,'t oude canaal" af, dat de Hoofdplaat
scheidde van de schorren en slikken, ge
legen voor den Prins Willempolder en
den Oraniënpolder in IJzendijke-am-
bacht, in de breedte, van 't Zuiden naar
't Noorden tot de Wester Schelde toe en
wel zoo, dat drie vijfden der begroeide
landen zouden liggen ten Oosten der
scheilinie en voor Zeeland zouden zijn,
de overige twee vijfden, dus ten Westen
der scheiding, voor de Staten-Generaal.
Het Zeeuwsche deel zou komen bij het
„Commitimus", dat deel van Vlaande
ren,dat wel generaliteitsland was, maar
bestuurd werd door Gecommitteerde
Raden, nu Gedeputeerde Staten, van
Zeeland. Het deel van de Staten-Gene
raal zou, als alle overige Generaliteits
landen beheerd en bestuurd worden
door den Raad van State, Stranden en
aanwassen, die zich reeds buiten de be
groeide landen bevonden, en de verdere
accressen, die er nog komen konden,
zouden behooren aan dengene, aan wiens
land zij aanzetten. Den 5en October 1775
keurden de Staten van Zeeland de ge
troffen regeling goed en verzochten aan
de afgevaardigden naar Den Haag ook
de verdere regelingen met den Raad van
State te treffen: het stellen der scheid
palen; of de „aanbedeelde schorren", af
zonderlijk verkocht zouden worden, of
gemeenschappelijk; of er bedijkt zou
worden voor „gemeene of afzonderlijke
rekening" enz. Ook de hierin getroffen
regeling keurden de Staten van Zeeland
goed den 20en Nov. 1775, de Staten-
Generaal den 23en Februari 1776.
In den zomer van 1776 kwamen er
twee ingenieurs van den Raad van Sta
te, de „luitenant-colonel-ingenieur" van
Suchtelen en de „opzichter generaal van
's lands zeewerken" van Doeveren, die
met de deskundigen van de Staten van
Zeeland, den „Capitein-ingenieur" de
Freitag en den „geadmitteerden land
meter" Hattinga, nadere ontwerpen, op
metingen en teekeningen voor de voor
genomen verdeeling in gereedheid
brachten, benevens een begrooting der
kosten. Bij de meting bleek de Hoofd
plaat 3363 gemeten 36 roeden Gentsche
maat groot te zijn, terwijl de kostenbe-
grooting voor de bedijking, waarbij in
begrepen was het maken van twee stee-
nen zeesluizen, van den hoogen schei-
dingsweg tusschen de twee „territoiren",
de noodige verkortingen, de bxnnenheu-
len, het graven der slooten, het maken
van twee sluiswachtershuizen, een hou
ten logies, het bekostigen van de noo
dige opzichters en de militaire bewaking
230,621 bedroeg, dus ongeveer 70
per gemet per ingedijkte landen, wat
dan later na aftrek van wegen, slooten
enz, voor de „schotbare landen" wel 80
of 90 zou bedragen.
Nu kwam de vraag: „of men de Hoofd
plaats zoude benificeren door verkoop
vóór de indijking, dan wel dezelve eerst
indijken voor Gemene Rekening of wel
voor ieders deel afzonderlijk en dan daar
na de ingedijkte landen verkoopen?"
Door wederzijdsche gemachtigden werd
den 6en Juni 1777 tot 't laatste besloten.
Bepaald werd, dat men de Hoofdplaat
van weerszijden der scheilinie tegelijker
tijd zou gaan indijken voor rekening
van het „gemeene land" en dat de kos
ten zouden worden gedragen door de
Staten van Zeeland en den Raad van
door Dr. Jan Walch,
10. I
De dame, die in 't minst niet ver
moeid scheen en ook haar reisgenoot
scheen nu heel frisch; maar die hald
dan ook uren lang zitten sluimeren
trok zich dadelijk terug. „O, neemt u
ons niet kwalijk, het was heel verkeerd
van ons, er niet aan te denken, dat mijn
heer ziek is geweest. Ik zeg nu geen
woord meer", voegde ze er met oolijke
hartelijkheid bij. En ze demonstreerde
dit voornemen door dadelijk een tijd
schrift op te nemen, en zich in haar
hoekje terug te trekken. Het was wer
kelijk alles even beminnelijk, wat zij
deed en zei. En in de twee uur, die men
n°g te sporen had, praatte ze alleen,
gedempt, nog wat met Clara, die naar 'n
hotel vroeg. Ze wist een heel goed; aan
het groote plein, tegenover het station.
En loen Clara nog eens, ter gelegenheid
van deze informatie, haar vreugde over
de ontmoeting betuigde, zei ze hoffelijk
en eenvoudig: „het is voor óns een ge
noegen geweest, mevrouw Van Ho-
ghen Lugt", En daar Clara even haar
verbazing over deze bekendheid met
haar naam liet blijken, wees ze op de
label, die aan den koffer hing; en méén
de, dien naam al eens in een Belgische
courant te hebben gelezen. Is meneer
uw echtgenoot niet een politicus? vroeg
State, ieder voor hun gedeelte. De schei
linie zou gemeenschappelijk betaald
worden.
De aanbesteding van het werk ge
schiedde in 't openbaar te IJzendijke
den 12en November 1777; de aanne
mingssom was 235.100, terwijl te voren
niet berekende bijkomstigheden nog
24.905 beliepen. De leiding van 't ge
heel was in handen van den „capitein-
ingenieur" Freitag, die ook de bestek
ken gemaakt had. Ze verliep zonder
groote tegenspoeden, behalve dat de
wispelturige Wester Schelde weer eens
van stroom veranderde en haar stroom
draad richtte op den Oostoever, waar de
ondergrond uit kwelzand bestond en
dat er eenige schade was door twee
zware stormen en vloeden den len Ja
nuari 1779 en den 20en Februari 1790
aan den nieuwen dijk. Maar de „Gede
puteerden" waren zeer voldaan over
hun hoofdingenieur.
Na de indijking werden eerst vijf
scheidpalen opgedicht voor de uiteen
houding der beide gebieden, twee op
den dijk van den Pieterspolder, twee
op den dijk van den Prins Willempolder
en één op den nieuwen dijk van de
Hoofdplaat, Daarna maten Freitag en
Hattinga de landen nogmaals op en ging
men over tot de verkaveling. Er wer
den „hoofdkavels" gemaakt van tus
schen de 100 en 150 gemeten, naar dat
het het beste uitkwam met den grond
en daartusschen eenige kleinere erfjes,
door den Polder verspreid, om ie kun
nen dienen tot woningen van arbeiders
„tot gerief der boeren, dicht bij hun
hofsteden." In het midden van den pol-
d'er aan den kruisweg werd een vierkant
van bijna 19 gemeten afgestoken, waar
op woningen voor ambachtslieden en
winkels konden verrijzen en waar „een
niet onaanzienlijk dorp kon geboren
worden, in 't welk ook kerk- en school-
dienst zoude kunnen worden geoefent".
Er werden aangesteld „tot handhaving
der politie en justitie, alsmede tot het
verzorgen der dijkagiën", een bailluw,
vijf schepenen en een secretaris, die te
gelijk „stokhouder" en „vendumeester"
was, en die een bode en een „schutter"
in zijn dienst had, Verder werden er be
noemd een dijkgraaf, drie gezworenen,
twee penningmeesters (voor elk gedeel
te één) en een sluiswachter. Daarna ging
men tot den verkoop der landerijen over;
den 24en Maart 1780 werd het Zeeuw
sche deel van den nieuwen polder Lloofd-
plaat verkocht „ter Kamer van Heren
Gecommitteerde Raden van Zeiand" aan
den meestbiedende; het bracht op
163,297, terwijl ten slotte de indij-
kingskosten Van dit deel 164.592 had
den bedragen, zoodat er 1295 minder
ontvangen werd dan er door Zeeland uit
gegeven was. De Staten hadden echter
bijna 22 gemeten buiten verkoop gehou
den om verdeeld te worden in erven
op cijns, tot het bouwen van huizen op
het dórp en bij de sluis, waarvan ze dus
jaarlijks pacht zouden genieten. Onkos
ten en inkomsten wogen zoo ongeveer
tegen elkaar op in het Zeeuwsche deel.
(De desbetreffende cijfers van het aan
deel der Staten-Generaal zijn mij on
bekend.)
De Staten van Zeeland besloten nu den
25en September 1780, dat „tot aanmoe
diging der bevolking op de Hoofdplaat,
Partagie van Zeeland, en het bouwen
van nodige woningen op de edven daar
toe geschikt op het vierkant, aan den
kruisweg tot het stichten van een dorp
afgestoken, aanstonds een school zoude
worden gebouwt en een schoolmeester
en voorzanger beroepen op het gewone
's lands tractement en dat vervolgens
naar mate van den aanwas van het dorp,
ook een kerk voor de Gereformeerden
gesticht en en zogenoemde Pastory
of woonhuis voor een predikant, te be
roepen op zeker te bepalen tractement
en andere gewone voordeden.Ge
committeerde Raden werdén met de
uitvoering belast. Deze heeren kwamen
ze peinzend. Neen, dat niet; hij was
maar ambtenaar aan 't Ministerie van
Buitenlandsche Zaken, Het was mede
deelzamer dan ze anders op reis placht
te zijn, maar zóó'n aardige kennisma
king! En och, haar gewone maatschap
pelijkheid voelde ze met den nieuwen
Henri toch ook heelemaal van zich af
zinken En zoo viel het haar ook
maar ternauwernood op, dat de anderen
niet nu meteen hun eigen naam be
kend maakten. Daar konden trouwens
zooveel redenen voor zijn; ze scheen 'n
héél voorname dame; misschien ver
zwegen ze hun naam uit bescheidenheid.
Precies op tijd reed de trein het sta
tion Straaatsburg binnen.
ZESDE HOOFDSTUK.
Straatsburg,
Het zou me bepaald spijten, als we
elkaar niet nog eens in Straatsburg ont
moetten, had de nieuwe kennis bij het
afscheid gezegd; en Clara had dat ten
volle beaamd. Henri niet; maar het 'kon
zijn, dat hij dezen wensch niet gehoord
had. In elk geval namen de dame en
de heer van hem niet minder beleefd
afscheid, na hun op het station een hun
speciaal bekenden witkiel te hebben
aangewezen. Het was altijd een prettig
idee met een getrouwd man te doen te
hebben, en speciaal vandaag, want het
was erg rumoering op het wijde stati
onsplein dat zij hadden over te steken.
den 3en Apdiü 1782 met hun plannen
ter tafel, vooreerst met een project
voor kerk, school en pastorie. De kerk
zou „volmaakt vierkant" zijn, binnens-
muurs veertig voeten ruimte hebben en
247 menschen kunnen bevatten. Aan de
kerk moest een groote regenbak komen,
in een polder, „daar het grondwater nog
niet versch is, zeer noodig." Daarbij een
kerkhof, omringd door een doornhaag,
voor ingang een ijzeren hek tusschen
steenen pilaren hebbend. De begrooting
van kerkgebouw met inventaris klok
en uurwerk uitgezonderd bedroeg
3381; omgeving der kerk en kerkhof
werden besomd op 314: de pastorie op
1000; school en schoolmeesterswoning
op evenzoo 1000. De kerkgemeente van
de Hoofdplaat Partage Zeeland zou be
hooren tot de classis Walcheren, even
als 't geheele Committimus; 't beroepen
van een predikant en schoolmeester zou
geschieden overeenkomstig de kerkor
dening in Zeeland. De Staten van Zee
land besloten aldus in haar vergadering
van 9 November 1782 en bepaalden het
tractement van den predikant op 83 pon
den Vlaamsch (ad 6); 6 schellingen (ad
0.30) en 8 grooten (ad 0.025), bene
vens voor Classikale onkosten 6 ponden
Vlaamsch 13 schellingen, 4 grooten.
Daarbij kwamen nog kindergeld en an
dere voordeelen. De te beroepen school
meester, die tevens voorzanger, koster
4en klokluider zou zijn, kreeg een trac
tement van 16 pond Vlaamsch 13 schel
lingen en 4 grooten 's jaars. Alles te be
talen „tenComptoire Generaal van Zee
land, evenals al de andere Kerkelijke
Tractementen in het Committimus,"
Den 28en Mei 1783 legde Jonkvrouwe
Maria Petronella Schorer, oudste doch
ter van Mr. Willem Schorer, den eer
sten steen voor het kerkgebouw en bin
nen twee jaar was alles zoover voltooid,
dat er „openbare godsdienst" in kon ge
houden worden. De classis Walcheren
benoemde eene commissie, bestaande uit
de predikanten C. H. D, Ballot, J. Henry
en A. 's Gravezande te Middelburg en
van de „overwatersche leden" F. Se-
nijse en A. Braam te Oostburg en IJzen
dijke om met Gecommitteerde Raden
alles te overleggen en uit te voeren. De
kreits (tegenwoordig ring) IJzendijke
zou tot er een predikant was, den dienst
waarnemen en Ds. Arnoldus Braam van
IJzendijke wijdde de kerk plechtig in op
den 29 Mei 1785. Reeds toen woonden
in het Zeeuwsche gedeelte der Hoofd
plaat meer dan zestig „ledematen". De
predikant sprak een rede uit naar aan
leiding van II Kronieken E vrs. 1216;
onder zijn gehoor waren „de Hoge en
Lage Overheid en eene aanzienlijke uit
alle oorden toegevloeide schare". Ge
collecteerd werd voor de diaconie 10
pond Vlaamsch, 15 schellingen, 4 groo
ten. Den 3en Juli doopte Ds. Senijse uit
Oostburg er het eerste kind, nadat den
19en Juni Ds. Braam daar al een paar
in het huwelijk vereenigd had. De erf
stadhouder Prins Willem V bezocht den
4en Augustus 1785 de nieuw gestichte
plaats en kerk en gaf in de armenbus
7 pond Vlaamsch, Op den 26en October
1785 kwamen in de consistorie der nieu
we kerk samen als gecommitteerde uit
de Hoofdingelanden Mr. Willem Scho
rer en F. P. Eversdijk, Bailluw van IJzen
dijke en Hoofdplaat met als secretaris
J, Ritzaard, griffier der Stad en Lande
van Biervliet, terwijl als gecommitteer
den van de classis Walcheren de predi
kanten F. Senijse en A, Braam van
Oostburg en IJzendijke optraden. Zoo
kon er een „collegium qualificatum" ge
vormd worden, de wettelijke vergade
ring van overheid en kerkeraad, die vol
gens Zeeuwsche kerkorde, predikanten
en schoolmeesters beriep, kerkeraads-
leden benoemde en de armenr.ekening
nazag. Er werden tewe ouderlingen en
twee diakenen benoemd, die na drie
„Zondagsche proclamatiën" in de bedie-
ninge bevestigd werden. De schoolmees
ter en voorzanger Abraham van Belois
Groepen manifestanten met roode vlag
gen trokken in strijdlustige of minstens
strijdbereide houding voorbij; andere
groepen, met een lelie-insigne, stonden
het spottend aan te zien. Wat was er
aan de hand? Maar ineens schoot het
hem te binnen: ach ja, natuurlijk! Eén
Mei!
De porteur sprak Fransch, maar met
een sterk Duitsch accent. Llenri sprak
hem daarom, terwijl hij hun den weg
wees, maar eens in het Duitsch toe,
maar hij antwoordde weer in 't Fransch.
„Deutsch ist doch gewisz Ihre Mutter-
sprache?" „Non monsieur, je su'is Alsa-
cien; done Franqais", antwoordde hij
stug. „Dat bevreemdt me" zei Henri te
gen Clara. Ik had het vast gedacht."
Clara dacht het nog; maar opheldering1
was hier nu eenmaal onmogelijk; hoe
kan men Henri duidelijk maken dat iets
niet waar was?
Ze kwamen aan het hotel; het zag er
inderdaad zeer goed uit. De chef de ré-
ception sprak hun. toen hij hun tegen
elkander eenige woorden in het LIol-
landsch had hooren wisselen, in het
Duitsch toe; gaf ook in het Duitsch den
porteur een aanwijzing, waar hij de ba
gage moest neerzetten, waarop die met
„Jawohl" antwoordde. Ze hadden een
rustige kamer gevraagd, maar er waren
alleen kamers aan den voorkant. Dan
maar een beetje hoog. En daar zaten
ze dan voor de open ramen, moe van
de reis, en hoorden naar het rumoer
was reeds aangesteld door de ingelan
den, na in de classis, gehouden te Vlis-
singen, den len September 1785 „be
hoorlijk geëxamineerd en geapprobeerd
te zijn". De eerste predikant, J. Wier-
sen, kwam er in 1786.
Zoo deed de polder Hoofdplaat hare
intrede in het Zeeuwsche poldergebied
en werden de burgerlijke gemeente
Hoofdplaat en de Nederl. Hervormde
van dien naam gesticht, ongeveer hon
derd vijftig jaar geleden, P,
DE TAAK VAN DEN RIJKS
BEMIDDELAAR.
Een verslaggever van het Neder-
landsch Correspodentiebureau heeft 'n
onderhoud gehad met mr. A. C, Jose-
phus Jitta naar aanleiding van zijn be
noeming tot rijksbemiddelaar en tot
hoogleeraar in het staatsrecht aan de
technische hoogeschool.
Naar zijn opvatting over de taak van
den rijksbemiddelaar gevraagd, verwees
prof. Josephus Jitta naar het in 1929
verschenen werkje van zijn hand over
„De practijk van de arbeidsgeschillen-
wet".
Mr. Jitta verklaarde zich te verheu
gen over de goede voorbereiding welke
hij voor de functie van rijksbemiddelaar
had gehad door het secretariaat van den
hoogen raad van arbeid, dat hij geduren
de twaalf jaren heeft bekleed. Als secre
taris van dit college merkte prof. Jitta
op, moet men objectief de meening van
de beide partijen weergeven en dit is
een uitstekend middel om de wederzijd
sche standpunten tot in de kern te lee-
ren kennen en ook om zich een heldere
voorstelling te vormen van de moeilijk
heden, waarmede het tot elkander bren
gen van partijen gepaard gaat.
Ook als secretaris van de rijksbemid
delaars, vervolgde mr. Jitta, heb ik in
dit opzicht veel geleerd. Het is een zeer
goede methode van de rijksbemiddelaars
om eerst de partijen afzonderlijk en
daarna gezamenlijk te hooren. Toen 't
instituut van den rijksbemiddelaar pas
was ingevoerd, gebeurde het wel eens,
dat een andere methode werd gevolgd,
maar de ervaring leerde al spoedig, wel
ke werkwijze de grootste kans op een
beslechting van het geschil opleverde,
en deze werkwijze passen tegenwoordig
dan ook alle rijksbemiddelaars toe.
Mr. Jitta zeide een zeer pertinent te
genstander te zijn van verplichte arbi
trage als algemeen principe en als wet-
telijken dwang. Verwerpelijk acht hij de
verplichte arbitrage, welke bestaat in
Australië, Noorwegen en Canada en
eenigermate en voor enkele groepen in
Engeland.
Hij juichte het toe, dat de arbeids-
geschillenwet in ons land zich er toe be
paalt, recht toe te kennen aan den be
middelaar om zich in een arbeidsgeschil
te mengen en een verplichting te schep
pen voor de partijen om voor den be
middelaar te verschijnen. Wel kent de
wet de mogelijkheid van een boeken
onderzoek naar den bedrijfstoestand.
Dit middel, aldus prof. Jitta, kan mis
schien nuttig, maar het moet zuinig wor
den gehanteerd en daarbij moet men be
denken dat, als men door een onderzoek
gegevens heeft verzameld, daarmede nog
geen beslissing is genomen, welke aan
het geschil een eind maakt.
Bij Kon. besluit zijn bevord'e,rd (lot
officier van den m ar in e s t o omvaar tdiens t
lste lil. de officieren van den marine-
stoom vaar IdiensL 2e M'. W. van Leeuwen
Hzn en iWi. F. II. Bïecker.
Voor het examen hoofdakte slaag
den te Rotterdam de heer J. de Voogd
te Borsselen.
Voor het examen Hoogduitsche taal!
L. O. slaagde te Den Ilaag de heer A.
D. P. van den Ende te L atriswaarde.
Het bestuur van de Chr. school
te Hoe k, buurtschap „De Knol" heeft
tot onderwijzer benoemd den heer H,
Oggel Jz. te Axel.
B. en W. hébben ter alge'meéne
kennis gebracht dat zij hebben besloten
de R. K, Hoogere Handel'sscïïOoI Ie Ber
gen op Zoom aan te wijzen als school
waarvan het einddiploma den bezitters,
na eventueel met goed gevolg afge
legd tentamen in het boekhouden, be
voegdheid tgeéff tot het afl'egg|en van
het candidaatsexamen in de faculteit der
handelswetenschappen te Amsterdam.
op het plein, dat zich allengs in twee
groepen deelde. Dreunend, op de wijze
van het „Air des Lampions" klonk het
van de ééne zij, en dreunend klonk het
antwoord van den overkant. Wat ze rie
pen, was onverstaanbaar,
i Wat roepen ze? vroeg Llenri aan
den kellner, die hun het middagmaal
kwam brengen,
Désarmement, zei die met het air
van onverstoorbaar dédain, waarover
kellners van qualiteit beschikken.
En de anderen?
De kellner bukte zich over detafel,
die hij bezig was te dekken. Het ant
woord draalde.
Die anderen wat roepen die?
Vive la France, glaube ich, oder
so etwas....
Toen hij weg was, zei Llenri:
Ik geloof dat we in een erg Duitsch
hotel zijn,
Ja, enfin, het eten ziet er goed uit,
antwoordde Clara. En dat was het eerst
belangrijke, want ze hadden honger,
Den volgenden morgen om een uur of
tien; ze zaten rustig in de heerlijke
Meizon voor de open ramen te ontbij
ten, kwam de kellner zeggen, dat er
voor hen getelefoneerd werd.
Voor ons? Maar dat is onmoge
lijk.
Herr Hóghen Loegt?
Ja, 't Is vreemd. Enfin, ik zal even
gaan,
HONGAARSCHE PAARDEN NAAR
ONS LAND.
Met het importeeren van Hon-
gaarsche volbloed- en halfbloed-
paarden een begin gemaakt; is
er kans, dat het Hongaarsche
paard in ons land op den duur
als rij- en concourspaard het
Engelsche zal verdringen?
(Van een specialen verslaggever).
In een van de bekendste hotels
van het schoon gelegen Oisterwijk is de
zer dagen menige verhandeling over het
paard gehouden, en menig vermaard rui
ter vond dezer dagen zijn weg naar de
zomer-inrichting, die voor eenigen tijd
in een bijgebouw een aantal interessan
te gasten herbergt. Deze gasten zijn
viervoeters volbloed- en halfbloed,
paarden, in Hongarije geboren en geto
gen, en de vorige week op transport ge
steld naar Nederland, waar zij thans
de eerste bijdrage vormen aan het plan
om het Hongaarsche paard hier te lan
de ingang te doen vinden. Degene, die
dit voornemen ten uitvoer wil brengen
is de heer Otto Schuman, 'de hooge-
schoolrijder, wiens rijkunst en wiens rij-
materiaal vrijwel eiken geregelden be
zoeker van concoursen bekend zijn.
Met den heer Schuman, die behalve
een erkend hoogeschool-rijder op con
coursen, een in het Zuiden gewaardeerd
leider van de maneges in Tilburg en
Den Bosch is, hadden we een onder
houd over zijn bedoelingen met het
Hongaarsche paard, en over de konse-
kwenties, mogelijk daarufl voor de Ne-
derlandsche wedstrijdsport voortvloei
end.
Hij deelde ons mede, dat de ruim 20
paarden, die hij uit Hongarije naar ons
land heeft gebracht, kunnen worden be
schouwd als de eerste invoer hier van
eenige beteekenis van Hongaarsch rij-
materiaal. Tot nu toe werd wel eens
een enkel Hongaarsch paard geïmpor
teerd, doch van invoer volgens een
overwogen systeem was toch geen
sprake. De voornaamste oorzaak daar
van noemde de heer Schuman de kleine
maat van het Hongaarsche paard; men
fokte voorheen slechts kleine paar
den, en deze konden, ondanks hun
goede eigenschappen geen genade vin
den in de oogen der Nederlandsche
paarden-menschen, die gewoon zijn
aan de groote afmetingen van het En
gelsche en Duitsche concours-paard. Nu
men zich in Hongarije is gaan toeleggen
op het kweeken van grooter materiaal
en nu men paarden aan de markt
brengt, die, wat hoogte betreft, niet van
Hij volgde den ober. Plotseling kreeg
Clara het idee dat het wel goed mocht
zijn, als zij er bij was. Ze was zoo ver
van huis, de noodzakelijkheid van dat
toezicht even vergetenMaar ja....
Even kwam de gedachte bij haar op, dat
het wel een beetje gek was, als zij daar-
achteraan liep; ook Henri zelf zou het
zonderling vindenzou ze het dan maar
op zijn beloop laten?
Ze was opgestaan, maar draalde, aar
zelend of ze de deur zou uitgaan, of
niet.... Het was nu misschien al te
laat.... Meteen vielen haar de jas en
hoed van haar man aan den kapstok in
het oog. Wacht, dat was een geschikt
voorwendsel! Ze zou hem die brengen,
zeggen, dat ze had gedacht, dat dat te
lefoontje hem misschien voor een bood
schap naar buiten riep.
Snel de trap afloopend werkte ze het
idee nader uit. Daar stond hij, in de te
lefooncel, in de hal, dicht bij het bu
reau de réception. Hij stond nog te luis
terenZe trok de deur open, hield
hoed en jas in de hoogte, wenkte hem
dringend, zoo dringend, dat hij in de te-
Ie foon zei: „Excuseert u mij één oogen-
blik„Wat is er?" vroeg hij haar
toen.
Ik dacht dat je misschien uit
moest.'"
(Wordt vervolgd.)