BINNENLAND.
ZEELAND.
TWEEDE BLAD VAN DE EKOVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT VAN DONDERDAG 28 JULI 1932. No. 176.
CRÏSISPACHTZAKEN BIJ DE
KANTONGERECHTEN.
DE SPLIJTZWAM BIJ DE FASCISTEN.
DE BRUID VAN HET GLOMDAL
MIDDELBURG.
TENTOONSTELLING VAN SCHILDER
EN TEEKENWERKEN VAN
H. M. DE KONINGIN.
BE STERRENHEMEL 27 JULI— 3 AUG. 23 h MT (24 h ZT)
ZUIP
m
mm
Op de vragen van het Eerste Kamer
lid de heer Mendels betreffende het
niet samenstellen der Kamers voor Cri
sispachtzaken bij het Kantongerecht,
antwoordde de minister van Justitie
Ten einde, voor het geval het ont-
werp-crisispachtwet 1932 door de Eer
ste Kamer mocht worden aanvaard, en
door de Kroon bekrachtigd, de uitvoe
ring der wet onverwijld zou kunnen
plaats vinden, heeft de minister van eco
nomische zaken en arb., op verzoek van
den minister van Justitie, zich reeds op
19 Mei j.l. gewend tot de colleges van
Ged. Staten, die tengevolge art. 5 der
wet over de samenstelling der Kamers
voor crisispachtzaken moeten worden
gehoord. Toen de inwerkingtreding der
wet werd bepaald op 1 Juli 1932, was
de verwachting niet ongegrond, dat deze
Kamers zouden zijn samengesteld tegen
den tijd, waarop de kantonrechter par
tijen naar de Kamer zou verwijzen, al
thans dat de samenstelling zeer kort
daarop haar beslag zou kunnen hebben
verkregen. Middelerwijl kon dan de
kantonrechter trachten een voor beide
partijen aannemelijke regeling te be
werkstelligen. Echter houdt de samen
stelling der Kamers langer op dan aan
vankelijk werd voorzien.
Teneinde de afdoening zooveel doen
lijk te -bespoedigen, geschiedt de be
noeming der leden van de Kamers voor
Crisispachtzaken provinciesgewijze, d,
w.z,, dat voor de kantongerechten in
een provincie de leden worden be
noemd zoodra een bruikbare voordracht
van Ged, Staten voorhanden is, dus
zonder dat wordt gewacht op voor
drachten der andere colleges van Ge
deputeerden. Dok overigens wordt
spoed betracht.
In de Bezemgroep onder de fascisten
is de splijtzwam druk aan het werk.
De bakermat van de scheuring is even
als andere scheuringen in de fascistische
beweging in Den Haag te zoeken. De
moeilijkheden dateeren al van voor de
Italiaansche reis van den heer Baars. Aan
het hoofd van de groep, die de leden
thans geschorst heeft staan de heeren
Haighton, Schmitz en Brugmans. Toch
wil het meegaan met den heer Baars niet
zeggen, dat al zijn volgelingen het met
zijn systeem of zijn meeningen eens zijn.
Integendeel is voor velen het meegaan
met den heer Baars een „van twee kwa
den het minste kiezen".
Het positie nemen tegen den heer
Haighton vindt zijn oorzaak in velerlei
gronden. Zoo wordt er beweerd, dat deze
in nauwe betrekking staat tot allerlei
anti-fascistische vereenigingen, die ver-
eenigd zijn in „Antifa" en waartoe vele
groot-kapitalisten behooren. Een andere
grief is de meening, dat de heer Haighton
exemplaren van de „Tribune" naar Italië
had gezonden om het verblijf van den
heer Baars te bemoeilijken en op hem en
zijn gedragingen een ongunstig licht te
werpen. Bij al deze bezwaren kwamen
nog grieven tegen het algemeen bestuurs
beleid en zoo was de beweging rijp voor
een nieuwe scheuring, die het gevolg was
van strubbelingen, welke in de fascisti
sche beweging in ons land bestaat.
Velen hebben oorspronkelijk de zijde
van den heer Haighton gekozen, maar
toen deze op een algemeene vergadering
niet verscheen, veranderde de opvatting
van n belangrijke groep. Acht dagen la
ter werd des Zondags de Algemeene Ne
derlandsche Fascistenbond, waarin de
heer Baars de leiding heeft, opgericht.
Een groot gedeelte van de geschorste le
den, w.o. ook de afdeeling Utrecht, is
voorloopig met dezen bond meegegaan.
Het aantal leden dat geschorst werd
bedraagt 75 procent van het totale aantal
leden der organisatie en tot hen behoort
nagenoeg de geheele Utrechtsche afdee
ling.
ii—as- jé
28.
Toen zei de jongen, die het paard
vast hield:
Laat hem het paard toch hebben!
De mannen zwegen.
De jongen leidde den grooten Bruine
naar den kant, gaf hem een tikje en
schreeuwde hem toe.
Het paard keek om, ging toen kalm
het water in en begon over te zwem
men.
De stoet zat op de paarden uit te tu
ren over de rivier. Nu klom het paard
aan wal. Tore ging er naar toe, greep
het dier bij den teugel en keerde het
om. Hij sprak met de beide ouden, die
vlak bij hem stonden. Jakob Braaten
keerde zich tot Kari en sprak lang met
haar. Daarna wees hij naar de overzijde.
Nu steeg lore te paard, draaide om en
reed het water in.
Doodsbleek zat Berit in den zadel en
keek naar de overzijde, maar zei geen
woord.
Ja, zou dat gelukken? mompelden
de mannen onder elkaar,
Laat hem maar doen, zei de
knecht. -
Nadat de verzameling schilder- en
teekenwerken van H. M. de Koningin
tenbate van beeldende kunstenaars in
Nederland reeds in verschillende pro
vincies is tentoongesteld, is dit thans in
Zeeland het geval en wel in een twee
tal zalen van het Kunstmuseum te Mid
delburg, ingang Schuttershofstraat,
In de niet voor dit doel in gebruik
genomen zaal, waar de bezoekers en
passant ook een deel der stukken, die
steeds in het museum zijn, kunnen be
kijken, had Woensdagmiddag te 4 uur
in bijzijn van verschillende genoodig-
den, de officieele opening plaats.
Deze opening geschiedde bij monde
van den heer mr. P. D i e 1 e m a n, die
ongeveer als volgt sprak:
Als waarnemend Commissaris der
Koningin rust op mij de niet zoo ge
makkelijke, maar eervolle taak om tot
U te spreken bij de opening van de ten
toonstelling van schilderwerken en
teekeningen, vervaardigd door H. M.
onze Koningin.
Ik druk allereerst namens den Com
missaris der Koningin zijn leedwezen
uit, dat hij nu juist met het voor hem
toch ook beperkte verlof uit de provin
cie moest gaan, waardoor hij niet zelf
deze tentoonstelling kon openen.
Ik deel U tevens mede, dat hij van
de Zeeuwen verwacht, dat zij door een
druk bezoek aan de tentoonstelling
zich opnieuw zullen betoonen te zijn:
echte vrienden van het Huis van Oran
je en trouwe onderdanen van H. M.,
aan wie zij houw en trouw zworen in
elke omstandigheid der levens, gaarne
zich scharend ook voor het doel, het
welk H.M, thans nastreeft, onder 't al
oude ,Oraenge, Blanche, Blou." Meerde
re vorsten en vorstinnen uit het Huis
van Oranje beminden de kunst, inzon
derheid de beeldende kunst.
Wij herinneren ons slechts een Fre-
derik Hendrik en Amalia van Solms, de
stamouders van het Huis van Oranje-
Nassau, de kunstlievende voorouders
onzer geëerbiedigde Koningin. Hoe
gloeide het hart van Amalia van Solms
van liefde voor de beeldende kunst, met
name de schilderkunst. Het was toen
de opkomst der Hollandsche School.
Met haar helder oordeel, haar fijnen
smaak, nam de Prinses levendig deel
aan de zoo beroemd geworden schilde
rijenverzamelingen van den stadhouder
Erederik Hendrik, die voor haar, zelf
even kunstminnend, het oude Hof
weleer de woonplaats van Louise de
Coligny, en thans het paleis in 't Noord
einde, zoo schitterend liet inrichten
Jordaens, Houtshorst, Tulder, Pieter
Graeyer waren haar gunstelingen. Het
was de gouden eeuw, de eeuw van Rem
brandt, De eeuw waarin de kunsten,
die vrij uit 's menschen geest kunnen op
bloeien, en geen millioenen schats kos
ten als bouwwerken door hun marmer
of kostelijken steen, in onze landen
bloeiden, zoo de dichtkunst als de toon
kunst en de schilderkunst, Het toove-
ren met het penseel en de naald door
onze landgenooten, werd wereldbe
roemd. En zelfs de meest materialisti
sche bankier of geldman van Wallstreet
heeft respect voor die oude doeken,
welke kapitalen waard zijn. Er kwam
een geheel nieuwe kunstschepping,
waaraan ook nu nog uitnemende schil
ders motief en richting ontleenen. De
Nederlanden zijn bij uitstek geschikt
voor deze uiting van kunst. De keel van
den Italiaan is zangeriger dan van den
Schot,
De Duitscher zingt stormachtiger dan
de Nederlander. Maar in de schilder
kunst, wordt dank zij de schoone luch
ten en tinten en kleuren, en het ver
fijnd kunstzinnig gemoed der Nederlan
ders, ons land zelden of nooit overtrof
fen.
Zelfs een Taine moet in zijn „Philo
Daar zagen ze opeens, dat Tore inhield
en omkeerde. Zijn moeder had hem ge
roepen en stond nu met een groot pak
in de hand op het strand. Tore nam het
aan, keerde weer om en reed voor den
tweeden keer het water in. Het paard
wendde den kop om, toen de stroom
hem tot over den buik kwam, daarna
begon het te zwemmen en werkte zich
met zware slagen proestend door de
strooming heen.
o hderTenda opliet
Tore had den teugel los gelaten en hij
hield zich met de linkerhand vast aan
de manen, In de rechter hield hij het
pak hoog opgeheven. Het water kwam
hem tot hoog over het lichaam. De
bruidstoet zat, als vastgenageld op de
paarden, te wachten.
De groote Bruine kwam veel verder
naar beneden dan gewoonlijk aan wal.
Nu hinnikte hij en kwam wadend het
strand op, terwijl het water hem om
de voorpooten plaste. Hoog hief hij den
kop op tegen de andere paarden,
Dat was een bruidskus, riep Tore,
Met het bruidspak onder den rechter
arm kwam hij aanrijden, terwijl het wa
ter langs zijn kleeren droop.
Toen lachten de mannen.
sophie de l'art des Pays Bas" erkennen
dat voor een Rembrandt het leven
school achter zijn soms sombere tinten,
maar juist in dat chirasescuro greep
Rembrandt het leven zoo zeldzaam wer
kelijk en zoo intens waar. Zoo werd het
de Nederlandsche school, die in de schil
derkunst een geheel nieuwe wereld ont
sloot. Dat kwam door het oog, het spie
dend kunstoog voor het kleine, door het
meevoelend hart, voor het lijden in de
menschheid. Kunstschatten werden op
het doek gebracht, waardoor de weg
naar nieuwe verovering der kunst ook
andere volken werd ontsloten. De Ne
derlandsche kunstenaar leerde het al-
ledaagsche bespieden, en bleef niet al
leen bij geïdealiseerde apostelen en pro
feten of Madonna's. Neen, hij speurde on
der dat allergewoonste de bewegingen
des harten na en hij wist met zijn kunst
zin het ideale te grijpen, om straks met
de kunst van zijn penseel de wereld te
verduidelijken wat hij had ontdekt, had
nagespeurd. Het is in de schilderkunst
dat de mensch door lijn en tint schept,
schept het bezielde leven. Dit is de uit
straling uit 't godelijke, gelijk heel die
wereld van vormen en kleuren en tin
ten evengoed als de tonen der musici
of de ideëen der poëten. Het is de kunst,
de menschelijke kunst, die reageert te
gen het ingezonkene van het leven en de
natuur. Kunst is een gave van God. Zij
geeft ons, zij moet ons geven te zien de
hoogere werkelijkheid dan die een in
gezonken gedenatureerde wereld geeft.
Ik acht het hier ook terwille van den
tijd, zeker niet de plaats om te spreken
over de mimesis der socratische school,
die in de meest getrouwe navolging der
natuur haar taak vond, waarbij dan de
vruchten zoo angstig nauwkeurig moe
ten geschilderd zijn, dat de vogels er in
pikken zouden, noch ook op de waardij
van de ideëele kunstopvatting. Maar ze
ker is het dat de verhoudingen en vor
men in de natuur de grondvormen en
verhoudingen zijn voor alle waarachtige
realiteit en dat een kunst die niet de na
tuur afziet of beluistert, en naar eigen
willekeur boven haar zweeft, noodzake
lijk verloopt in phantasie, iets waarin de
arrivist, die te spoedig gevierd wil zijn,
maar al te spoedig vervalt. De kunst is
lang, het leven kort. Maar men mag niet
door de waarheid van het laatste, te zeer
de moeilijkheid der kunst uit het oog
verliezen. Maar toch zal anderzijds het
ideëele niet uit het oog mogen worden
verloren, evenmin als men op weten
schappelijk gebied met het verzamelen
en rangschikken van nuchtere feiten al
leen genoegen neemt en alzoo de sta
tistiek de eenige wetenschap zou vor
men. Uit zijn kunst proeve men ook de
visie, het karakter, het gemoedsleven
van den kunstenaar. Groote kunst was
er niet in een tijd, waarin het gevoelsle
ven op het vriespunt stond en in de
eeuw van het materialisme en rationa
lisme bloeide de kunst evenmin. Daar
om was de vorige eeuw arm aan kunst
zin en kunstgenot en koesterde men zich
slechts aan den gloed van het verleden.
Men vond schoon wat practisch was, ge
lijk Socrates, de wijsheer, gespeend van
kunstzin, zijn bobbeligen neus, schoon
vond, dewijl hij gemakkelijk er door
ademde.
In de tweede helft der negentiende
eeuw en in onzen tijd is er wederople
ving. Niet omdat er zooveel menschen
aan kunst doen, maar omdat door die
per gevoel, fijner smaak, hooger ge
moedsbeschaving en inniger religieu
zen zin, een rijker, dieper innerlijk le
ven wordt gevonden. Gelukkig is het
dat ook in breede kringen des volks ge
voeld wordt voor kunst. Zelfs al leidt
dit wel eens tot wansmaak. Beter is het
in ieder geval dan het geheng naar Ba-
chus en Venus, in dancing of nachtfeest.
Maar toch zoekt veelal de echte kun
stenaar de eenzame hoogte der afzon
dering, de reine berglucht, en niet de
vlakten van den breeden kring, het din
gen naar de volksgunst, het dienen der
mode. Bij kunst moge er niet zijn een
kniebuiging als voor de mode. Daar
voor is het leven te ernstig. De aristoi,
de aristocraten van de geest, kunnen
slechts kunst voortbrengen en kunst
Maar een gevoel van ongekende, za
lige victorie deed Berit's boezem zwel
len. Haar hart sloeg zoo onstuimig, dat
de kanten om haar hals trilden.
Tore Braaten reed recht op Ola Glom
gaarden toe, die van het paard was ge
stegen en overhandigde hem het pak.
Van moeder, zei hij zacht.
Een schok doorvoer den ouden Glom
gaard. Onder den batistzijden doek voel
de hij een bruidskroon.
Toen strekte Berit haar hand uit.
Geef hier, zei ze.
De vader zag zijn dochter aan. Daar
na trad hij op haar toe en overhandig
de haar het pak.
Ze maakte het open, nam de kroon
en zette deze op haar blonde haren.
Daarna reikte zij haar vader den zijden
batisten doek over.
Bewaar dezen goed zei ze.
De oude Glomgaard liet een grom
mend geluid hooren. Hij nam den doek
aan zonder een woord te zeggen, vouw
de hem voorzichtig op, stak hem onder
zijn borstdoek en ging naar zijn paard.
Rij er op los, Tore, zei hij, toen
hij in het zadel zat, anders vat je kou.
O, ik ben al zoo vaak bij het hout
vlotten geweest, vroeger, antwoordde
EERSTE KV.
VOLLE MAAN
O» LAMSTE KVftRIiEB
NIEUWE KAAN
VENUS
MARS
JUPITER Q)
SATURMUS
Sterretijd 19 h 22 min. Het L.K.
van Woensdag komt te 24 h zomertijd
1.3 h middelbare tijd juist in het N.O.
op. De Melkweg loopt van N.Z.Z.W.
genieten. Naarmate het leven der kunst
bij een volk in eenig tijdperk dieper is,
meer ontwikkeld is, zal dat volk inniger
gevoelsleven hebben en uiting geven
aan hoogere en verfijndere beschaving,
wars van het vernis hetwelk de vorm
is voor het verbergen van wat in zich
egoistisch, leelijk is. Diep heeft H. M.
de Koningin dat alles gevoeld. Dat een
Vorstin in Haren vrijen tijd teekent en
schildert, het is prijzenswaardig. Wij
lezen het van meerderen. Door kunst
zin en smaak hebben velen onzer Vor
stinnen uitgemunt, noemde ik Amalia
van Solms, ik moge herinneren ook aan
Maria Stuart de He, die met groote
ambitie teekende, en altijd bezig wilde
zijn en daardoor een voorbeeld werd
voor de dames aan Haar Hof. Ik herin
ner aan Koningin Sophie, wier naam be
halve op dat der geschiedensi, met eer
bied genoemd wordt op dat der schil
derkunst, die kunstenaars wist te helpen
met meer dan een woord van lof en
aanmoediging alleen. Maar wat onze
geliefde Koningin deed voor zich zelf,
als uiting van Haar eigen kunstzin en
smaak, ten toon stellen, getuigt van
het diepe gevoel voor 'Haar volk,
waardoor Koningin Wilhelmina zich
altijd heeft gekenmerkt. Zij stelt daar
door bloot aan nuchtere, onhartelijke en
onheusche critiek, iets van haar intiem
leven, en dat doet zij om hulp te bieden,
om te steunen, voor maatschappelijk
hulpbetoon.
Toen onze Koningin op 31 Augustus
1898 de regeering aanvaardde sprak zij:
Ik stel mij tot levensdoel te regeeren
zooals van een vorstin uit het Huis van
Oranje wordt verwacht.
Het is hetzelfde als wat de groother
togin van Saksen Weimar, de kunstlie
vende tante der Koningin, de Vorstin
Sophie van Oranje, de edele dochter van
Willem de Tweede en Anna Paulowna
schreef: „que mon origine se fait va-
loir", „dat mijn oorsprong zich late gel
den."
„Hoog is de roeping, schoon de taak
Mij op de schouders gelegd". Dat woord
bij de troonbestijging uitgesproken,
heeft H, M. in Hare regeering getoond
te doorvoelen. Aan die hooge roeping,
aan die zware taak heeft Zij voorbeeldig
beantwoord. Haar levensdoel heeft Zij
krachtig en energiek nagestreefd, om
dat zij hulp en kracht zocht waar deze
alleen is te vinden. In alle nood des
lands toonde zij de nauwste liefde voor
Haar volk. Zoodat zoo volkomen te-
Tore vroolijk. Toen gaf hij den grooten
Bruine een tikje en reed in gestrekten
draf den weg op naar het Tegnstadhuis.
Daar wrong hij het water uit zijn klee
ren en droogde zich, totdat de stoet
aankwam.
Op het kerkplein zag het zwart van
de menschen. Ze stonden in troepjes op
den weg en spraken gedempt. Nu en dan
keken ze op, naar het westelijk berg
pad of naar den kerktoren, waar Dwa
ze Simen, de klokluider, in het open
venster op wacht stond.
Maar ginds bij de omheining, dicht
aan den woudzoom bij het Hangsett-
land, stond een man uit te turen met een
zonderlingen, killen glimlach.
Het was Gjermund Hangsett.
Nog was er niemand aangekomen, of
schoon het reeds een uur over den be
paalden tijd was. De dominee was in de
consistoriekamer en had reeds verschei
dene keeren den koster naar de kerk
deur gestuurd om eens uit te kijken.
Een zonderling, beklemd gevoel be
gon hen, die stonden te wachten, te
overmeesteren. Zou hetzelfde geval al
wéér plaats hebben?
En de man daarginds bij de heinig
recht mr. Treub Haar in den beginne
van den wereldoorlog noemde: „de
moeder des Vaderlands." Wie herinnert
zich niet Haar Kerstgroet in 1914?"
Zij nam het initiatief voor de oprich
ting van het steuncomité en peinsde op
plannen om aan den nood het hoofd te
bieden, en riep het volk tot eendrachtig 4
samenwerken op. Altijd was zij de eer
ste bij leniging van nood. Bij de opening
van een tentoonstelling van Haar schil
derwerken en teekeningen ten bate van
hulpbehoevende beeldende kunstenaars,
brengen wij eerbiedig hulde aan Haar
initiatief, aan dit schoone, zelfopoffe
rende voorbeeld.
Wij herinneren ons daarbij hoe H. M.
op 26 September 1922 een gedenkteeken
onthulde voor in den storm omgekomen
Scheveningsche visschers en hoe Zij
toen deze treffende woorden sprak uit
Haar liefdevol hart.
„Van hoe nabij heb ik vaak de geva
ren en moeiten van Uw leven en die van
het leven der Uwen gadegeslagen. Hoe
menigmaal heb ik kommer en zorg op
Uw gelaat gelezen; hoezeer heb ik in
Uw smart gedeeld, Uw moed, Uw ge
loof bewonderd in het dragen van Uw
leed. Ik weet het, Hij, die ons spreekt
van het vaderhuis, is Uw troost en Uw
hulp en Uw sterkte".
Zij heeft toen zelf prentbriefkaarten
ontworpen en daarop de troostrijke
woorden geschreven „Zij zijn daar waar
nacht noch nevel is", welke woorden
ook op het monument staan. Zoo leeft
H. M. mede met Haar volk.
In deze moeilijke tijden doet Zij dit
weer. Doet Zij dat ook met degenen, die
niet in de eerste plaats geholpen worden
en toch zoo bitter hulp behoeven. Hoe
intens diep is dat gevoeld. Hoe getuigt
deze daad der Koningin van Haar edel
gemoed. Aan onze kunstenaars, onze
mannen en vrouwen van den aristoera-
tischen geest, de bloem der natie, her
inner ik het woord van Vondel, het
welk weder zoo bewaarheid wordt in
onze dagen:
O! hoe zalig is 't te duiken
Onder den Oranjeboom
Onder dezen boom is 't stil
't Weer mag ruischen wat het wil,
Moogt gij dames en heeren, die door
Uw aanwezigheid zoo toont het werk
en het bedoelen van Uwe edele Lands
vrouwe te waardeeren, met het geheele
Zeeuwsche volk een waardig offer bren
gen ten behoeve van de beeldende kun
stenaars, uit liefde ook voor onze Ko
ningin, ten opzichte van wie Hare hoog-
lachte hoonend in zich zelf. Het koude
zweet stond hem op het voorhoofd.
Daar opeens vingen de kerk
klokken aan. Eerst doortrilde een bree
de, warme toon de stilte daarna nog
een, lichter en dan op eenmaal schalde
het heerlijke lied van het bruidluiden
verre over het dal heen.
Allen keerden zich om en keken om
hoog naar het bergpad. Daar kwam de
stoet! Wel vijftig paarden den bergrug
af, in langzaam, zich slingerende rij. En
voorop reed Berit op den Glomgaard-
Grauwe.
Reeds van verre zag men het geschit
ter van de Granvikskroon, wanneer ze
tusschen de boomen te voorschijn
kwam, verdween en weer te voor
schijn kwam.
Gjermund Hangsett, die daar nog al
tijd stond, verbleekte langzaam. Daar
op keerde hij zich om, sprong over de
heining en sloop langs het boschpad
huiswaarts.
Het bruidluiden brak af en ving weer
aan, geweldiger dan tevoren. Het was,
als wilde het in jubelenden triomf heen-
breken door het dal, want nu hield de
bruid voor de kerkdeur stil.
EINDE.