Niet als Partijgangers, maar als Nederlandsche
Staatsburgers gezamenlijk den moeilijken
omstandigheden het hoofd geboden!
<s
T WEIDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT VAN MAANDAG 4 APRIL 1932.
No. 79.
REDE van Mr. D. FOCK, Voorzitter van de
Liberale Staatspartij de Vrijheidsbond, ter gelegen
heid van de algemeene vergadering van de Partij
op^Zaterdag 2 April te Leeuwarden uitgesproken.
1 i H - - t
•Y i. 5
Mocht ik het vorige jaar op onze al
gemeene vergadering in Deventer er op
wijzen, dat de houding, die men ten op
zicht van de zich voordoende politieke
vraagstukken van den dag in ons land
moest innemen, zich meer en meer
moest richten naar hetgeen zich in de
ons omringende landen, in Europa, ja,
in de geheele wereld, afspeelde zoo
ving onze krasse partijvoorzitter op
de Leeuwarder jaarvergadering zijn
groote politieke rede aan het jaar,
dat sindsdien verstreken is, heeft wel
bewezen, dat ik toen juist heb gezien.
Hetgeen sedert verleden jaar buiten
onze grenzen is geschied en nog ge
schiedt, verplicht ons nu nog sterker
om rekening te houden met de buiten-
landsche toestanden en feiten.
De toestand van verwarring zoowel
op politiek als op economisch terrein
is sinds onze vorige bijeenkomst veel
ernstiger geworden. In plaats van door
onderlinge samenwerking te trachten
de moeilijkheden, die zich overal in de
wereld voordoen, te overwinnen, in
plaats van te gaan in de richting, welke
de internationale economische confe
rentie van Genève van 1927 heeft ge
wezen, heeft men sinds dien steeds meer
in strijd met die aanwijzingen gehandeld
en heeft men gemeend, de tegenwoordi-
economische moeilijkheden, die, zooals
ik het vorige jaar reeds heb uiteenge
zet, grootendeels aan internationale
oorzaken te wijten zijn, door nationale
middelen het hoofd te kunnen bieden.
Is het in de eerste plaats de toestand
in Duitschland, welke steeds zorgen
blijft baren, en was het de groote toe
name van het aantal stemmen, dat op
de fascistische nationaal-socialistische
partij was uitgebracht, die de onrust in
de wereld nog grooter maakte, het be
langrijk grooter aantal stemmen, dat op
13 Maart j.l. bij de Presidentsverkie
zing op Hindenburg is uitgebracht, doet
de hoop koesteren dat Hindenburg bij
de herstemming met zeer groote meer
derheid zal worden gekozen, en daar
mede zal aan de nationaal-socialisten
een ernstige en toe te juichen neder
laag worden toegebracht. De regeering-
Brüning heeft zich tot dusverre nog
staande weten te houden, dank zij den
onverminderden steun, welke zij bij al
haar dictatoriale maatregelen ook van
de zijde van de sociaal-democraten
heeft gehad. Speciaal de laatste nood
verordening van December van het vo
rige jaar was van diep ingrijpenden aard
in het Duitsche leven. Niet alleen dat
deze vierde noodverordening de loo-
nen van de arbeiders tot het peil van
Januari 1927 en de salarissen van de
ambtenaren tot de hoogte van 1924
weer terugbracht, doch ook de wijze
waarop dit geschiedde, door dictatoria
le vaststelling van loonen en salarissen
door de regeering, maakte tevens aan
het werk van de vakvereenigingen een
einde. Waar toch het loonpeil door de
regeering werd gedecreteerd, is er ge
durende de geldingsduur van deze
noodverordening voor de vakvereeni
gingen geen taak meer weggelegd.
Wie mocht hebben gedacht, dat deze
noodverordening, welke gelijk de vo
rige op salarissen en loonen zulk een
drastische maar noodige korting bracht,
den tegenstand van de socialistische
partij en de socialistische vakbeweging
zou heben gevonden, heeft zich deer
lijk vergist. Onder het motief, dat, wan
neer dr. Brüning valt, de chaos volgt,
«n uit angst, dat nieuwe verkiezingen
dus een nieuwe uitspraak van de Duit
sche kiezers onder werking van het al
gemeen kiesrecht, de fascisten aan het
bewind zouden kunnen brengen, is de
Duitsche sociaal-democratische; partij
zoo verstandig om zich neer te leggen
bij de noodzakelijke verlaging van loo
nen en salarissen.
Indien men deze ontwikkelingsgang
in Duitschland volgt, is men geneigd
zich af te vragen, of in ons land eerst
het fascisme tot bloei moet komen,, al
vorens onze sociaal-democraten en de
aan hen geklonken vakbeweging zoo
verstandig zullen worden als hun Duit
sche geestverwanten om de noodzake
lijke aanpassing van het loonpeil aan de
tegenwoordige economische omstandig
heden te aanvaarden.
In Engeland heeft de ervaring, welke
met de arbeidersregeering onder leiding
van Mac Donald is opgedaan, geleerd,
dat de sociaal-democratie, zoodra zij ge
roepen wordt tot constructieven arbeid,
niet in staat is om aan de moeilijkheden,
welke zich in tegenwoordige tijdsomstan
digheden voordoen, het hoofd te bieden-
Niet onopgemerkt toch mag blijven, dat
de Engelsche arbeidersregeering, die ge
durende enkele jaren het roer in handen
heeft gehad, niet alleen er niet in is kun
nen slagen om in dien tijd het aantal
werkloozen te doen verminderen, im
mers bij haar aftreden was dit meer dan
verdubbeld, maar ook tenslotte is moe
ten heengaan, omdat zij in eigen boezem
geen overeenstemming kon vinden voor
de noodzakelijke maatregelen om de be
grooting sluitend te maken.
Wanneer wij dan nog even aanstippen
de financieele débacle, die Australië on
der socialistisch bewind beleefd heeft
dan mogen wij uit deze feiten wel de ge
volgtrekking maken, dat het z.g.n
nieuwe en betere beleid onder socialis
tische signatuur, waarvoor met zoovee
ophef propaganda is gevoerd, in de prak
tijk niet gebleken is een succes te zijn.
Geeft alzoo de s.d. noch nationaal
noch internationaal een uitkomst uit de
moeilijkheden van den tegenwoordigen
tijd, dit neemt niet weg, dat ook door
tal van niet-socialistische regeeringen
maatregelen zijn en worden genomen, die
er geenszins toe kunnen bijdragen om
een verbetering in den toestand van de
wereld te brengen.
In de eerste plaats denkt spr. hierbij
aan het vraagstuk van de herstelbeta
lingen, waarvoor nog steeds geen oplos
sing is gevonden.
Steeds meer en meer streven de ver
schillende regeeringen er voorts naar
om door beperkende bepalingen het in
ternationaal verkeer te belemmeren en
zoodoende te trachten den nationalen
handel, landbouw en nijverheid in stanc
te houden.
Het schijnt, dat de menschheid eerst
met eigen oogen moet hebben aan
schouwd en aan eigen lijve moet hebben
gevoeld, aleer zij tot bezinning en tot
den eersten stap op den weg van inter
nationale samenwerking komt. In dit op
zicht stemt hét althans tot vreugde, dat
thans eindelijk, veertien jaren na het
einde van den wereldoorlog, de eerste
groote internationale conferentie tot
vermindering van bewapening te Ge
nève is bijeengekomen.
Met voldoening mogen wij in dit ver
band herinneren aan het zoo belangrijke
en prijzenswaardige initiatief van de Ne
derlandsche Dagbladpers, welke eens
gezind ons volk wist te bewegen tot het
onderteekenen van het petionnement
voor internationale ontwapening, waar
toe ook van de zijde van ons hoofdbe
stuur aan onze leden en geestverwanten
een dringende oproep werd gedaan. En
we mogen er op wijzen dat uit Neder-
landsch-Indië een petitionnement ter
zake is ingediend, hetwelk door 80 dui
zend personen is onderteekend.
Niet alleen op het gebied van de be
perking van bewapening ter bevordering
van veiligheid en vrede, maar ook op
economisch terrein zal eendrachtige sa
menwerking noodig zijn; men moet toch
internationaal tot economische toena
dering komen. Gelukkig heeft onze re
geering al blijk gegeven het hare te wil
len doen om dit te bevorderen. Het ver
drag van Oslo, al is 't ook van 'n zeer
weinig ver gaande strekking, is daar
van een eerste voorbeeld, terwijl de met
België tot stand gekomen regeling over
het te rade gaan met eikaars economi
sche belangen ook een stap in de goede
richting mag worden genoemd.
Het is toe te juichen, dat in de laatste
jaren tusschen onze zuidelijke naburen
en ons land onder den druk van de eco
nomische omstandigheden en van de in
ternationale politieke situatie een toena
dering is tot stand gekomen, die samen
werking op velerlei gebied heeft mo
gelijk gemaakt.
Des te meer is het te betreuren, dat in
den laatsten tijd geruchten opduiken en
steeds grooter schijn van waarheid aan
nemen, als zou onze Nederlandsche re
geering bereid zijn om met onzen Zui
delijken nabuur tot overeenstemming te
komen inzake de Rijn-scheldeverbinding
op een grondslag, die afwijkt van wat in
1927 door de Eerste Kamer zoo juist als
oordeel van de publieke opinie tot uiting
is gebracht.
De geschiedenis van het vorige Ne-
derlandsch-Belgisch Verdrag ligt ons al
len nog te versch in het geheugen, dan
dat ik hierop uitvoerig zou behoeven in
te gaan. Het door de Tweede Kamer met
50 tegen 47 stemmen, dus met een zeer
geringe meerderheid, aanvaarde tractaat
kon in de oogen van onze Eerste Kamer
geen genade vinden en werd daar ver
worpen. Het was dus duidelijk, dat de
nieuw optredende Minister van Buiten-
landsche Zaken, die de portefeuille van
den heer Vein Karnebeek overnam, ten
aanzien van deze kwestie met de in de
Staten-Generaal tot uiting gekomen
opinie had rekening te houden, speci
aal wat betreft de gebleken oppositie
tegen het zoogenaamde Moerdijkkanaal-
Sindsdien heeft minister Beelaerts van
Blokland getoond, dat hij zich van de
beteekenis van de tegen het verdrag
van 1925 gerezen bezwaren wel bewust
was. Immers in het bekende memoran
dum van 7 Mei 1929 heeft de minister
dit standpunt tegenover de Belgische re
geering kenbaar gemaakt en ter juiste
toelichting hiervan moge ik mij aldus
spr. de navolgende aanhaling daar
uit veroorloven:
,,Men heeft er zich rekenschap van
te geven, dat die waterweg inderdaad
de beteekenis zou hebben van het
scheppen van een kunstmatigen Rijn
mond te Antwerpen. Bovendien zou
hij de verlenging op Nederlandsch ge
bied vormen van de dokken van de
groote Belgische havenstad. De positie
van Antwerpen met betrekking tot
den Rijnhandel zou er veel sterker
door worden. Anders zou de hardnek
kigheid niet te verklaren zijn, waar
mede België dit kanaal verlangt. Deze
zoo zeer versterkte positie van Ant
werpen zou noodzakelijkerwijs ge
paard gaan met de verzwakking van
de positie der Nederlandsche havens.
De Nederlandsche openbare meening
is vast overtuigd, dat om deze redenen
er geen kwestie van kan zijn dezen
watreweg aan België toe te staan.
Men begrijpt in Nederland niet, waar
om dit land verplicht zou zijn ten be
hoeve van een vreemde haven de
economische positie te verzwakken,
die de natuur het heeft gegeven."
Inderdaad geeft deze omschrijving
volkomen juist de Nederlandsche open
bare meening weer. En elk gesloten
kanaal tusschen de Antwerpsche dok
ken eenerzijds en de Rijn anderzijds zal
dezelfde kenmerken hebben als in het
verdrag van 1925 opgenomen Moerdijk
kanaal en zal daarom evenzeer de na
tuurlijke economische positie van de Ne
derlandsche Rijnhavens verzwakken, ter
wijl ook de belangen van Noord-Brabant
en Zeeland daardoor zullen worden ver
waarloosd. Dat is derhalve evenzeer on
aanvaardbaar.
Terecht is er dezer dagen aan herin
nerd, dat dezelfde minister van Buiten-
landsche Zaken, aan wien thans door de
geruchten wordt toegeschreven, dat hij
met België tot overeenstemming zou wil
len komen of reeds zou zijn gekomen
over een gesloten kanaal tusschen de
Antwerpsche dokken eenerzijds en Din-
telsas anderzijds, dat is dus het maken
van een nieuwen Rijnmond ten behoeve
van de Rijnvaart van de Scheldestad, in
zijn even genoemde memorie van 7 Mei
1929 het graven van zulk een kanaal een
politieke onmogelijkheid heeft genoemd
immers heeft geschreven:
„Iedere Nederlandsche regeering,
die dit mocht vergeten, zou door de
natie gewraakt worden."
Met bezorgdheid zal men dus de toe
komst moeten tegemoet zien; ik ver
trouw dat de vertegenwoordigers van
ons liberale volk, even eensgezind als
dit de vorige keer het geval was, zich
zullen verzetten tegen een verzwakking
van de economische positie, die de na
tuur aan ons land heeft gegeven.
In ieder geval meen ik erop te mogen
wijzen, dat een nieuw verdrag niet aan
de goedkeuring van onze Staten Gene
raal zal mogen worden onderworpen, al
vorens ons volk bij de stembus gelegen
heid heeft gehad om ook deze voor onze
volkswelvaart zoo buitengewoon belang
rijke kwestie te betrekken bij zijn uit
spraak, dit wil spr. éen onafwijsbare
eisch van parlementaire democratie
voorkomen.
Gelukkig heeft de Minister van Bui-
tenlandsche Zaken Vrijdag in de Eerste
Kamer der Staten-Generaal weliswaar
geen mededeelingen gedaan betreffende
de onderhandelingen, maar toch is uit
zijn rede gebleken dat in deze parlemen
taire periode geen tractaat meer zal
tvorden voorgelegd, althans niet zal kun
nen tot stand komen.
Het is een niet te ontkennen feit, dat
niet alleen in ons land, doch ook in ver
schillende andere nog parlementair ge
regeerde landen onder het volk de in
vloed en het aanzien van de volksver
tegenwoordiging dalende is.
Sommigen zoeken de oorzaak hiervan
in ons tegenwoordig kiesstelsel en meer
speciaal in de evenredige vertegenwoor
diging. Hoewel ook spr. van meening is,
dat onze kieswet niet volmaakt is en op
sommige punten wel eenige verbetering
behoeft, toch meent hij, dat tegen even
redige vertegenwoordiging op zichzelf
geen bezwaren van steekhoudenden
aard zijn in te brengen.
Trouwens, de oorzaken van het ver
minderde aanzien van de parlementen
liggen zijns inziens ook dieper. Eens
deels zoekt men het in een prediking
van revolutionaire strijdmethoden en
zoogenaamde buitenparlementaire actie.
Anderdeels zoekt men het in een fascis
tische dictatuur, die eigenlijk het ge
heele parlement overbodig zal maken en
met het badwater ook het kind wil
wegwerpen.
Waaraan is dit alles toe te schrijven?
dit is naar sprs. meening hieraan toe te
schrijven, dat men van het parlement
iets verwacht, dat het niet geven kan
en niet geven mag, namelijk het ver
schaffen of verzekeren van zoo groot
mogelijke voordeelen voor de eigen
groep.
Spr. demonstreert dit aan enkele voor
beelden en wil dan, als algemeen ver
schijnsel tegen het brengen van groeps
belangen-verdedigers in de politiek
waarschuwen, opdat dit ook niet in onze
eigen gelederen navolging moge vinden,
hij, die eenmaal tot 'lid van het parle
ment is gekozen, vertegenwoordigt daar
niet een bepaalde politieke partij, doch
het geheele Nederlandsche volk. Het
schaadt het parlementaire stelsel, indien
een door Staten-Generaal genomen be
slissing meer blijk geeft van te zijn
genomen uit partij-politieke overwegin
gen dan in het algemeen belang.
Op het gebied van de radio-uitzen
ding kan men wel aan groote groepen
van ons volk de vrijheid ontnemen om
te luisteren naar de uitzendingen, die
hun het meest welgevallig zijn, doch de
drang naar vrijheid, die niet alleen bij
ons maar ook onder tal van aanhangers
van de partijen, die in het parlement aan
deze oplossing van het rado-vraagstuk
hun sanctie gaven, tot een spontaan pro
test heeft geleid, kan op den duur niet
weerstaan worden. De radio-zendtijd-
verdeeling heeft ook het aanzien van
het parlement niet verhoogd. Om even
als minister Reymer het algemeen be
lang slechts als een sectarisch partij-be
lang te zien, daarvoor is ons volk nog te
vrijheidslievend.
Was er voorheen tegen de voortwoe
kering van den splijtzwam in ons volk,
gelijk die door de partijen van rechts
veelal werd bevorderd, onder de par
tijen ter linkerzijde althans op dit punt
overeenstemming, de ontwikkeling der
dingen heeft ook onze sociaal-democra
ten in de armen van het sectarisme ge
dreven. Zeer sterk is dit gebleken uit
hun houding bij de verdeeling van den
radiozendtijd, waarbij zij ter bevoordee
ling van eigen radio-omroepvereeniging
te zamen met de partijen van rechts den
algemeenen omroep in zijn eens verkre
gen rechten beknotten. Maar ook verder
zijn er tal van voorbeelden van dit soci
alistisch sectarisme aan te wijzen. Ook
bij de socialisten wordt het kind reeds
van jongs af in de socialistische jeugd-
centrale door de partij iA bescherming
genomen, terwijl het instituut voor ar-
beidsontwikkeling daarna aan de socia
listische opvoeding verder werkt. Even
als bij de katholieken kan de sport niet
meer in algemeene sportvereenigingen
gezamenlijk worden beoefend, doch de
socialistische jongens en meisjes moeten
dit in den Ajpbeidssportbond doen. De
openbare school wordt niet meer prin
cipieel als algemeene volksschool verde
digd, maar de gedachte van bizonder so
cialistisch onderwijs wint veld en heeft
in Heerlen ook reeds vasten vorm aan
genomen door de oprichting van de eer
ste bijzondere socialistische school. Zelfs
het hooger onderwijs schijnt voor hen
niet meer algemeen te kunnen zijn en
zoo is aan de Universiteit te Utrecht
door de S.D.A.P. en het N.V.V. de eer
ste socialistische leerstoel in de sociolo
gie opgericht. Dit alles culmineert ten
slotte in het ideaal om toch vooral te
zorgen, dat de partijgenoot uitsluitend
onder den invloed van de voortdurende
socialistische propaganda blijft en zoo
min mogelijk gelegenheid krijgt om een
eigen zelfstandig oordeel te vormen,
Naderen onze sociaal-democraten met
hun steeds groeiende sectarische opvat
tingen derhalve meer en meer de onder
de partijen van rechts op dit punt le
vende gedachten, anderzijds naderen
deze laatsten hoe langer hoe meer de
door de socialisten gehuldigde leer van
den klassenstrijd, zooal niet in theorie
dan toch zeer sterk in de praktijk. De
politieke macht van de vakbeweging en
de invloed van de leiders daarvan neemt
met den dag toe. Dit valt niet alleen
op te merken in 's lands politiek, maar
springt nog meer in het oog, wanneer
men let op hetgeen onze gemeenten te
zien geven. In tal van gemeenteraden
zien wij een samengaan van sociaal-de
mocraten, roomsch-katholieken en anti
revolutionairen, daarbij zoo nu en dan
gesteund door christelijk-historischen en
vrijzinnig-democraten. En daarbij schro
men zij, die behooren tot de partijen, uit
wier leden de tegenwoordige extra-par
lementaire regeering is samengesteld,
niet, om onder den druk van de vak
actie vaak lijnrecht in te gaan tegen de
algemeene politiek van de regeering. In
dit verband wijst spr. op een tweetal
besluiten van den gemeenteraad van
Amsterdam.
Vooral de steeds nauwere samenwer
king tusschen rechts en rood, leidt er
van zelf toe, dat de liberale partij hoe
langer hoe meer in verschillende ge
meenteraden in de oppositie wordt ge
drongen en genoopt wordt tot het inne
men van een eigen zelfstandige positie
onder afwijzing van elke verantwoorde
lijkheid voor onder de dictatuur van de
vakvereenigingen gevoerde politiek.
Maar al worden wij dus aldus spr.
in de gemeenteraden in de oppositie
gedrongen, dit wil nog geenszins zeg
gen, dat wij eon oppositie quand même
tegen de Regeering zouden willen voe
ren. Dit is trouwens in het afgeloopen
jaar voldoende gebleken.
Bij herhaling hebben onze liberale Ka
merleden, zoowel in de Tweede als in
de Eerste Kamer der Staten-Generaal,
door hun stemmen de uit leden der rech-
terpartijen bestaande extraparlementai
re Regeering gered, terwijl eenige der
katholieken tegen de Regeering stemden.
Hoewel ook wij tegen 't wetsontwerp-
Terpstra, betreffende het lager onder
wijs, dat bezuinigingen beoogt te bren
gen op de onderwijsuitgaven, zeer groo
te bezwaren hebben; hoewel het ont
werp naar onze meening geen voldoende
maatregelen bevat tegen het noodeloos
oprichten en blijven voortbestaan van
kleine bijzondere schooltjes, en er ook
nog meer in het ontwerp is, dat wij niet
kunnen aanvaarden, hebben wij toch ge
meend aan de gemeenschappelijke actie
tegen dat wetsontwerp niet te moetea
meedoen. Het wetsontwerp brengt en
kele wijzigingen, waartegen door het co
mité ook actie wordt gevoerd, doch
waarmee wij ons zeer goed kunnen ver
eenigen. Ik doel hier op de, mogelijk
heid, die het wetsontwerp schept om het
hoofd van de openbare school ook weer
ambulant te kunnen doen zijn. De positie
van het hoofd der school moet worden
versterkt en afgescheiden van de nood
zakelijkheid daarvan, wordt daardoor
ook een achterstelling van het openbare
onderwijs bij het bizondere onderwijs
weggenomen, gelijk ook het geval zal
zijn, indien op de lagere school ook weer
onderwijs in een vreemde taal kan wor
den gegeven, hetwelk mede door het
wetsontwerp wordt beoogd. Deze beide
wijzigingen achten wij ten zeerste in het
belang van het openbaar lager onder
wijs, waardoor dit ongetwijfeld voor vele
ouders weer aantrekkelijker zal worden.
Wij hebben dus onze zelfstandigheid
geheel behouden en kunnen zelfstandig
onze houding bepalen, maar dit neemt
niet weg, dat wij op de bres staan en zul
len blijven staan voor het behoud van
goed openbaar onderwijs.
Spr. heeft voorts ook het oog op de
loon-politiek. De macht van de vakver
eenigingen heeft er toe geleid dat voor
sommige diensten een veel te hoogen
prijs is komen te gelden, maar daartegen
over staat, dat andere diensten veel min
der beloond worden ,dan recht en bil
lijk is, en dat deze niet alleen de hoo-
gere prijzen van de eerstbedoelde moe
ten mede betalen, maar ook zelf niet
in staat zijn om hoogere prijzen te bedin
gen, afhankelijk als zij zijn van de vrije
concurrentie op de Wereldmarkt.
Men laat, hoezeer dit ook tot be
denkelijke gevolgen leidt, de hoogere
loonen van het overheidspersoneel door
de belastingbetalers of door hen, die van
de gemeentelijke bedrijven gebruik ma
ken, opbrengen; het is ook mogelijk om
de hoogere loonen van werknemers in
de beschutte bedrijven op een hoog peil
te handhaven. Maar voor de metaalbe
werkers, de textielarbeiders en anderen
en speciaal voor de landarbeiders, is het
niet mogelijk om hoogere loonen uit de
opbrengst van hun product te betalen,
daar deze geheel afhankelijk is van den
wereldmarktprijs. Zoo ontstaat een be
voorrechting voor bepaalde groepen van
personen in deze maatschappij, waarvan
anderen de nadeelen ondervinden.
Met klem hebben wij, liberalen, voort
durend op de nadeelen van dit door de
macht van de vakorganisaties verbreken
van de vrije prijsvorming gewezen, naar
men heeft dit voor de overheids- en be
schutte bedrijven weten door te zetten
en te handhaven, en dit nog wel terwijl
de kosten van levensonderhoud reeds
ongeveer 15 pet. zijn gedaald. En dit
komt ten laste van de minder bevoor
rechte groepen in de maatschappij.
Met instemming heeft spr. daarom ge
zien, dat van de zijde van landbouwers
en landarbeiders alom protest wordt
aangeteekend tegen de door hen gevoel
de bevoorrechting van de werkers in de
industrieele bedrijven en in den over
heidsdienst, voor zoover deze laatste
hooger bezoldigd worden dan in gelijk
waardige betrekkingen in het particulie
re bedrijfsleven normaal wordt betaald.
Het heeft spr. echter bevreemd, dat
men van sommige zijden aandringt op
het vormen van een afzonderlijke plat
telandspartij. Ongetwijfeld toch zou deze
in het parlement slechts een geringe min
derheid kunnen zijn en niets kunnen uit
richten. Daarom vertrouwt spr., dat de
landbouwers en de landarbeiders, maar
niet alleen zij, doch ook al de werkers
in de onbeschutte bedrijven zullen inzien,
dat zij de dupe zijn geworden van het
ingrijpen der vakvereenigingen en dat
zij meer dan tot heden het geval is ge
weest ons, liberalen, zullen steunen in
onzen strijd tegen de actie der vakver
eenigingen.
De christelijke en de socialistische
boeren en landarbeiders zullen in hun
eigen partij den strijd moeten aanbinden
tegen de overmacht, die thans door
christelijke zoowel als door socialistische
vakvereenigingen binnen die partijen
wordt uitgeoefend om zich zoo te kun
nen onttrekken aan de nadeelige gevol
gen van de tot dusver door de meerder
heid dier partijen gevolgde politiek.
De toestand in vele bedrijven is van
zoo ernstigen aard, dat niet gewacht kan
worden. Daarom is men speciaal voor