Niet als Partijgangers, maar als Nederlandsche Staatsburgers gezamenlijk den moeilijken omstandigheden het hoofd geboden! <s T WEIDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT VAN MAANDAG 4 APRIL 1932. No. 79. REDE van Mr. D. FOCK, Voorzitter van de Liberale Staatspartij de Vrijheidsbond, ter gelegen heid van de algemeene vergadering van de Partij op^Zaterdag 2 April te Leeuwarden uitgesproken. 1 i H - - t •Y i. 5 Mocht ik het vorige jaar op onze al gemeene vergadering in Deventer er op wijzen, dat de houding, die men ten op zicht van de zich voordoende politieke vraagstukken van den dag in ons land moest innemen, zich meer en meer moest richten naar hetgeen zich in de ons omringende landen, in Europa, ja, in de geheele wereld, afspeelde zoo ving onze krasse partijvoorzitter op de Leeuwarder jaarvergadering zijn groote politieke rede aan het jaar, dat sindsdien verstreken is, heeft wel bewezen, dat ik toen juist heb gezien. Hetgeen sedert verleden jaar buiten onze grenzen is geschied en nog ge schiedt, verplicht ons nu nog sterker om rekening te houden met de buiten- landsche toestanden en feiten. De toestand van verwarring zoowel op politiek als op economisch terrein is sinds onze vorige bijeenkomst veel ernstiger geworden. In plaats van door onderlinge samenwerking te trachten de moeilijkheden, die zich overal in de wereld voordoen, te overwinnen, in plaats van te gaan in de richting, welke de internationale economische confe rentie van Genève van 1927 heeft ge wezen, heeft men sinds dien steeds meer in strijd met die aanwijzingen gehandeld en heeft men gemeend, de tegenwoordi- economische moeilijkheden, die, zooals ik het vorige jaar reeds heb uiteenge zet, grootendeels aan internationale oorzaken te wijten zijn, door nationale middelen het hoofd te kunnen bieden. Is het in de eerste plaats de toestand in Duitschland, welke steeds zorgen blijft baren, en was het de groote toe name van het aantal stemmen, dat op de fascistische nationaal-socialistische partij was uitgebracht, die de onrust in de wereld nog grooter maakte, het be langrijk grooter aantal stemmen, dat op 13 Maart j.l. bij de Presidentsverkie zing op Hindenburg is uitgebracht, doet de hoop koesteren dat Hindenburg bij de herstemming met zeer groote meer derheid zal worden gekozen, en daar mede zal aan de nationaal-socialisten een ernstige en toe te juichen neder laag worden toegebracht. De regeering- Brüning heeft zich tot dusverre nog staande weten te houden, dank zij den onverminderden steun, welke zij bij al haar dictatoriale maatregelen ook van de zijde van de sociaal-democraten heeft gehad. Speciaal de laatste nood verordening van December van het vo rige jaar was van diep ingrijpenden aard in het Duitsche leven. Niet alleen dat deze vierde noodverordening de loo- nen van de arbeiders tot het peil van Januari 1927 en de salarissen van de ambtenaren tot de hoogte van 1924 weer terugbracht, doch ook de wijze waarop dit geschiedde, door dictatoria le vaststelling van loonen en salarissen door de regeering, maakte tevens aan het werk van de vakvereenigingen een einde. Waar toch het loonpeil door de regeering werd gedecreteerd, is er ge durende de geldingsduur van deze noodverordening voor de vakvereeni gingen geen taak meer weggelegd. Wie mocht hebben gedacht, dat deze noodverordening, welke gelijk de vo rige op salarissen en loonen zulk een drastische maar noodige korting bracht, den tegenstand van de socialistische partij en de socialistische vakbeweging zou heben gevonden, heeft zich deer lijk vergist. Onder het motief, dat, wan neer dr. Brüning valt, de chaos volgt, «n uit angst, dat nieuwe verkiezingen dus een nieuwe uitspraak van de Duit sche kiezers onder werking van het al gemeen kiesrecht, de fascisten aan het bewind zouden kunnen brengen, is de Duitsche sociaal-democratische; partij zoo verstandig om zich neer te leggen bij de noodzakelijke verlaging van loo nen en salarissen. Indien men deze ontwikkelingsgang in Duitschland volgt, is men geneigd zich af te vragen, of in ons land eerst het fascisme tot bloei moet komen,, al vorens onze sociaal-democraten en de aan hen geklonken vakbeweging zoo verstandig zullen worden als hun Duit sche geestverwanten om de noodzake lijke aanpassing van het loonpeil aan de tegenwoordige economische omstandig heden te aanvaarden. In Engeland heeft de ervaring, welke met de arbeidersregeering onder leiding van Mac Donald is opgedaan, geleerd, dat de sociaal-democratie, zoodra zij ge roepen wordt tot constructieven arbeid, niet in staat is om aan de moeilijkheden, welke zich in tegenwoordige tijdsomstan digheden voordoen, het hoofd te bieden- Niet onopgemerkt toch mag blijven, dat de Engelsche arbeidersregeering, die ge durende enkele jaren het roer in handen heeft gehad, niet alleen er niet in is kun nen slagen om in dien tijd het aantal werkloozen te doen verminderen, im mers bij haar aftreden was dit meer dan verdubbeld, maar ook tenslotte is moe ten heengaan, omdat zij in eigen boezem geen overeenstemming kon vinden voor de noodzakelijke maatregelen om de be grooting sluitend te maken. Wanneer wij dan nog even aanstippen de financieele débacle, die Australië on der socialistisch bewind beleefd heeft dan mogen wij uit deze feiten wel de ge volgtrekking maken, dat het z.g.n nieuwe en betere beleid onder socialis tische signatuur, waarvoor met zoovee ophef propaganda is gevoerd, in de prak tijk niet gebleken is een succes te zijn. Geeft alzoo de s.d. noch nationaal noch internationaal een uitkomst uit de moeilijkheden van den tegenwoordigen tijd, dit neemt niet weg, dat ook door tal van niet-socialistische regeeringen maatregelen zijn en worden genomen, die er geenszins toe kunnen bijdragen om een verbetering in den toestand van de wereld te brengen. In de eerste plaats denkt spr. hierbij aan het vraagstuk van de herstelbeta lingen, waarvoor nog steeds geen oplos sing is gevonden. Steeds meer en meer streven de ver schillende regeeringen er voorts naar om door beperkende bepalingen het in ternationaal verkeer te belemmeren en zoodoende te trachten den nationalen handel, landbouw en nijverheid in stanc te houden. Het schijnt, dat de menschheid eerst met eigen oogen moet hebben aan schouwd en aan eigen lijve moet hebben gevoeld, aleer zij tot bezinning en tot den eersten stap op den weg van inter nationale samenwerking komt. In dit op zicht stemt hét althans tot vreugde, dat thans eindelijk, veertien jaren na het einde van den wereldoorlog, de eerste groote internationale conferentie tot vermindering van bewapening te Ge nève is bijeengekomen. Met voldoening mogen wij in dit ver band herinneren aan het zoo belangrijke en prijzenswaardige initiatief van de Ne derlandsche Dagbladpers, welke eens gezind ons volk wist te bewegen tot het onderteekenen van het petionnement voor internationale ontwapening, waar toe ook van de zijde van ons hoofdbe stuur aan onze leden en geestverwanten een dringende oproep werd gedaan. En we mogen er op wijzen dat uit Neder- landsch-Indië een petitionnement ter zake is ingediend, hetwelk door 80 dui zend personen is onderteekend. Niet alleen op het gebied van de be perking van bewapening ter bevordering van veiligheid en vrede, maar ook op economisch terrein zal eendrachtige sa menwerking noodig zijn; men moet toch internationaal tot economische toena dering komen. Gelukkig heeft onze re geering al blijk gegeven het hare te wil len doen om dit te bevorderen. Het ver drag van Oslo, al is 't ook van 'n zeer weinig ver gaande strekking, is daar van een eerste voorbeeld, terwijl de met België tot stand gekomen regeling over het te rade gaan met eikaars economi sche belangen ook een stap in de goede richting mag worden genoemd. Het is toe te juichen, dat in de laatste jaren tusschen onze zuidelijke naburen en ons land onder den druk van de eco nomische omstandigheden en van de in ternationale politieke situatie een toena dering is tot stand gekomen, die samen werking op velerlei gebied heeft mo gelijk gemaakt. Des te meer is het te betreuren, dat in den laatsten tijd geruchten opduiken en steeds grooter schijn van waarheid aan nemen, als zou onze Nederlandsche re geering bereid zijn om met onzen Zui delijken nabuur tot overeenstemming te komen inzake de Rijn-scheldeverbinding op een grondslag, die afwijkt van wat in 1927 door de Eerste Kamer zoo juist als oordeel van de publieke opinie tot uiting is gebracht. De geschiedenis van het vorige Ne- derlandsch-Belgisch Verdrag ligt ons al len nog te versch in het geheugen, dan dat ik hierop uitvoerig zou behoeven in te gaan. Het door de Tweede Kamer met 50 tegen 47 stemmen, dus met een zeer geringe meerderheid, aanvaarde tractaat kon in de oogen van onze Eerste Kamer geen genade vinden en werd daar ver worpen. Het was dus duidelijk, dat de nieuw optredende Minister van Buiten- landsche Zaken, die de portefeuille van den heer Vein Karnebeek overnam, ten aanzien van deze kwestie met de in de Staten-Generaal tot uiting gekomen opinie had rekening te houden, speci aal wat betreft de gebleken oppositie tegen het zoogenaamde Moerdijkkanaal- Sindsdien heeft minister Beelaerts van Blokland getoond, dat hij zich van de beteekenis van de tegen het verdrag van 1925 gerezen bezwaren wel bewust was. Immers in het bekende memoran dum van 7 Mei 1929 heeft de minister dit standpunt tegenover de Belgische re geering kenbaar gemaakt en ter juiste toelichting hiervan moge ik mij aldus spr. de navolgende aanhaling daar uit veroorloven: ,,Men heeft er zich rekenschap van te geven, dat die waterweg inderdaad de beteekenis zou hebben van het scheppen van een kunstmatigen Rijn mond te Antwerpen. Bovendien zou hij de verlenging op Nederlandsch ge bied vormen van de dokken van de groote Belgische havenstad. De positie van Antwerpen met betrekking tot den Rijnhandel zou er veel sterker door worden. Anders zou de hardnek kigheid niet te verklaren zijn, waar mede België dit kanaal verlangt. Deze zoo zeer versterkte positie van Ant werpen zou noodzakelijkerwijs ge paard gaan met de verzwakking van de positie der Nederlandsche havens. De Nederlandsche openbare meening is vast overtuigd, dat om deze redenen er geen kwestie van kan zijn dezen watreweg aan België toe te staan. Men begrijpt in Nederland niet, waar om dit land verplicht zou zijn ten be hoeve van een vreemde haven de economische positie te verzwakken, die de natuur het heeft gegeven." Inderdaad geeft deze omschrijving volkomen juist de Nederlandsche open bare meening weer. En elk gesloten kanaal tusschen de Antwerpsche dok ken eenerzijds en de Rijn anderzijds zal dezelfde kenmerken hebben als in het verdrag van 1925 opgenomen Moerdijk kanaal en zal daarom evenzeer de na tuurlijke economische positie van de Ne derlandsche Rijnhavens verzwakken, ter wijl ook de belangen van Noord-Brabant en Zeeland daardoor zullen worden ver waarloosd. Dat is derhalve evenzeer on aanvaardbaar. Terecht is er dezer dagen aan herin nerd, dat dezelfde minister van Buiten- landsche Zaken, aan wien thans door de geruchten wordt toegeschreven, dat hij met België tot overeenstemming zou wil len komen of reeds zou zijn gekomen over een gesloten kanaal tusschen de Antwerpsche dokken eenerzijds en Din- telsas anderzijds, dat is dus het maken van een nieuwen Rijnmond ten behoeve van de Rijnvaart van de Scheldestad, in zijn even genoemde memorie van 7 Mei 1929 het graven van zulk een kanaal een politieke onmogelijkheid heeft genoemd immers heeft geschreven: „Iedere Nederlandsche regeering, die dit mocht vergeten, zou door de natie gewraakt worden." Met bezorgdheid zal men dus de toe komst moeten tegemoet zien; ik ver trouw dat de vertegenwoordigers van ons liberale volk, even eensgezind als dit de vorige keer het geval was, zich zullen verzetten tegen een verzwakking van de economische positie, die de na tuur aan ons land heeft gegeven. In ieder geval meen ik erop te mogen wijzen, dat een nieuw verdrag niet aan de goedkeuring van onze Staten Gene raal zal mogen worden onderworpen, al vorens ons volk bij de stembus gelegen heid heeft gehad om ook deze voor onze volkswelvaart zoo buitengewoon belang rijke kwestie te betrekken bij zijn uit spraak, dit wil spr. éen onafwijsbare eisch van parlementaire democratie voorkomen. Gelukkig heeft de Minister van Bui- tenlandsche Zaken Vrijdag in de Eerste Kamer der Staten-Generaal weliswaar geen mededeelingen gedaan betreffende de onderhandelingen, maar toch is uit zijn rede gebleken dat in deze parlemen taire periode geen tractaat meer zal tvorden voorgelegd, althans niet zal kun nen tot stand komen. Het is een niet te ontkennen feit, dat niet alleen in ons land, doch ook in ver schillende andere nog parlementair ge regeerde landen onder het volk de in vloed en het aanzien van de volksver tegenwoordiging dalende is. Sommigen zoeken de oorzaak hiervan in ons tegenwoordig kiesstelsel en meer speciaal in de evenredige vertegenwoor diging. Hoewel ook spr. van meening is, dat onze kieswet niet volmaakt is en op sommige punten wel eenige verbetering behoeft, toch meent hij, dat tegen even redige vertegenwoordiging op zichzelf geen bezwaren van steekhoudenden aard zijn in te brengen. Trouwens, de oorzaken van het ver minderde aanzien van de parlementen liggen zijns inziens ook dieper. Eens deels zoekt men het in een prediking van revolutionaire strijdmethoden en zoogenaamde buitenparlementaire actie. Anderdeels zoekt men het in een fascis tische dictatuur, die eigenlijk het ge heele parlement overbodig zal maken en met het badwater ook het kind wil wegwerpen. Waaraan is dit alles toe te schrijven? dit is naar sprs. meening hieraan toe te schrijven, dat men van het parlement iets verwacht, dat het niet geven kan en niet geven mag, namelijk het ver schaffen of verzekeren van zoo groot mogelijke voordeelen voor de eigen groep. Spr. demonstreert dit aan enkele voor beelden en wil dan, als algemeen ver schijnsel tegen het brengen van groeps belangen-verdedigers in de politiek waarschuwen, opdat dit ook niet in onze eigen gelederen navolging moge vinden, hij, die eenmaal tot 'lid van het parle ment is gekozen, vertegenwoordigt daar niet een bepaalde politieke partij, doch het geheele Nederlandsche volk. Het schaadt het parlementaire stelsel, indien een door Staten-Generaal genomen be slissing meer blijk geeft van te zijn genomen uit partij-politieke overwegin gen dan in het algemeen belang. Op het gebied van de radio-uitzen ding kan men wel aan groote groepen van ons volk de vrijheid ontnemen om te luisteren naar de uitzendingen, die hun het meest welgevallig zijn, doch de drang naar vrijheid, die niet alleen bij ons maar ook onder tal van aanhangers van de partijen, die in het parlement aan deze oplossing van het rado-vraagstuk hun sanctie gaven, tot een spontaan pro test heeft geleid, kan op den duur niet weerstaan worden. De radio-zendtijd- verdeeling heeft ook het aanzien van het parlement niet verhoogd. Om even als minister Reymer het algemeen be lang slechts als een sectarisch partij-be lang te zien, daarvoor is ons volk nog te vrijheidslievend. Was er voorheen tegen de voortwoe kering van den splijtzwam in ons volk, gelijk die door de partijen van rechts veelal werd bevorderd, onder de par tijen ter linkerzijde althans op dit punt overeenstemming, de ontwikkeling der dingen heeft ook onze sociaal-democra ten in de armen van het sectarisme ge dreven. Zeer sterk is dit gebleken uit hun houding bij de verdeeling van den radiozendtijd, waarbij zij ter bevoordee ling van eigen radio-omroepvereeniging te zamen met de partijen van rechts den algemeenen omroep in zijn eens verkre gen rechten beknotten. Maar ook verder zijn er tal van voorbeelden van dit soci alistisch sectarisme aan te wijzen. Ook bij de socialisten wordt het kind reeds van jongs af in de socialistische jeugd- centrale door de partij iA bescherming genomen, terwijl het instituut voor ar- beidsontwikkeling daarna aan de socia listische opvoeding verder werkt. Even als bij de katholieken kan de sport niet meer in algemeene sportvereenigingen gezamenlijk worden beoefend, doch de socialistische jongens en meisjes moeten dit in den Ajpbeidssportbond doen. De openbare school wordt niet meer prin cipieel als algemeene volksschool verde digd, maar de gedachte van bizonder so cialistisch onderwijs wint veld en heeft in Heerlen ook reeds vasten vorm aan genomen door de oprichting van de eer ste bijzondere socialistische school. Zelfs het hooger onderwijs schijnt voor hen niet meer algemeen te kunnen zijn en zoo is aan de Universiteit te Utrecht door de S.D.A.P. en het N.V.V. de eer ste socialistische leerstoel in de sociolo gie opgericht. Dit alles culmineert ten slotte in het ideaal om toch vooral te zorgen, dat de partijgenoot uitsluitend onder den invloed van de voortdurende socialistische propaganda blijft en zoo min mogelijk gelegenheid krijgt om een eigen zelfstandig oordeel te vormen, Naderen onze sociaal-democraten met hun steeds groeiende sectarische opvat tingen derhalve meer en meer de onder de partijen van rechts op dit punt le vende gedachten, anderzijds naderen deze laatsten hoe langer hoe meer de door de socialisten gehuldigde leer van den klassenstrijd, zooal niet in theorie dan toch zeer sterk in de praktijk. De politieke macht van de vakbeweging en de invloed van de leiders daarvan neemt met den dag toe. Dit valt niet alleen op te merken in 's lands politiek, maar springt nog meer in het oog, wanneer men let op hetgeen onze gemeenten te zien geven. In tal van gemeenteraden zien wij een samengaan van sociaal-de mocraten, roomsch-katholieken en anti revolutionairen, daarbij zoo nu en dan gesteund door christelijk-historischen en vrijzinnig-democraten. En daarbij schro men zij, die behooren tot de partijen, uit wier leden de tegenwoordige extra-par lementaire regeering is samengesteld, niet, om onder den druk van de vak actie vaak lijnrecht in te gaan tegen de algemeene politiek van de regeering. In dit verband wijst spr. op een tweetal besluiten van den gemeenteraad van Amsterdam. Vooral de steeds nauwere samenwer king tusschen rechts en rood, leidt er van zelf toe, dat de liberale partij hoe langer hoe meer in verschillende ge meenteraden in de oppositie wordt ge drongen en genoopt wordt tot het inne men van een eigen zelfstandige positie onder afwijzing van elke verantwoorde lijkheid voor onder de dictatuur van de vakvereenigingen gevoerde politiek. Maar al worden wij dus aldus spr. in de gemeenteraden in de oppositie gedrongen, dit wil nog geenszins zeg gen, dat wij eon oppositie quand même tegen de Regeering zouden willen voe ren. Dit is trouwens in het afgeloopen jaar voldoende gebleken. Bij herhaling hebben onze liberale Ka merleden, zoowel in de Tweede als in de Eerste Kamer der Staten-Generaal, door hun stemmen de uit leden der rech- terpartijen bestaande extraparlementai re Regeering gered, terwijl eenige der katholieken tegen de Regeering stemden. Hoewel ook wij tegen 't wetsontwerp- Terpstra, betreffende het lager onder wijs, dat bezuinigingen beoogt te bren gen op de onderwijsuitgaven, zeer groo te bezwaren hebben; hoewel het ont werp naar onze meening geen voldoende maatregelen bevat tegen het noodeloos oprichten en blijven voortbestaan van kleine bijzondere schooltjes, en er ook nog meer in het ontwerp is, dat wij niet kunnen aanvaarden, hebben wij toch ge meend aan de gemeenschappelijke actie tegen dat wetsontwerp niet te moetea meedoen. Het wetsontwerp brengt en kele wijzigingen, waartegen door het co mité ook actie wordt gevoerd, doch waarmee wij ons zeer goed kunnen ver eenigen. Ik doel hier op de, mogelijk heid, die het wetsontwerp schept om het hoofd van de openbare school ook weer ambulant te kunnen doen zijn. De positie van het hoofd der school moet worden versterkt en afgescheiden van de nood zakelijkheid daarvan, wordt daardoor ook een achterstelling van het openbare onderwijs bij het bizondere onderwijs weggenomen, gelijk ook het geval zal zijn, indien op de lagere school ook weer onderwijs in een vreemde taal kan wor den gegeven, hetwelk mede door het wetsontwerp wordt beoogd. Deze beide wijzigingen achten wij ten zeerste in het belang van het openbaar lager onder wijs, waardoor dit ongetwijfeld voor vele ouders weer aantrekkelijker zal worden. Wij hebben dus onze zelfstandigheid geheel behouden en kunnen zelfstandig onze houding bepalen, maar dit neemt niet weg, dat wij op de bres staan en zul len blijven staan voor het behoud van goed openbaar onderwijs. Spr. heeft voorts ook het oog op de loon-politiek. De macht van de vakver eenigingen heeft er toe geleid dat voor sommige diensten een veel te hoogen prijs is komen te gelden, maar daartegen over staat, dat andere diensten veel min der beloond worden ,dan recht en bil lijk is, en dat deze niet alleen de hoo- gere prijzen van de eerstbedoelde moe ten mede betalen, maar ook zelf niet in staat zijn om hoogere prijzen te bedin gen, afhankelijk als zij zijn van de vrije concurrentie op de Wereldmarkt. Men laat, hoezeer dit ook tot be denkelijke gevolgen leidt, de hoogere loonen van het overheidspersoneel door de belastingbetalers of door hen, die van de gemeentelijke bedrijven gebruik ma ken, opbrengen; het is ook mogelijk om de hoogere loonen van werknemers in de beschutte bedrijven op een hoog peil te handhaven. Maar voor de metaalbe werkers, de textielarbeiders en anderen en speciaal voor de landarbeiders, is het niet mogelijk om hoogere loonen uit de opbrengst van hun product te betalen, daar deze geheel afhankelijk is van den wereldmarktprijs. Zoo ontstaat een be voorrechting voor bepaalde groepen van personen in deze maatschappij, waarvan anderen de nadeelen ondervinden. Met klem hebben wij, liberalen, voort durend op de nadeelen van dit door de macht van de vakorganisaties verbreken van de vrije prijsvorming gewezen, naar men heeft dit voor de overheids- en be schutte bedrijven weten door te zetten en te handhaven, en dit nog wel terwijl de kosten van levensonderhoud reeds ongeveer 15 pet. zijn gedaald. En dit komt ten laste van de minder bevoor rechte groepen in de maatschappij. Met instemming heeft spr. daarom ge zien, dat van de zijde van landbouwers en landarbeiders alom protest wordt aangeteekend tegen de door hen gevoel de bevoorrechting van de werkers in de industrieele bedrijven en in den over heidsdienst, voor zoover deze laatste hooger bezoldigd worden dan in gelijk waardige betrekkingen in het particulie re bedrijfsleven normaal wordt betaald. Het heeft spr. echter bevreemd, dat men van sommige zijden aandringt op het vormen van een afzonderlijke plat telandspartij. Ongetwijfeld toch zou deze in het parlement slechts een geringe min derheid kunnen zijn en niets kunnen uit richten. Daarom vertrouwt spr., dat de landbouwers en de landarbeiders, maar niet alleen zij, doch ook al de werkers in de onbeschutte bedrijven zullen inzien, dat zij de dupe zijn geworden van het ingrijpen der vakvereenigingen en dat zij meer dan tot heden het geval is ge weest ons, liberalen, zullen steunen in onzen strijd tegen de actie der vakver eenigingen. De christelijke en de socialistische boeren en landarbeiders zullen in hun eigen partij den strijd moeten aanbinden tegen de overmacht, die thans door christelijke zoowel als door socialistische vakvereenigingen binnen die partijen wordt uitgeoefend om zich zoo te kun nen onttrekken aan de nadeelige gevol gen van de tot dusver door de meerder heid dier partijen gevolgde politiek. De toestand in vele bedrijven is van zoo ernstigen aard, dat niet gewacht kan worden. Daarom is men speciaal voor

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1932 | | pagina 5