EEN EIGENAARDIGE DROOM
VOOR DE JEUGD. Onder redactie
SCHOONMAAK
SCHETSEN VAN DE ZEE.
GRAPHOLOGIE.
Mevrouw C.fE. DE LILLE HOOGERWAARD.
van
k is: een kind, met het weten
.odheid in zich.iets, niet
r woorden te brengen
ij spraken nog geruimen tijd
de moeilijkheden van onze
lerzijdsche kunst-beoefening.
sns grijpt de vriend mij weer
ijn arm en fluistert opnieuw:
„Het is niet uit te houden, kijk.
die traan.
Ik keek weer naar het meisje,
nu uit haar manteltje was los
Dmen en met een eigenaardige
kheid uit het venster zat te
en. Een traan drong naar vo-
vulde het oog, dat ik en pro
kon waarnemen en glansde als
-ti edelsteen en rolde langzaam af
•p de albast-kleurige wang, waar
hij hokken bleef. Plotseling boog
het persoontje voorover, als aan de
•Srootste vertwijfeling ten prooi,
armen slaand over het coupé-
I Tafelje, terwijl het hoofdje neer
zonk op het blad. Donker haar, los
en tot aan de schouders reikend,
in aandoenlijke hulpeloosheid
I haar.
Mijn vriend beefde.
„Wat heeft ze?" vroeg hij mij.
R^J. Opeens weerklonk de stem van
:ii conducteur, het station roe
end, waar wij beiden moesten uit
kappen. Wij trokken onze jassen
aan, namen onze valiezen en ver
heten de coupé
Ook de meneer, die tot dusver
ranten had gelezen, stond op.
Het meisje bleef op haar plaats,
erschrikt, waarschijnlijk wel door
- as opstaan, hief zij het hoofd op
a ik zag een gezicht, zoo diep be
droefd en tegelijk zoo onuitspre-
etijk mooi, dat ik als in een
iróom den waggon verliet.
Mijn vriend was wanhopig, dat
lij het adres van het meisje niet
lad gevraagd. Hij wilde haar als
nodel bestellen. „Misschien had zij
«eld heel noodig", zei hij. Hij brom-
ie op mij en op zichzelf, dat wij
•iets gedaan hadden, rende de re
stauratie-zaal in, waar hij een
schetsboek uit zijn valies haalde en
meisjeskopje haastig begon te
schetsen. Hij was voor zijn omge
ving volkomen doof en blind.
Ik nam afscheid van hem en zag
hem in langen tijd niet meer. Maar
eenige dagen na dit samenzijn ver-
Ham ik, dat een jong meisje zich
,in den Rijn had verdronken. Ik
wilde haar nog zien om vast te stel-
- lea, of het dit mooie, droevige per
soontje was geweest. Ik kwam te
IJ i laat en men zei mij, dat er een
photografie der doode bij de politie
k voorhanden was.
I t Een photografie der dood, van
deze onbeschrijfelijke schoonheid!
Iets in mij verzette zich om mij de
ze photo te laten toonen. Hoe kon
de doode er wel uitzien? Neen,
ik wilde het beeld der levende
niet laten vernietigen. En dan zei
mij ook iets een opdringerige, zeld
zaam onlogische overdenking, dat
ik immers heeltmaal niet zeker
I 1 wist, dat onze madonna zich ver
dronken had en dat ik haar in elk
geval onder de levenden mocht re
kenen, zoolang ik het bewijs van
haar dood niet had. Dit gaf mij een
merkwaardigen troost.
Ik ben niet naar de politie ge
gaan en heb het portret niet ge
zien. En dikwijls als ik loop te
mijmeren, hoop ik, dat het mooie,
ongelukkige meisje niet meer
èchreit, dat groot geluk mag stra
len uit die oogen.
Eenige maanden later ontving ik
uit Parijs een telegram van mijn
vriend, waarin hij mij, met vele
H woorden en volmaakt verheerlijkt,
meedeelt, dat zijn madonna-schil
derij den „grand prix" had gekre
gen en dat eenige bestellingen de
gevolgen waren van dit succès. Het
slot van het telegram luidde: „Aan
onze madonna is alles te danken.
Heb je haar opgespeurd? Zij mag
niet langer in kommer leven."
In de enkele maanden daarna tot
heden is de glorie van mijn vriend
buitengewoon gestegen. En de aan
leiding tot dit succès.de arme,
kleine madonna. Haar beeltenis
zullen komende tijden aandachtig
bekijken. De photografie der doo
de echter wordt in een archief bij
de politie bewaard....
Is dit alles toeval?
Uit het dagboek van een
oud-stuurman.
V.
HAAIENV ANGST.
Ik weet niet of haaien beschik
ken over een zintuig waarmede zij
elkaar kunnen waarschuwen, maar
een feit is, dat eenige uren nadat
wij onze spekhaken hadden uit
gezet, het werkelijk rondom het
schip wemelde van deze gevaar
lijke monsters. Er waren er in al
le afmetingen, van den vier a vijf
meter langen blauwen haai of men-
schenhaai tot den meterlangen
Spieringhaai. Ook de Hamerhaai
en de Tijgerhaai ontbraken niet op
het appèl. (1).
Duidelijk konden we bij de groo-
tere haaien de z.g. loodsman
netjes (2) waarnemen, die al hun
bewegingen volgden met enorm
snelle wendingen. De zee rondom
het schip was nu in geweldige be
roering gekomen en ik huiverde bij
de gedachte, dat een onzer eens
tusschen die lieve diertjes terecht
zou komen, waar evenwel voorals
nog weinig kans op was.
Eenige Spieringhaaien waren
spoedig gevangen, maar met dit
„grut" wilden we geen genoegen
nemen. We zouden niet tevreden
zijn, voor we een van de groote
„jongens" aan dek hadden liggen.
Maar: ze lieten zich niet ver
schalken en toen we tegen mid
dernacht naar kooi gingen, was het
geluk ons nog niet gunstig ge
weest.
Het spreekt vanzelf, dat we „op
stootgarens" (3) gingen liggen,
want de wacht aan dek zou de
„lijnen" „in de peiling" houden (4)
en ons waarschuwen als hij ver
moedde dat er „beet" was.
Er gebeurde echter den gehee-
len nacht niets en toen het 's mor
gens rijzen (5) was geblazen en wij
aan dek kwamen, was het spek van
de haken, maar de haaien, die nog
steeds het schip omzwermden wa
ren alle nog springlevend.
Wel hoorden we, dat de matroos,
Kees Brandenburg, die vanwege
zijn prachtigen neus altijd „Brande
wijn" werd genoemd en die een
eerste klas grappenmakker was,
's nachts een van zijn maats, „de
kromme", had uitgepord en hem
had gevraagd of hij even wou as-
(1) De Reuzenhaai. die tot 15 m
lang wordt, treft men alleen aan in
de Noordelijke zeeën.
(2) Kleine vischjes, die den haai
vergezellen en volgens sommigen
zijn gids zijn, daar de haai een
slecht gezicht heeft.
(3) Klaar om spoedig bij de hand
te zijn.
(4) Er scherp op letten.
(5) Opstaan.
B. M. Schrijfster is geen sterke
wilskrachtige persoonlijkheid,
sprankelend van energie! Er is iets
traags in dit schrift. Het is lang
zaam ontstaan, terwijl de richting
der regels naar rechts toe, dalend
is, wat wijst op neerslachtigheid en
gebrek aan durf.
Alhoewel ijdelheid niet een
hoofdkaraktereigenschap van haar
is, plaatst ze zich zelf toch op een
standpunt omdat ze zoozeer van
hare correctheid is doordrongen.
Ze praat graag, maar zal zich niet
laten ompraten. Schrijfster heeft
n week en zacht gemoed en doet
zelden scherpe uitvallen. Ik schrijf
expres „z e 1 d e n" Het leven der
zinnen is overheerschend, waarbij
zij meer haar gevoel, dan haar ver
stand laat spreken. Schrijfster is
waar, oprecht en betrouwbaar,
doordat zij echter niet voldoende
zelfvertrouwen bezit is ze weinig
tevreden met hare werkkring,
waarin ze geen voldoende bevre
diging vindt. Wanneer schrijfster
meer zelfvertrouwen tracht te ver
krijgen komt de liefde en de lust
voor haar arbeid wel weer terug.
Parel. Dit schrijven heeft veel
overeenkomst met het schrift van
B. M. Het is niet natuurlijk (het
geen echter geen minderwaardig
heid beteekend).
Schrijfster heeft een emotioneel-
strijdlustig en onevenwichtig ka
rakter. Een karakter waarin de
energie plotseling opvlamt en even
plotseling is uitgebluscht. Ze is
vasthoudend en eigenwijs wanneer
ze denkt gelijk te hebben. Er is een
strijd tusschen nuchterheid en fan
tasie. Ze springt graag van de hak
op den tak. Toegevend en ge
makkelijk te beinvloeden. Plotse
ling orgineele invallen. Groote vat
baarheid voor verandering van
meening. Van de aardsche waar
den, heeft ze een nuchtere en zeer
zakelijke opvatting; voor de gees
telijke waarden een bijzondere be
langstelling. Ook bij deze schrijf
ster zal de ijdelheid een groote rol
in haar leven blijven spelen.
Livius Curiosus. Een zeer
betrouwbaar schrift, snel ontstaan.
Schrift van iemand, die niets te
verbergen heeft. Een man van
sisteeren, daar er een „reuze
knoap" had toegehapt en hij, Bran
dewijn, geen kans zag dezen alleen
aan dek te krijgen. Hij wilde „alle
hens" nog niet porren: het moest
een verrassing zijn als „de kanjer
an dek lei".
De Kromme, anders altijd mop
perig als hij uit zijn „nest" moest
komen, was dadelijk bij de hand
geweest en vol vuur mee naar het
achterdek getogen. Bij het sohijn-
sel van de overboord gehangen
reflector (6) zag hij werkelijk, dat
een der geïmproviseerde dobbers
gezonken was. Dat het hem niet
opviel, dat de lijn stil hing, is mij
nog een raadsel. Waarschijnlijk had
door het enthousiasme zijn waarne
mingsvermogen hem in den steek
gelaten. Hoe het ook zij, de Krom
me was te zamen met Brandewijn
als een razende aan de hieuwlijn
gaan trekken.
Toen eindelijk na veel geploeter
de buit boven water kwam, zag de
Kromme, die zich in het zweet had
gewerkt, dat hij gruwelijk was
bedrogen. „Brandewijn", zijn beste
(6) Groote electrische lamp, die
bij nachtwerk gebruikt wordt.
studie, helder inzicht, fijngevoelig,
goedhartig en vergevingsgezind.
Als ik hem vertel, dat hij niet bij
zonder accuraat is zal hij mij dat
niet kwalijk nemen! Hij bezit lief
de en begrip voor détails en een
sterken drang naar onmiskenbare
duidelijkheid van uitdrukken.
Schrijver heeft een bijzondere op
merkingsgave en weet zich bij zijn
arbeid te concentreeren. Zelfbe
dwang is een van zijn karakter
eigenschappen. Een beheerscht
man met een betrouwbaar karak
ter die bovendien niet ijdel is!
Daarvoor is hij te verstandig.
L a 1 o u v e- Het was voor mij
moeilijk uit te maken of bedoeld
schrift van een heer of van een da
me was. Het is trouwens naar de
meening van de allergrootste gra-
phologen nooit met zekerheid te
zeggen of we met een schrift van
een dame of heer te doen hebben.
Dit laatste is gemakkelijk te ver
klaren. Men heeft mannen met
vrouwelijke neigingen en vrouwen
met mannelijke neigingen. De ka
raktereigenschappen blijven in bei
de soorten schrift op de zelfde wij
ze en met dezelfde kenmerken
domineeren. Ik veronderstel dat
„Lalouve" een dame is; het is
echter slechts een veronderstel
ling!
Een fijn-gevoelige, somstijds
overgevoelige persoonlijkheid,
ijverig en arbeidzaam, met een im-
pressionabel gevoelsleven. Wijd-
loopig in hare redeneeringen en
gewichtdoenerig, lichtgeraakt en
stijfkoppig. Een idialiste, vol fan
tasie! Ze is welwillend en tege
moetkomend; maar ook niet ont
bloot van ijdelheid, en wisselend
van stemmingen. Door het geheele
schrift is de „druk" (verschil in
dikte tusschen op en neerhalen)
steeds regelmatig, wat in dit schrift
wijst op energie en betrouwbaar
heid van karakter. Ze neemt te
genover vreemden een zekere pose
aan, die „onecht" is, omdat bedoel
de eigenschap niet met haar ge
heele wezen in overeenstemming
Schrijft Lalouve mij eens, of ik
dit karakter juist beoordeeld heb?
Dat zou mij een groot genoegen
doen in dit bijzondere geval!
Grapholoog.
maat, met wien hen menig vroolijk
avontuur aan den wal had beleefd
had hem n.l. midden in den nacht
zoo laten zwoegen om een paar
oude roosterbaren(7) aan de opper
vlakte te brengen. Dit was ng het
ergste niet, maar morgen zou hij
de risée van het geheele schip
zijn.
Brandewijn zou geen rechtge
aard matroos zijn, als hij de mop-
niet wereldkundig maakte. Uit het
feit, dat ik u deze geschiedenis
kan vertellen, blijkt wel, dat hij
werkelijk zoo\gemeen" was. Te
vens hoorden we toen, dat de
Kromme een groote virtuositeit aan
den dag had gelegd in het uitspre
ken van allerlei verwenschingen.
Zoo zou Brandewijn voor zijn snoo-
de daad gestraft worden met een
vreeselijke ziekte en zouden de
zelfde roosterbaren, die hij den
7) Zware ijzeren staven, die de
roosters van de scheepsvuren vor
men.
(8) Als aan boord iemand sterft,
wordt in den regel het lijk in zeil
doek genaaid en bezwaard met
roostervuren (om het te doen zin
ken) over boord geworpen.
Kromme in het nachtelijk uur had
laten ophalen, dienen om hem
„naar de haaien" te zenden (8)
Dit intermezzo leverde stof voor
heel wat plagerijtjes en de Kromme
was voorloopig niet te genieten.
Intusschen was onze wensch nog
maar steeds niet vervuld en we
wanhoopten reeds, ooit 'n grooten
haai te zullen vangen. Op het laat
ste oogenblik zou het lot evenwel
nog met ons zijn. Het was al laat
in den namidadg van den volgen
den dag we maakten reeds aan
stalten om op te stoomen toen
een groot tumult op het achterdek
ons derwaarts deed snellen. Toen
we daar aankwamen, zagen we
aan de opgewonden gezichten, dat
we eindelijk beet hadden. En ja
wel, een groote tijgerhaai had zijn
gulzigheid moeten bezuren. Hij
had den haak en bijna den gehee-
len staaldraad-voorloop ingeslikt.
Geweldig ging het groote beest te
keer. Met reusachtige gierhalen
trachtte het zich te bevrijden. He
vig kwam het water in beroering
en we vreesden, dat de hieuwlijn
elk oogenblik zou breken. Eigen
aardig was het te zien, dat zijn
loodsmannetjes hem trouw bleven
en steeds met groote gezwindheid
hem bleven volgen.
In allerijl werd 'n winch (9) ge
reed gemaakt. Als het ondier uit
geput raakte, zouden we trachten
een sleng om hem heen te slaan
om hem daarna met stoom aan dek
te Kieuwen.
Langzaam kleurde het water zich
rood van bloed en het deed me
pijn, dat we het dier niet door een
goed gemikt schot uit zijn lijden
konden verlossen. De scheepsre-
volvers zouden evenwel door het
water heen geen doodelijke uit
werking meer hebben
Het deed me dan ook genoegen
toen we er, na vele mislukkingen
eindelijk in slaagden, het dier aan
dek te hieuwen en het daar met
ee» schot konden dooden.
(9) Scheepslier.
Nu konden we eerst zien van
welke geweldige afmetingen deze
tijgerhaai was. De grootte viel ons
nog mee. Hij was plm. 4)4 M, lang
en woog zeker 200 Kilo. Het „tij
gerachtige" (10), dat hij in het wa
ter vertoonde, was nu verdwenen
en alleen aan zijn grooten bek
waarin de scherpe, driehoekige
tanden als gezaaid leken, was te
zien, dat we met een echt roofdier
te doen hadden.
De slager moest er aan te pas
komen om het beest te villen, het
geen meer moeite kostte, dan men
oppervlakkig zou denken, want 't
vleesch en vooral de huid van de
haai zijn zeer taai.
We waren al onder stoom toen
die karwei goed en wel was afge-
loopen.
De wervelkolom viel bij loting
aan den tweeden machinist ten
deel. Hiervan is n.l., als zij goed is
uitgekookt en de uitsteeksels zijn
bijgeschuurd, een pracht van een
wandelstok te maken met behulp
van een stevig ijzerdraad.
Alle leden van de bemanning
kregen als jachttrophee een of
meer tanden. Jammer genoeg
werd, bij de verdeeling, een der
stokers, die zich op de „plaats"
(11) bevond, vergeten.
Nadat hem gebleken was, dat
zijn maat er twee had en deze hem
niet dadelijk er een wou afstaan,
kregen deze beide heeren ruzie,
die zoo hoog liep, dat de een den
ander te lijf wilde met den uit
roep: „Een tand zal ik hebben, al
moest ik 'm uit je bakkes slaan".
Eerst toen de andere leden van
't „swarte kaur" (12) eensgezind
verklaarden, dat de bezitter van
twee tanden er een moest afstaan
en dit ook werkelijk gebeurde,
was de vrede hersteld
J. Bijl.
(10) De Tijgerhaai vertoont in het
water strepen als bij een tijger.
(11) Stookplaats.
(12) Zwarte koor stokers en
tremmers.
„O, wat ben ik toch moe!" dacht
een kleine jongen, terwijl hij
droomde, dat hij, met boodschap
pen beladen, over den stoffigen,
warmen landweg liep. Plotseling
zag hij, dat twee ezeltjes hem ach
terop kwamen rijden. Op het ééne
zat een jongen van zijn eigen leef
tijd, op het andere een meisje, dat
iets jonger was.
„Ik wou, dat ik die jongen was!
Dan kwam ik gemakkelijk thuis!"
prevelde hij.
Nauwelijks had hij dit ge-
wenscht, of.... hij zat met een
vlugheid, die alleen in Droomen-
land mogelijk is, op het ezeltje,
waarop zooeven nog de andere
jongen gereden had- Hè, wat ging
dat heerlijk! Zijn boodschappen-
tasch was nu heelemaal niet zwaar
meer en zijn vermoeide beenen
rustten goed uit. Hop hop, hop!
dat was nog eens een uitkomst, als
de weg zoo warm en „thuis" nog
zoo vreeselijk ver was!
Lachend wilde hij juist wat te
gen het meisje zeggen, maar
hoe hij ook keek, zij en haar ezel
waren spoorloos verdwenen en hij
reed op zijn eentje verder. Dat was
jammer! Hij had het juist zoo ge
zellig gevonden niet meer alleen
te zijn.
Plotseling bleef de ezel stilstaan.
Ze waren bij een boerderij geko
men en Grauwtje liep regelrecht
naar den stal. Ja, maar hij, Jan,
moest nog verder. Hij was nog
lang niet thuis! Als hij dat het
ezeltje nu maar aan het. verstand
kon brengen! Hoe hij echter aan
de leidsels trok, 't dier met vrien
delijke woorden trachtte te over
reden óf hem met een paar tikken
aan te zetten, Grauwtje scheen te
denken:
„Ik ben thuis en ik blijf thuis!"
Eindelijk besloot Jan zich van
zijn rug te laten glijden en den weg
naar huis maar verder te voet af
te leggen. Er zat niets anders op
en als het ezeltje hem straks niet
achterop gekomen was, zou hij im
mers den heelen weg hebben moe
ten loopen!
Dapper besloot hij zich dus in
- Zeg, weet je, wat ik doen ga?
Vraagt Jetje op een dag.
-'k Ga grooten schoonmaak
houden;
'k Vind heusch wel, dat het
mag!
- M'n poppekind'ren morsen
Zoo vaak met brood of koek,
- En 'k zie zoowaar een spinweb
Daar ginder in den hoek!
- 'k Haal vlug het stofdoekmandje.
Kom, popje, niet gezeurd!
- 'k Kan nu niet met je spelen:
De kamer krijgt een beurt!
- 'k Ga eerst mijn kleedjes
kloppen;
Dan wrijf ik alles op:
- M'n kastje en m'n tafel
En 't stoeltje van de pop.
-O! o! dat is een werkje,
Eer alles helder is!
- Maar nu glimt het toch
prachtig,
De grond wordt heerlijk
frisch!
- En, poppen, niet meer morsen
't Is alles nu weer fijn
- Je moedertje kan heusch niet
Altijd zoo bezig zijn
RO FRANKFORT
het onvermijdelijke te schikken.
Maar al heel gauw was hij opnieuw
erg moe en warm en ging hij eens
aan den kant van den weg zitten
om wat uit te rusten.
En op eens hoorde hij zichzelf
zeggen:
„Ik wou, dat ik een ezeltje was!"
Nauwelijks had hij dit gewenscht,
of.hij was een ezeltje en hij
stond in een kleinen stal. Hoe hij
daar zoo gauw gekomen was, be
greep hij niet, maar dat deed er
ook eigenlijk weinig toe. Zijn bood-
schappentasch stond in een hoek
op den grond; zelfs die behoefde
hij nu niet te dragen.
Daar kwam de boerin aan. Zou
zij niets merken? Nee, zij scheen
er heelemaal geen erg in te hebben
dat Grauwtje plotseling Jan of Jan
Grauwtje geworden was. Dat viel
dus mee! Want stel je eens even
voor, dat ze 't gemerkt had, dan
zou ze hem natuurlijk weggejaagd
ïebben en had hij zijn boodschap-
pentasch weer kunnen opnemen!
Ze scheen de heele boodschappen-
tasch zelfs niet te zien. Wat 'n bof!
Ze legde het voer voor hem in
de ruif- Even wachten, tot ze weg
was, dan zou hij wel eens zien,
wat voor lekkers hij te eten kreeg,
knollen en brood! 't Kon slechter!
Vlaar o, wat was dat brood hard
en wat waren die knollen taai. En
n dorst als hij had!
Daar kwam de boer in den stal,
ien blauw geëmailleerd koffiekan
netje stak uit zijn zak. En Jan had
juist zoo'n zin in koffie. Zou hij?
Zou hij niet? Nu draaide de boer
zich om en kwam het koffiekan
netje vlak bij hem. Hoe zou hij het
't beste veroveren? Wacht, hij zou
er met zijn bol tegen stooten. Hij
was immers een ezel en een ezel
heeft natuurlijk ezelsmanieren
boer verschrikt omzien.
Onmiddellijk begreep hij, wie
hem die poets gebakken had en hij
bromde tusschen de tanden:
„Wacht maar, ondeugd! Die
kunsten zal ik je eens gauw aflee-
ren. Je hebt vandaag de bokke-
pruik op. 'k Zag het vanmorgen al
dadelijk: je hebtweer echt kuren!"
Hij nam een stok, die in een hoek
van den stal stond en gaf er
Grauwtje een klap mee.
Au! wat deed dat pijn.
Grimmig vroeg de boer nu:
„Zul je 't nou laten, schavuit?"
En Grauwtje wist niet anders te
antwoorden dan:
„I-a! I-a!"
De boer scheen tevreden met
dit antwoord te zijn en wilde hem
voor een karretje spannen. Maar.
dat was Jan's bedoeling niet. Daar
voor was hij geen ezeltje gewor
den. Dan had hij beter Jan Volkers
kunnen blijven.
Koppig als een echte ezel, ver
zette Grauwtje geen poot en hoe
de boer hem ook sloeg of hem
booze woorden toevoegde, Grauw
tje was niet in beweging te krij
gen.
Eindelijk gaf de boer het op en
zei hij boos:
„Je eten haal ik weer weg en
je krijgt niets, vóór je je gewillig
hebt laten inspannen en met het
karretje naar de klanten bent ge
weest."
Bedroefd stond Grauwtje nu in
den kleinen stal. Het duurde niet
lang, of een bok kwam hem gezel
schap houden.
„Jij hebt het maar gemakkelijk
en hoeft den menschen geen dien
sten te bewijzen!" zei Grauwtje af
gunstig.
„Ik trek anders wat dikwijls het
karretje met de kinderen!" ant-
Een slag op den grond deed den woordde de bok, die door de op-