lis 'T
ARTISNIEUWS
IE*??
.Ur^INDCrVDLADÏÏ
B VAN DC EIT
/AIDDELDVnC3^
COYMWHANX-
FOUTEN-ZOEKPLAATJE
RAADSELHOEKJE,
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT
'T VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN.
V
Vuurtoren.
VOOR KLEINEREN.
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GROOTEREN.
VOOR KLEINEREN.
'WWW
1
O-
door: G. J. VISSCHER.
M i
Het Egeltje.
Vorden is een aardig dorp in den Ach
terhoek, niet ver van Zutfen. Men vindt
daar in de omgeving fraaie bosschen,
welke in den zomer druk bezocht wor
den door een aantal pensiongasten, die
hun vacantiedagen in de omgeving ko
men slijten tot hun eigen genoegen en
natuurlijk ook tot genoegen van de ho
tel- en pensionhouders, waaraan de
Achterhoek van jaar tot jaar rijker
wordt.
De meeste viervoetige boschbewoners,
zooals vossen, wilde zwijnen, reeën en
dergelijke, zijn evenwel minder op zoon
druk bezoek gesteld. Ik zal niet zeggen,
dat zij de hoofden bij elkaar staken, om
in vereeniging hun gemoed lucht te ge
ven, maar ieder voor zich keek van uit
zijn schuilhoek met grimmige blikken
naar al die wandelaars en fietsers.
Weet je, wie wel het meest uit haar
humeur was? Dat wes juffrouw Egel, Ze
woonde nu al drie jaar onder het groote
hondenhok, bij den ingang van het Vor-
densche Kasteel. Sinds vele jaren had
er geen hond in dat hok gewoond en
daarom was het egeltje er maar onder
gekropen.
Egels zien er van nature toch al on
vriendelijk uit, met hun kleine zwarte,
diep liggend oogen en hun rimpelig
voorhoofd en daarbij maken ze nog een
knorrend geluid ook.
Het zijn nachtdieren, dus overdag sla
pen ze. Onze Vordensche egel werd dik
wijls wakker, als er veel vreemdelingen
in de buurt waren.
„Hoor eens aan!" mopperde ze dan.
„Daar heb je ze alweer! Zou je ze niet
het bosch uit jagen? Ze doen niets dan
pret maken en storen mij in mijn dag-
rust. Heb ik daarvoor den heelen nacht
gewerkt? Ik heb vier muizen gevangen,
zeven slakken, acht wormen en vijf
nachtvlinders. Dat heeten allemaal scha
delijke dieren. Ben ik dus nuttig of niet?
En zouden die menschen dan eigenlijk
niet op hun teenen hier langs moeten
loopen, als ik na zoo'n welbesteden nacht
lig uit te dusten?"
Op zekeren dag maakte ze zich zóó
boos, dat ze de onvoorzichtigheid be
ging naar buiten te stormen. Ze zou dien
man met zijn dreunenden stap eens ver
tellen, waar het op stond!
Maar o wee! Die voorbijganger was
de bakker uit Vorden! Hij had juist
brood bezorgd in het nabij gelegen pen
sion „de Konijnenbuit" en nu ging hij
vlug naar het dorp terug.... daar zag
hij een egeltje vlak voor zijn voeten.
„Je komt, alsof je geroepen was," zei
de man en al liet de egel ook al zijn
stekels recht overeind staan de bakker
wikkelde hem in zijn zakdoek en nam
hem mee na,ar huis.
Op den meelzolder kwamen nogal eens
muizen en onder die bezoekers zou het
egeltje wel een flinke opruiming houden.
Dat had hij goed geraden. Het egeltje
had niets noodig dan per dag een scho
teltje melk en de bakker was in drie da
gen zijn muizen kwijt. Maar de bakkers
vrouw klaagde steen en been over dat
vervelende stekelvarken, dat haar
's nachts uit den slaap hield, want op den
zolder vlak boven de slaapkamer ging
het den heelen nacht plof!, plof!dat
waren de zware stappen van den klei
nen zoolganger, die van 's avonds tot
's morgens over de planken klotste.
Dat was niet uit te houden en op haar
verzoek schonk haar man het egeltje
aan een Amsterdammer, een pension
gast, die juist naar de stad terug ging
en die op zijn beurt den egel cadeau gaf
aan Artis.
,,Ha ha!" zei de directeur van de Am-
6terdamsche diergaarde, „daar hebben
we weer een nieuwen klant. Laat den
oppasser van de kleine roofdieren eens
hier komen-"
Daar kwam Frans,
„Frans!" zei de directeur, „voor dien
stekeligen vriend heb je zeker nog wel
een plaatsje?"
„Zeker wel, mijnheer! 't Is dus een
klein roofdier?"
„Wel neen! 't Is een insecteneter; dat
wijst zijn gebit uit. Maar er zijn zoo wei
nig soorten insecteneters, dat we er
voor hen geen afzonderlijk gebouw op na
kunnen houden en daarom wordt hij in
jouw afdeeling opgeborgen."
„Wat zal ik hem te eten geven, mijn
heer?"
„Een mengseltje van brood en ge
hakt. En vooral wormen en slakken als
toespijs. Mocht er eens een muis in je
valletje verzeild geraken vraag dan
ook eens aan het egeltje of hij weet wat
hij ermee doen moet."
,,In orde mijnheer!"
In 't Vordensche bosch was het den
egel al rijkelijk druk geweest, maar nu
was hij van den regen in den drup ge
raakt. Telkens stond er een bezoeker
voor zijn hok stil en dan was het: „Een
egel! 0, juist! Een stekelvarken dus. O,
wat kijkt hij kwaad. En wat een kleine
oogjes! En wat een klein staartje. Ik
wou, dat hij zich eens ineenrolde! Zou
hij een biscuitje lusten?"
Zoo ging het van 's morgens tot 's
avonds en de egel had weer last van sla-
pelooze dagen. Ook werd hem zijn eten
overdag toegediend, en door het een en
ander begon hij al zoo half en half een
dagdier te worden in plaats van een
nachtdier.
In het hok naast het zijne huisden een
paar eekhoorns; die mocht hij wel lij
den, maar een paar hokken veredr woon
den een stuk of vier vossen en als hij
die hoorde janken, ging er een koude
rilling langs zijn stekelrug.
Vossen en honden zijn de gevaarlijk
ste vijanden voor den egel. 't Is wel
waar: als de egel zich tijdig ineen kan
rollen, zoodat hij zich als een stekeligen
bal vertoont, ja, dan is hij meestal veilig,
maar ons egeltje had het eens bijge
woond, dat zijn oom door zoo'n slimmen
vos behendig naar den kant van de Vor
densche beek gerold werd en toen
plomp! De vos schopte den egel in het
water. De egel, bang voor verdrinken,
ontrolde zich en hap! deed de vos en
er was een egel minder op de wereld.
In het laatst van September gebeurde
er iets bijzonders; ons egeltje in Artis
kreeg vijf jongen!
Dat was een merkwaardige gebeur
tenis; zoo iets gebeurde bijna nooit bij
egels in gevangenschap. De kleine
beestjes waren wel blind en doof en ze
hadden zachte, witte stekeltjes, maar
dat zou wel veranderen, als ze een week
of drie oud waren.
Wat kwamen er een menschen op af,
om de jonge egeltjes te zien! Maar de
meesten deden een vergeefsche reis,
want moeder egel hield haar kroost bij
voorkeur dicht bij zich en dan nog wel
onder het stroo, dat haar tot deken
strekte.
Éénmaal werd ze er onder vandaan
gehaald, maar daar was ook reden voor.
Toen werd ze met de kleinen gefotogra
feerd en 's avonds stond het portret van
de gelukkige familie in de krant.
De oppasser was bijzonder in zijn schik
met zijn nieuwe kweekelingetjes. Hij kon
die kleine diertjes nog niets geven, maar
hij wilde toch iéts doen en daarom ver
schafte hij de moeder allerlei lekkere
hapjes: gele wormen, roode wormen,
bruine slakken, grijze slakken, enfin: al
les, wat maar lekkerr was.
Moeder Egel wenschte haar kindertjes
een uitstekende opvoeding te geven. Ze
had al lang gesnapt, dat er voor haar,
als egel, nog heel wat van de menschen
te leeren was. Ze lette er op, hoe de be
zoeksters, die een kindje in het wagentje
hadden, met dat kleine menschje omgin
gen en zoo deed zij ook. Ze zei dus ook
tot haar kindertjes: „Mijn schat! Mijn
duifje! Mijn alles!" en zoo meer.
Maar daar hoorde ze, hoe een moeder
tot haar kindje zei: „Mijn lief dotje! Ik
zou je wel willen opeten!"
Dat laatste zag de egel niet gebeu
ren, maar ze dacht: „Dat doet ze zeker
streks, als ze thuis is. Hier is mijn thuis
en dus.
Toen de oppasser even daarna kwam,
telde hij tot zijn verbazing maar vier jon
ge egeltjes en hij zag juist, dat Moeder
Egel een van die vier aangreep, om het
ook op te eten!
Uit was de pret.
Moeder Egel werd apart gezet en de
oppasser deed zijn uiterste best, om de
vier kleintjes groot te brengen, maar
zijn moeite werd niet beloond. Ze zijn
weliswaar niet door hun moeder ver
slonden, maar enkele dagen daarna zijn
ze gestorven.
En Moeder Egel?
Die leeft nog. Of ze zich niet verveelt?
O neen, want men heeft haar een stuk
of zes andere volwassen egels tot gezel
schap gegeven. Van hun gewonen win
terslaap, van November tot Maart, zal
wel niet zoo heel veel terecht komen.
In de natuur worden ze door honger
en kou tot die lange rust gedreven, maar
daar in Artis wordt hun etensbakje da
gelijks gevuld en de centrale verwar
ming van hun verblijf werkt dag en
nacht. Toch liggen ze een groot gedeel
te van den dag ineengerold onder hun
stroodek. Misschien droomen ze dan
wel van de bosschen en de heidevelden,
waar men ze gevangen heeft.
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Sneeuwklokje:
Bloemenzusjes, wordt eens wakker!
Lente, Lent' is in 't verschiet!
Maakt je allen klaar! Ontbreken
Op het Lentefeest mag niet!
Steekt de steeltjes recht naar boven;
Hangt de klokjes daar vlug aan.
Laat ze luiden: 't Lenteliedje!
Nergens in de heele laan
Zie ik nog een bloempje wakker
En toch nadert 't Lentefeest.
Ieder jaar is één van d'onzen
Daarbij d' eerste steeds geweest.
C r o c u s j e
Hoort, o hoort! waar is dat luiden?
't Klinkt juist als de bloementaal,
Al geloof 'k, dat crocus-zusjes
Vast nog slapen allemaal!
Tulp:
Bim bam! bim bam! klinkt het:
Luister.
Kleine klokjes luiden zacht.
Op die fijne, blijde stem heeft
Mijn familie slechts gewacht!
Narcis:
Wat is dat? Hoor ik de klokjes
Nu al, of vergis ik mij?
'k Ben net als mijn bloemenzusjes,
Als ik dat geluid hoor, blij.
Sneeuwklokje:
Voorjaarsbloemen, trekt je kleedje,
't Nieuwe voorjaarsjurkje aan.
Allen moeten van de Lente
Weer den lof verkonden gaan!
Alle bloemen:
Menschenkind, het wordt nu Lente:
Al wat dood scheen, is herleefd.
Zie rondom je, wat Natuur aan
Bloemenschat ook dit jaar geeft!
Bloemen komen je vertolken:
Lente, Lente wordt 't alom!
Niemand wil er achterblijven
Op het Voorjaarsfeest! Dus kom!
Zingen w'allen saam een liedje;
Lente komt weer in het land!
En de jeugd trekt, vroolijk dansend,
Saam naar buiten, hand aan hand.
Zoek de acht fouten in dit plaatje,
(Verhaaltje op Rijm).
„Kom hier eens, kind'ren, luister goed!
Ik heb een prachtig plan!"
Zei Moeder Muis en zij ging voort:
„Wat dunkt jelui daarvan?
Kijk, wat ik hedenmorgen vond:
Een bel en een stuk touw!"
„Wel," vroeg Pa Muis heel erg verbaasd,
„Wat wil je daarmee, vrouw?"
„Dit," zei Mama, ,,'t is een idee,
Als 'k nooit nog heb gehad!
'k Zorg, dat voortaan niet één van ons
Nog last heeft van de kat!
Die vijandin van jou en mij
En van ons kindertal
Zwerft immers dag en nacht door huis
En vindt ons overal!
Dat zal, geloof me maar gerust,
Voortaan niet langer zijn!
Want, weet je, wat ik doen ga, man?
Mijn plan is reuze-fijn!
Ik ga, heel zachtjes sprak Mama,
Want poesje mocht eens luist'ren
En je begrijpt natuurlijk wel,
Mama moest daarom fluist'ren!
„Ik ga, gewapend met die bel,
Ja, kijk maar niet zoo mal
Straks zacht, heel zacht de kamer ia,
Waar poesje slapen zal.
En dan.dan bind ik heel bedaard
Die bel haar om den nek.
Wel Vadertje, wél kinderlief,
Wel, lijkt mijn plan je gek?
Bedenk eens: wat het zeggen wil,
Poes kan ons nooit meer storen!
We zullen voortaan overal
Die bel heel duid'lijk hooren!"
„Hiep hiep hoera!" riep Vader
Mui Sc
„Dat is een pracht-idee!"
En Knabbelgraag riep smeekend uit:
„Toe Moeder, mag ik mee?"
Nu, Moeder Muis, dat snap je wel,
Wou daarvan gansch niet weten!
Zij trok er heel alleen op uit,
Direct na 't middageten.
't Was een gevaarlijk werkje, hoor!
Maar.... 't lukte! Lieve deugd!
Wat heerschte er in 't muizenneet
Dien dag een groote vreugd!
Wie geen plezier had, dat was poes.
Wat had ze een verdriet!
Want muizen vangen met een bel,
Dat lukte voortaan niet.
R. WINKEL.
1.
h u
b r n
Leer
Vuurt
S c h o
Kar
b e
n
t
i n
dam
oren
ten
e 1
k
2. Schoof, schaaf.
3. In de groote vacantie gaan we in Al
melo en Enschede logeeren. (meloen)
Ik geloof nooit, dat Bep eerlijk aan
dat mes komt! (peer).
Als je niet goed je best doet op
Kijk eens Jaap: pelikanen zijn hier.
school, zul je blijven zitten, (bes).
(appel).
Ik weet het heel zeker: Steven stond
stond bij de poort. (kers).
4. Hortensia, Thee, staart, roest, riet,
Hans.
1. Pot, lood; potlood.
2. Op banketletter.
3. Wezel, ezel.
4. Je schaduw.
1. Met welke kammen kan men niet
kammen?
2. Een vaartuig verloor zijn voorste-
venjtoen werd het een ander vaar
tuig. Daarna verloor het zijn achter
steven en nu werd het een voertuig,
dat echter lang niet altijd gebruikt
kan worden.
3. Plaats in deze 16 vakjes:
2 A2E201B3K1M2N3R
maar doe het zóó, dat je van links
naar rechts en van boven naar be
neden leest:
4.
een meubelstuk,
een metalen kan of emmer,
een hondennaam,
het tegenovergestelde van recht.
Als 1, 2, 3 zoowel door groote men
schen als kinderen gegeten wordt
en een 4, 5, 6 een bewoner van een
koninkrijk, in Europa is, wat is dan
mijn geheel, dat dagelijks door ieder
gebruikt wordt?
Welke rivier wordt, als
onthoofdt, een visch.
baar
2. Mijn eerste is een insect, mijn twee
de wordt voor paarden eu sommi
ge andere viervoetige dieren ge
bruikt en mijn geheel zul je wel eens
in de lucht gezien hebben.
3. Steeds draag ik mijn huisje
Veilig met mij mee,
Nooit ga ik van huis dus.
'k Ril al bij 't idee!
Toch kom ik dikwijls buiten.
Maar bij 't minst^ gevaar
Zie je mij vedwijnen.
Noem mijn naam nu maar!
4. Ladderraadsel.
ee*
lo (bovenste) sport
zoute vloeistof.
2o sport een meestal ge
vaarlijk kruipend dier.
3o sport een stad in het
Noorden van ons land.
4o sport een jongensnaam.
5o sport een vruchtje, dat
in het wild groeit.
6o sport een ander woord
voor slot.
7o sport een bloem
8o sport een roofvogel.
De woorden bestaan alle uit 5 letters
en de middelste letters vormen, van bo
ven naar beneden gelezen, dem naaw
van een boom.