r\ IDDELDVRC25^ C0Vj«F\ANT. mm ONDER DEN MARETAK ,ïïr^lNDCr\DLADU G VAN DC £3 EEN ZEER VREEMDE KERSTBOOM RAADSELHOEKJE. 2. m. O a k k e st ti h o V n the b st h V k ti V t( k t. d e g k z d v g V h d n h e s fc h h 0 li •v fl v v (1 d k o h fc V z d d M ij S a f d t ■v e e n v t ri i: v I z c c i A i I c c h C la o| hi q 1 d d< e< ui st ni z: E3 Tom en Ella woonden met hun ouders in een land, waar hooge bergen waren, en wouden waarin, vooral als in den winter de sneeuw heei hoog lag, wel eens wolven kwamen. Ja, soms kwamen deze wreede dieren dan -wel eens tot aan den boschrand. Als de duisternis inviel, mochten Tom en Ella ook nooit alleen uitgaan. Want de groote boerderij, waar zij met hun ouders woonden lag zóó dicht bij één der uitgestrekle bosschen, dat zij in hun huis vaak de houthakkers, die daarin de doode boomen omhakten, konden hoo- ren zingen. Doch in den zomer mochten Tom en Ella wel eens een eindje het bosch ingaan, maar nooit verder dan de plek waar de houthakkers bezig waren. Na schooltijd ging het dan op een hol letje daarheen en zij bleven er, totdat moeder hen naar huis riep, Een levenden wolf hadden Tom en Ella dus nog nooit ontmoet, maar wèl veel honden, die op wolven geleken. Dit waren de wolfshonden, trouwe waak zame dieren, die heel lief voor kinderen zijn. Heel veel boeren uit den omtrek hielden dan ook wolfshonden, maar boer Olsen, de vader van Tom en .Ella, bezat alléén groote doggen, plompe die ren die niets op wolfshonden geleken. Als er 's winters sneeuw lag en de boer naar de stad moest, spande hij de hon den vóór de groote slede. Als dan 's morgens vader op weg ging, mochten Tom en Ella meerijden tot aan het dorp, waar hun school lag. Zoo was het ook weer eenige dagen vóór Kerstmis gegaan. Vader, die toen naar de stad moest, had hen dien mor gen met de slede tot aan de school ge bracht. Lachende stonden Tom en Ella hem na te kijken, toen hij verder reed. ,,Hè, Tom, je hadt best kunnen meegaan met je vader," begon een kleine jongen. „Wij hebben toch vanmiddag geen school en dan begint de Kerstvacantie". „We mo gen in de vacantie wat vaak met vader mee", zei Ella. „En vanmiddag na school tijd moeten wij moeder helpen." „Ja, wij moeten rozijnen uitzoeken en amandelen pellen voor den Kerstpud ding," vertelde Tom. „En die wordt fijn, hoor!" „En misschien brengen de Kerst engeltjes vannacht den Kerstboom al in ons huis," hernam Ella. „Ja, ja, jullie hebt het maar wat best," sprak de jongen. „Bij ons is 't niet zoo prettig meer, nu vader gestorven is. Wij eten geen Kerstpudding en ook brengen de engeltjes ons geen Kerst boom. „Jij moogt best bij onzen Kerstboom komen, Fred," beloofde Tom. „Kom maar gerust, hoor!" „En dan krijg je óók van onze Kerst pudding," zei Ella goedig. „Loop van middag na schooltijd maar met ons mee naar huis, dan zutlen wij aan moeder vragen, of je komen mag." Zoo liep toen dien namiddag Freddie Berg met Tom en Ella naar hun huis. Moeder Olsen vond het voorstel van haar kinderen best. „Je moogt komen, hoor, Fred", zei ze vriendelijk. „En misschien brengt het Kerstkindje hier ook wel wat voor jou. Ach, lieve help!" riep ze verschrikt, „nu ik over den Kerstboom spreekt, denk ik aan de lu cifers, die ik vergat te bestellen! En daar ben ik het ergste om verlegen!" „Kunnen wij dan niet naar het dorp gaan om ze te halen?" Tom, „Ik loop dan met Fred mee, als hij straks naar huis gaat. Maar mag hij dan eerst bij ons blijven eten?" Natuurlijk mocht hij. En Fred toonde nu daardoor zijn dankbaarheid, door te beloven, dat hij dan Tom wel weer naar huis zou brengen. „Want," zei hij, „ben je met je tweeën, dan durft een wolf je niet aan te vallen...." „Er zullen overdag geen wolven ko men, Fred," stelde Tom's moeder hem gerust, „en vóórdat het donker wordt, zijn jullie al lang weer thuis „Ik mag toch mee met Tom en Fred hé moeder?" vroeg Ella. „Wij zijn dan met ons drieën, en als dan de wolven. „O, die wolven!" lachte moeder. „Maar ga maar met de jongens mee en stop jij het geld voor de lucifers maar in je zak. En jij Tom, draag de taschl Jullie kimt ook nog wel een doos gekleurde kaarsjes meebrengen! We hebben dan wel ge noeg en kunnen ook ons Kerstmaal bij kaarslicht nuttigen; dat staat echt fees telijk!" „Hè ja, moeder, wat zal dat aardig zijn!" riep Ella uit. Met de twee jongens ging ze daarna op weg. Vlug liepen ze voort op de harde sneeuw, onderwijl vroolijk babbelend over het aanstaande Kerstfeest. Zoo kwamen zij in het dorp en stonden weldra in den winkel van Larsen. Tom kocht de lucifers en de kaarsjes en Ella betaalde. Daarna liepen zij, met de boodschappen in de tasch, weer naar huis t Vlak bij den bosch rand waren ze ree 's. En juist daar, waar zich de weg in verschillende richtingen kruiste, ontmoetten zij een ouden man, die, alsof hij niet goed wist waarheen te gaan, uitkeek naar alle kanten. „Zoekt u wat, mijnheer?" vroeg Tom. „Ja, beste jongen," was het antwoord. „Ik zoek den weg naar het huis van Jörn. Gundersen. En er zijn hier zoo veel paden. Weet jij misschien, welk pad ik moet nemen? „O, dat weet ik wel!" riep Fred. „U moet eerst een eindje verder het bosch in, en dan komt u op een smal pad. Dat slaat u in, totdat u op een dwars-weg komt, en daar ligt het huis van Gunder sen. „Maar ik ben hier vreemd. Ik weet geen weg in het bosch, en zou verdwa len, als ik er inging," sprak de man. „Kunt ge mij niet even het pad wijzen naar dien dwarsweg?" „O, dat kunnen wij best," antwoord de Fred. „Jullie gaat toch ook mee, hè? vroeg hij Tom en Ella. „Zoo heel ver is het niet. Maar 't was wèl ver Zóó veraf lag zelfs het huis van Jörn Gundersen, dat Ella's voetjes al pijn deden, toen zij nog lang niet op den dwarsweg waren geko men. En daarna moesten ze nog dien heelen weg weer terug! Wat een eind moesten zij nog loopen, vóórdat zij thuis waren en't werd reeds donker op den weg! En nóg donkerder was het, toen zij bij den boschrand kwamen. Zij waren toen- wèl uit het bosch, doch moesten, vóórdat zij hun huis za gen, nog eenige boomgroepen voorbij. Lom, die gewoonlijk nogal dapper was, werd daarom even bang als Ella. Maar Fred, die wel eens meer een boodschap deed, ais het donker was, en daardoor wat moediger, stelde hen tel kens gerust door te zeggen; „Kijk, als wij d e dennen voorbij zijn, kunnen wij het licht in jullie huis al zien...." Doch toen zij de boomgroep waren ge naderd en oo.k werkelijk reeds in de verte het licht, dat in hun huis was ont stoken, zagen schemeren, kwam er iets aan, dat hun vrees nog grooter maakte, 'i Was iets donkers, en 't kwam vlug aandraven over den blank-besneeuw- den landweg. Ella gaf een gil van schrik! „O, 't is een wolf!" riep ze. En ook Tom fluisterde met een tril- stem: „Ja 't :s een wolf!" Alleen Fred hield zich dapper. „Klim men jullie maar vlug in één van die den nen,' zei hij; „maar geef mij eerst de tasch met de lucifers en de kaarsjes, Tom!" „Die heb ik al laten vallen!" fluisterde Tom met bevende stem. „Ik schrok zóó, en toen viel de tasch! Toe, klim toch vlug in dien den!" fluisterde hij haastig tot Ella, die zijn arm had vastgegrepen. Bevende klom het kleine meisje in één der laagste takken. Vlug volgde Tom haar. En daarna kwam Fred met de tasch, die hij spoedig had gevonden. Hij klom op één der hoogere takken, zette zich daarop neer, nam toen vlug een paar kaarsjes en een doosje lucifers uit de tasch, en stak, nog vlugger de kaarsjes aan, Tom, die het licht tusschen de tak ken zag, keek verschrikt -omhoog, en nauwelijks zag hij de brandende kaarsjes of zij riep: „O, Fred, wat doe je nu toch?! 't Zijn moeder's kaarsjes! Die mogen niet aangestoken worden! Die zijn voor onzen Kerstboom!" „Stil toch!" waarschuwde Fred, ,,'t Is voor de wolven! Als die vuur of licht zien, durven zij ons niets doen! Dan zijn ze bang! Hier, neem jij ook een kaarsje, Tom! En geef dit aan Ella Ieder met een brandend kaarsje in hun bevende handen, zaten toen Tom en El- ia op hun tak. Fred, die weer twee nieu we kaarsjes had aangestoken, liet deze maar op en neer dansen. En ook de lichtjes van Tom en Ella dansten op en neer. Maar dit deden zij niet zelf; 't kwam alléén, doordat de vingers, die het kaarsje vasthielden, zoo trilden. „Ik zal wel even het Kerstkindje bidden, dat het die stoute wolven moet wegjagen," fluisterde Ella tegen Tom. „Want als het bijna Kerstmis is, moet je zoo iets altijd maar aan het Kerst kindje vragen, zegt moederBid jij ook maar, Tom; dat is altijd goed!" Intusschen kwamen de wolven steeds dichtér bij. Ze stonden dan ook weldra onder den dennenboom, maar nu heel dicht tegen den stam gedrukt, Tom en -Ella op hun tak zaten. Intusschen had Fred reeds zijn vierde kaarsje aangesto ken. Als een flambouw hield hij ze nu alle vier bijeen, zoodat ze als 't ware één vlam vormden. En toch was hij niet be vreesd voor de wolven, die rond den boomstam liepen. Plotseling zag hij iets, dat hij verbazend vreemd vond. Dit was een man, die met een brandende lan taarn in zijn hand aankwam, en in 't minst niet bevreesd scheen te zijn voor de nu op hem toeloopende dieren, „Zien jullie dien man?" vroeg hij bij na fluisterend aan Tom en Ella. „Die is zeker gekomen om de wolven dood te schieten! Nu stil blijven zitten, hoor!" „Maar wolven blaffen toch niet zoo," begon Tom, toen de dieren luid blaffende tegen den boomstam opsprongen. „Die huilen toch altijd zoo akelig. Hij had dit zóó zacht gezegd, dat zelfs Ella, die dicht bij hem zat, er niets van verstond. Daar gaf op eens Fred, die zoo rustig op zijn tak zat, een gil. Hij zag één der wolven, luid blaffende, -toeloopen op den man met de lantaarn, en dacht: „Nu zal hij den man toch wel kwaad doen!" Ook Tom en Ella gilden. Waarom, dat wisten zij zelf niet. Waarschijnlijk was het Fred's gil, die hen nog angstiger had gemaakt. Doch daar zagen zij alle drie, dat de wolf met den man reeds vlak bij den boom stond en op eens hoorden zij zijn stem, die vroolijk tegen hen riep: „Wat doen jullie daar in dien denneboom, on deugden? Zijn jullie bezig daarvan een Kerstboom te maken? Wel, heb ik van mijn leven! Een Kerstboom met kinde ren tuschen de takken? Neen, zoo'n vreemden Kerstboom zag ik nog nooit! „O, 't is vader! 't Is vader!" riepen Tom en Ella tegelijk uit, zoodra zij de stem hoorden. „O, en hij staat daar tusschen de wolven!' „O, wat een domme kinderen!" lach te vader Olsen. „Zien jullie dan nog niet, dat het de wolfshonden van buurman Paulsen zijn! En kom nu maar eens vlug uit dien boom!" „Wij konden niet veel zien, omdat onze kaarsjes (too flikkerden, vader," begon Ella, zoodra zij op den grond stond. „Daarom dachten wij, dat het echte wolven waren, en dat u een man was, die de wolven dood kwam schie ten." „Ja, en Fred stak een heeleboel kaars jes aan, en die moesten wij voor moe der meebrengen," vertelde Tom. „Dat moest ik doen, om de wolven bang te maken," verontschuldigde zich de jongen. „Want als de houthakkers bij door C. E. DE LILLE HOGERWAARD, ROTB* Met Kerstmis is het druk bij ons: Wij gaan ons huis versieren Met hulst en ook met maretak, Om 't Kerstfeest goed te vieren. Staan twee onder den maretak 't Was reeds in oude tijden! Dan geven zij elkaar een zoen; Dat is niet te vermijden. Klein Jetje met haar liev'lingspop Staat juist onder zoo'n takje. Daar nadert Han, haar groote neef, Die lachend denkt Ik pak je! - Maar plots houdt Jet haar poppekind Omhoog, zegt tegen Hannie: Geef jij nu één, twee, drie, een kus 't Is Kerstmis! aan mijn Annie! En groote Han drukt lachend nu Een kus op 't poppenkopje. Moes neemt haar kiektoestel heel vlag; En drukt dan op het knopje. 't Portretje zie je in de krant Hierboven stellig prijken. En ieder, die pop Annie kent, Vindt haar uitstekend lijken! ill avond in het bosch zijn, verjagen zij de wolven ook door het maken van een vuurtje.En daaraan dacht ik toen. ,,'t Was stellig het Kerstkindje, dat je deze gedachte ingaf, Fred," zei Tom's vader. „Want waren er werkelijk wol ven geweest, dan hadt jij, met je flikke rende kaars-fakkel, het leven van Tom en Ella gered! Je bent een flinke jongen, Fred, en op Kerstdag kom je na kerktijd bij ons. Want ik geloof, dat het Kerst kindje óók wat voor jou onder onzen Kerstboom zal neerleggen „En je krijgt een stuk van den Kerst pudding!" riep -Ella. „Maar 'k heb zooveel kaarsjes opge brand!" bekende Fred. „En Tom dacht, dat zijn moeder daar over wel boos zou zijn „Als je op Kerstdag komt, zul je wel zien, hoe boos zij is," lachte boer Olsen. „En loop nu vlug naar je huis, jongen, en steek nog een paar kaarsjes aan. Want je kunt nooit weten," Fred lachte eens en liep daarna met een brandend kaarsje naar huis, en daar vertelde hij alles aan zijn moeder. (Slot volgt.) OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER. VOOR GROOTEREN. 1. Een lord, want zonder d wordt hij een lor. 2. Oranjerie. 3. Ridderspoor. Rood, speer, doos, rid der, roos. 4. Stok, visch; stokvisch. 1. VOOR KLEINEREN. Soes rups brem inkt Anna laks e s c h tram Jaap neus Sprinkhaan. R E E E D E E E M 3. De wintervorst. 4. Sneeuw. OM OP TE LOSSEN, VOOR GROOTEREN. 1. Mijn geheel noemt een rijk in Euro pa, dat met 9 letters geschreven wordt. 3, 2, 5, 3, 4 is een dorp in de prov. Utrecht. 9, 7, 8, 4, noemt iets, waarmee niet alleen geschreven en geteekend, maar ook gepoetst kan worden. Een 7, 2, 1, 3, noemt een mooie bloem. Een 9, 5, 7, 3 is een vruchtje. De 7, 8, 6 stroomt gedeeltelijk door ons land. Een 9, 1, 5, is e'en viervoetig dier. 2. Een deel van je hand en een vaar tuig, Die schrijft men precies als een dier. Je kunt mij het antwoord wel zeggen. De letters? Het zijn er maar vier? 3. Op welke hoofden loopen veel men- schen. 4. Welk vaartuig noemt den vergroo tenden trap van iets, wat men aan den voet draagt? VOOR KLEINEREN. 1. Verborgen visschen. Helaas moest zij voor niets een half uur wachten. Wat kwam Jet ongelegen gisteren: we hadden juist kamerdag. Hij was bezig in zich zelf te praten. Ik zal morgen het boek bi} u ko men halen. 2. Een dier zat op het omgekeerde Van 't geen hij werk'lijk zelf toch was, Hij zat daar hoog en droog, dus beter. Dan in het- koude, natte gras. 3. Als 1, 2, 3, 4, gewoonlijk ter ver siering dient en 5, 6, 7 een lichaams deel is, wat is dan een 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7? 4. Vervang de stippen door letters, maar doe het zoo, dat je goede spreekwoorden krijgt: B a en e h n e ij e n t W.. .ie. h,.r,nw.!m..f v 1 n G d ld v rw n 11 s OPLOOSING VAN DEN REBUS UIT 'T VORIGE NUMMER. Een eekhoorn klauterde vlug in een dennenboom toen Hektor er aan kwatt loopen.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1931 | | pagina 8