ür\!NDCr\DLADU
EEN VREEMDE REIS.
LEGKAART
Dat hielp!
CCdeLliet
ONTVANGEN KINDERBOEKEN.
C] van Dc [2
Ml DDELBVnC3^
COV-JXmNT.
S3.
RAADSELHOEKJE.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT
HET VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN.
2.
VOOR KLEINEREN.
i 'W-r
Vóór Jullie waart geboren!
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GROOTEREN.
X
X
X -
X X X X X X X
X
X
X
Op de lo rij een medeklinker.
2o een sluw viervoetig dier.
3o een roofvogel,
4o 't gevraagde woord.
5o een bloem, die in den
VOOR KLEINEREN.
FOUTEN IN HET ZOEKPLAATJE
UIT HET VORIGE NUMMER.
I
gebracht aan het Hoofdbestuur der
Maatschappij tot nut van 't algemeen,
en No. 4 het vervolgonderwijs ten
pb.ttelande. (Nutsuitgeverij, Amster-
d a m.)
—o
Eveneens van dein zelfden uitgever
„Heldengestalten", uit Israels geestelij
ken worstelstrijd door Uitbrandt Bosch-
ma. Volgens den inhoud o.m. Mozes' era
ai de profeten; Jeremia, de man die zijn
tiju vooruit was; Zacharia, de ziener
in den nacht; Daniël, een boek dat een
;Volk redde, enz.
„Jan Zuidwester en zijn Kraai",
door J. C. de Boone-Swartwolt, met tee-
keningen van Jantje, in de serie Zonne-
bibliotheek, verschenen bij J. M. Meu-
lenhoff, Amsterdam.
„De Zonneschijn", door Truus Ey-
genhuijsen, schrijfster van „Wilde Kees",
met platen van Nans van Leeuwen, (G.
B. van Goor Zonen's U. M„ Den
Haag).
Van denzelfden uitgever: „Als pleeg
dochters bij Tante Nel", door Dien
Brinkgreve, de schrijfster van „Tante
Nel en haar Petekind", met platen van
Hans Borrebach.
Van 'de Uitg. Valkhoff Co. te
Amersfoort ontvingen wij:
„De jacht op het radium", door J, H.
Horemans, met teekeningen van Hans
Borreback;
„Contrasten", door Emmy Belinfante-
Belinfante, met teekeningen van Ro
Keezerj
„De listige Lakei", door Holger Rüt-
zebeck, geaut, vertaling uit het Deensch
van Hans Borrebach;
„De Zilverschedels", door Valdemar
Hanöl, geaut, vert. uit het Deensch door
Mary Horrix, met teekeningen van
Hans Borrebach;
„De groene Armring", door Tanny
Gredsted, met teekeningen van Hans
Borrebach en Oscar Knudsen,
Laatstgenoemde drie boeken zijn be
kroond in de prijsvraag, uitgeschreven
door het Deensche dagblad „Politiken'
en waarbij de Deensche jongens zelf ko
zen.
„De baard van Daantje", vertelc
en geteekend door Leonard Roggeveen
schrijver van „De Geschiedenis van
Jante Kwak e.a. (G. B. van Goor Zo
nen's Uitg. Mij., Den Haag.)
„De wonderlijke avonturen van
Jonkheer Stribbels", door G. Revers, ge-
illustreerd door Harry van Kruiningen.
Uitgave Mulder Co., Amsterdam.
Nog ontvingen wij:
„Trafic", een origineel nieuw leer
middel ten dienste van het verkeerson-
derwijs, door H. W. Postma (Postma
Co., Rotterdam).
Neerlands nieuwe gewest, leerlees-
boek voor de hoogste klasse der lagere
school, vervolg en meer uitgebreid la
ger onderwijs, door Gilles van Hees en
Ed. C. Witschey. (J. B. Wolters Uitg
Mij., Groningen).
„Hoe de bengels toch naar Zwit
serland gingen", door Jappy Everard
geïllustreerd door Miep de Feyter (H
J. W. Becht, Amsterda m).
„De zwerftocht van de' „Zeemeeu
wen", avonturen van vier padvinders
door Joh. \V. Eekhof schrijver van „Het
Valkenkamp" enz., met teekeningen van
den schrijver, Nederlandsclie Jongeren
Boekerij (Kemink en Zoon, Utrecht).
De Wolfsmenschen, een verhaal van
verbazingwekkende avonturen in de on
derwereld, door Frank Powell, geaut
vertaling van C. J. van Burken, geïllus
treerd met een aantal interessante platen
(Kemink en Zoon, Utrecht).
Ergens ver weg in het Oosten, waar
het heel warm was, zwommen twee
wilde eenden in een mooien vijver rond.
Ze heetten Kwak en Kwaak. Een oude
schildpad hield hen gezelschap en hoe
wel zij veel langer in den vijver gewoond
had dan de eentjes, waren zij toch de
beste maatjes.
Maar gedurende een buitengewoon
warmen en drogen zomer gebeurde het,
dat de verzengende hitte het water in
den vijver nagenoeg geheel deed opdro
gen. Steeds dikker en breeder werd de
modderlaag langs den kant en steeds
minder water stond er in den vijver.
De pahïïen op den oever lieten treu
rig het hoofd hangen en de waterlelies
waren heelemaal slap geworden.
Eindelijk was 't water zóó ondiep, dat
de beide wilde eenden elkaar bedroefd
aankeken. Kwak, die de oudste was,
kwaakte:
„Als het binnen twee dagen niet ge
regend heeft, moeten we wegvliegen en
een plek zoeken, waar meer water is."
„Het zou mij erg spijten, dezen vijver
te moeten verlaten," zei Kwaak. „We
hadden het hier zoo goed met onze
vriendin, mevrouw Schildpad!"
Twee dagen waren verstreken, maar
er was nog steeds geen druppel regen
gevallen. De beide eenden besloten dus
afscheid van de schildpad te nemen en
heen te gaan. Het oudje zat op een hoop
dood riet aan den kant en verwelkom
de haar gasten met de woorden:
„Wat ben ik blij, dat ik jullie einde
lijk weer eens zie! Ik maakte mij al on
gerust, dat jullie me vergeten hadt. De
vijver is nu wel heel klein geworden,
maar ik voel mij toch te oud en te zwak
om een reis naar den anderen kant te
ondernemen en ik verlang naar gezel
schap,"
„Arme vriendin! Wij komen om af
scheid van u te nemen," zei nu Kwak,
„Afscheid nemen?" vroeg de schild
pad verbaasd.
„Ja," antwoordde Kwak. „Als wij niet
van den dorst willen omkomen zullen wij
onzen geliefden vijver moeten verlaten
om naar een ander tehuis uit te zien.
Het doet ons oprecht leed te gaan en als
het niet noodzakelijk was, zouden wij
er nooit over gedacht hebben u te ver
laten,"
Eén oogenblik scheen mevrouw Schild
pad als verpletterd te zijn door dit
slechte bericht. Zij kon geen woord uit
brengen. Eindelijk zei zij met bevende
stem:
„Gedurende langen tijd zijn jullie mijn
eenige vriendinnen geweest en ik kan
niet leven zonder jullie. Als je heengaat,
zal ik stellig van verdriet sterven!
„Ons doet het ook verdriet, lieve me
vrouw Schildpad." zei Kwak. „Maar wij
kunnen heusch niet anders handelen,
als wij in leven willen blijven. Bovendien
zult u meer water voor u alleen hebben,
als wij zijn heengegaan."
„Ja, ik snak wel erg naar weter, lie
ve kinderen," moest mevrouw Schild
pad bekennen, „Maar het zal mij toch
niet het verlies van mijn vriendinnen
kunnen vergoeden. Toe, laat mij met jul
lie meegaan!"
Het speet Kwak en Kwaak heel erg,
dat zij mevrouw Schildpad alleen moes
ten achterlaten, maar zij konden haar
toch niet meenemen!
„Bedenkt u toch, mevrouw Schild
pad." zei Kwaak, „dat wij onmogelijk
met u mee zouden kunnen loopen. We
hielden het nog geen dag vol! Neen, on
ze eenige hoop is op onze sterke vleu
gels gebouwd,"
„En ik kan niet vliegen!" riep de
schildpad bedroefd uit, „Zouden jullie
me niet kunnen meenemen op je reis
door de lucht? Zij vinden tegenwoordig
van alles uit en je ziet soms dingen,
waarvan je nooit geweten hebt, dat ze
bestaanbaar waren. Bedenken jullie
eens een plan. Ik wil mij gaarne in al
les schikken, als ik maar mee kan!"
Toen Kwak en Kwaak merkten, hoe
vurig mevrouw Schilpad verlangde hen
te vergezellen, staken zij de snavels bij
elkaar. Na een tijdje zei Kwak:
„We zijn er lang niet zeker van, me
vrouw Schildpad, dat ons plan geluk
ken zal, maar we zullen ons best doen
een middel te verzinnen, waardoor we
u kunnen meenemen."
Zij zwommen nu naar het midden van
het zoo klein geworden vijvertje en ge
durende wel een half uur hoorde me
vrouw Schildpad niet anders dan:
„Kwak-kwak-kwak-kwaak-kwak!"
Bedroefd keek zij naar haar vriendin
nen, terwijl zij dacht:
„Wat moeten zij er lang over spreken
om mij mee te kunnen nemen!"
Maar eindelijk kwamen Kwak en
Kwaak toch weer naar haar toegezwom-
men en zij voelde zich zenuwachtig wor
den bij de gedachte, dat het nu beslist
zou worden.
„Wij hebben een middel bedacht om
u mee te nemen." begon Kwak, „maar
geheel zonder gevaar is het niet. Daar
om moet u precies doen, wat wij zeg
gen."
„Alles wil ik doen, wat jullie ver
langt, als je mij maar niet alleen hier
laat!" riep mevrouw Schildpad verheugd
uit.
„We zullen u door de lucht dragen,
maar u mag u heelemaal niet verroeren,
hoe hoog we ook vliegen!"
„Dat beloof ik!" klonk het onmiddel
lijk.
Kwak en Kwaak begonnen nu toebe
reidselen voor den tocht te maken.
Eerst zochten zij een dikken stok. Toén
Deze legkaart stelt voor:
Een jongen gaat met een paraplu de lucht in. Een ekster kijkt er naar.
zij dien gevonden hadden, bonden zij
hem met stengels van waterplanten om
hun nek. Zoodra zij hiermee klaar wa
ren, legden ze mevrouw Schildpad uit,
hoe zij den stok stevig in haar bek moest
houden en niet loslaten, vóór ze haar
ergens op den grond hadden gezet.
De schildpad beloofde nogmaals stipt
uit te voeren, wat er van haar verlangd
werd.
Zij nam de stok in haar bek en de
eenden gingen met haar de lucht in.
Over heuvelen en dalen, rivieren en
beken vlogen zij. Maar een vijver had
den zij nog niet gezien. De schilpad hield
den stok stijf vast, zelfs toen zij boven
een dorp over de daken der huizen vlo
gen en een jongen hoorden roepen:
„Kijk eens, wat gek! Een schildpad,
die door twee eenden gedragen wordt!"
Mevrouw Schildpad liet zich niet van
de wijs brengen. Zij bleef den stok stevig
vasthouden, tot haar vriendinnen haar
eindelijk aan den kant van een mooien,
grooten vijver op den grond zetten.
Ze was blij, dat de reis volbracht was
en de eendjes niet minder. Ze waren
doodmoe. Maar dat hinderde niet, want
ze hadden hun doel bereikt.
„Als u niet zoo goed den stok vastge
houden hadt, mevrouw Schildpad, was
u stellig gevallen en verongelukt!" zei
Kwak.
Kwaak was het hiermee roerend eens.
Het drietal was weldra in hun nieuwe
omgeving geheel op dreef en had het
nog dikwijls over de meest vreemdsoor
tige reis, die wel ooit een schildpad en
een paar eenden gemaakt zullen heb
ben,
1. Vier, Houten; Vierhouten,
B
E
R
K
E
Z
E
L
R
E
D
E
K
L
E
M
4. Pistool.
List, sloot, poot, Otto, pols.
1. Zusje, kusje; graag, vraag; Ot, dot,
2. Pet, er; Peter.
3. Bank. rank, plank, klank.
4. Viool (bloem en muziekinstrument.)
t Bte
door f)
i<Fi
NkJ/ 'I j'h
Op 't groot© erf bij Japik-boer,
Daar was 't een druk gesnater,
Gekakel en gekrijsch! Miauw'!
Zei plots de zwarte kater.
Wat is er aan de hand vandfctaig?'
't Is niet om aan te hoorien!
Praat allen toch niet door elkaar!
Heeft iemand iets verloren?
Verloren? Och, mijn beste Moor,
Dat zou zoo erg niet wezen!
Zoo sprak de trouwe waakhond, Prins.
Hij had gelijk in dezen,
Want 't vogel volk had ruzie salrn.
Elk vond zichzelf 't verstandigst,
Het mooiste en het nuttigste, ja!
Misschien ook wel het handigst.
O, ik! zei 'n oude, gr ij zei uil,
Woon boven in den boom,
»'k Was om mijn wijsheid reeds
beroemd.
De menschen prijzen kraaide 'n
haan,
Mij steeds als besten wekker.
Als ik kraai, komt de zon op!...
Geen
Van jullie kan dat; lekker!
De ganzen snaterden nu luid:
Wij zijn het elegantste!
En ik! riep een pedante kip,
Ben vast de bijdehandste!
Maar ik' 'ben toch het allermooist
Riep nu de pauw, een pronker.
'k Ben geen gewoon, maar 'n aad'lijk
dier,
Een mooi-geklêede jonker!
Daar kwam de boer plots met zijn slok
Een dikken! allen di'eigen
En 't woelig, volkje wia,s nu stil,
Ze konden wel goed zwijgen!
't Was rustig Weer op 't boerenelr'f
En rustig zou het blijven,
Een stok is soms ©en toovenaar,
Als domme dieren kijven!
1. Mijn geheel wordt met 12 letters ge
schreven en noemt een plaats in
Zeeland.
Een 6, 4, 7, 5 is een vrucht.
Een 10, 2, 3, 9, 6 is een vaartuig.
Een 1, 6, 4, 12, 5, is een wapen.
De 11, 7, 9, 8, 4 is een rivier in
Frankrijk.
Een 6, 7, 8 is schrijfgereedschap.
Een 11, 12, 9, 8 is een ander woord
voor teeken.
2. Kruisraadsel.
Op de beide kruisjeslijnen komt de
naam van een zandvlakte.
nazomer bloeit.
6o een rivier, die gedeelte
lijk door ons land stroomt.
7o een medeklinker.
3. Ik ben een kleine vogel.
Geef mij een and'ren kop,
Dan noem ik zonder dralen
Een lichaamsdeel heusch op.
4. Dieren en een lengtemaat
Noemen met een g
Iets, dat ieder fietsrad heeft,
Kom, wie raadt er mee?
1. Verborgen cijfers.
Mag zij zelfs in de vacantie niet
wat later naar bed? (2).
Ik wil gaarne genade voor je vra
gen.
Zij wist niet, dat je door deze ven
sters den toren zien kon.
In den laatsten gemeenteraad riep
er iemand vóór zijn beurt. (2).
2. Welke rivier in Zuid-Holland kun je
door de laatste letter door een an
dere te vervangen, in een deel van
een vrucht veranderen,
3. Men vindt mij in de lanen,
Maar nimmer in een tuin,
Wel altijd in de parken,
Maar nooit nog in het dui.n
Nooit in de zee; in 't water,
Daar vindt men mij gewis.
Je kunt me toch wel zeggen,
Wat 't antwoord hiervan is.
4. Met b ben ik een lichaamsdeel van
een dier, met h dien ik oni een ter
rein af te sluiten, met L ben ik een
rivier in ons land, met vr gierig en
met n een lichaamsdeel.
De acht fouten zijn:
I. Eén wiel aan 't Wagentje.
II.. Geen ijzeren pen voor 't wiel.
III. Bank heeft één poot.
IV. Voetsteun van één stelt vergeten.
V. Cacau met u in plaats van o,
VI. Handvat van de tasch niet af.
VII. Basar met s in plaats van z,
VIII. Vlag (onderste gedeelte niet don
ker).