T*Wt*7f
GT\INDCr\DLADQ(
/AIDDELBVRC3^
COV-MRANT.
WAAROM DE KOE
„SING" HEETTE.
MIJN BUURTJE
KLEUR-1EN KNIPPLAATJE
4.
RAADSELHOEKJE.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT
HET VORIGE NUMMER
VOOR GROOTEREN.
VOOR KLEINEREN.
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GROOTEREN.
VOOR KLEINEREN.
m«asim«emi3iiaeBB6»58si
VAN DC
E3-
EX1
Op een der jongensscholen in een
stad op Java, waarop heel veel kleine
Javaantjes en jChineesjes waren, ver
telde een der onderwijzers aan de leer
lingen uit zijn klas van de groote ellen
de, die nu 't oorlog in China was, in dit
groote rijk heerschte. Hij vertelde hun
vooral van den vreeselijken honger, die
in sommige streken de bevolking leed,
zoodat vaak de kinderen van honger
stierven. „Stelt je eens voor." zei hij
„dat je moeder geen eten meer in huis
had, geen rijst en geen brood zelfs, en
dat heel veel dagen lang. En dat jullie,
om je honger te stillen, gras en boom
bladeren moesten eten en daar dan heel
ziek van werd1 En dit is nu vaak het lot
van die arme kinderen in China. Daar
om zou ik zoo graag wat aan die kleine
Chineesjes willen zenden. Willen jullie
me daarmee helpen jongens?"
„O, meester, ik wil iederen dag graag
wat wan mijn eten voor die arme kin
dertjes bewaren!" riep een Chineesjes,
„Neen, dat behoef je niet te doen,
Kim," lachte de onderwijzer. „Met hel
pen bedoel ik geld bijeen zamelen.
Kijk, als jullie nu van het geld, dat jul
lie zoo vaak uitgeeft aan snoeperijen,
telkens wat wilt bewaren, dan hebben
we misschien in korten tijd zóóveel bij
een, dat we er iets goeds voor kunnen
koopen, bijvoorbeeld eenige balen rijst
of een koe, die melk geeft, of.e.
Nauwelijks ,had de onderwijzer het
woordje „koe" uitgesproken, of een uit
bundig gejuich ging door heel de klas.
„O, koopen we dan een koe!?" riepen
bijna alle jongens. „En wordt die naar
China gezonden? En hoeveel geld kost
zoo'n koe wel? O, en drinken dan die
kinderen, die zoo'n honger hebben, melk
van onze koe?"
„Weest nu eens even stil, beste jon
gens, en luistert eens,' sprak de onder
wijzer lachende. „Kijk, als jullie het zoo
prettig vindt, om een koe te koopen, en
vooral als iedere jongen daarvoor wat
geld wil afzonderen, dan kunnen we,
als we allen vlijtig sparen, wel een koe
koopen. Maar het moet natuurlijk een
beste koe zijn, een die veel melk
geeft.
„Nou, en wat zoo'n koe kost, doet er
niets toe", zei Oei, een der jongens,
wiens vader in geconserveerde vruch
ten handelde.
„Ja, het geld komt er best," meende
Liem, de zoon van een handelaar in var-
kensvleesch.
Zoo spraken veel jongens uit de klas
over de koe.
Doch een armoedig gekleed Chineesje,
dat Sing heette, en 't kind was van ar
me ouders, had nog niets gezegd. Hij
leed zelf vaak honger en geld kreeg hij
nooit. Hieraan dacht ook de kleine
Sing. En toch zou hij pok zoo heel graag
wat willen geven. En ziet, zoo denken
de kwam hem iets goeds in de gedach
ten! Sing had zich namelijk voorgeno
men, op iederen marktdag heel vroeg
op te staan en naar de markt te gaan.
Daar zou hij dan voor de kokki's,1) die
hun inkoopen hadden gedaan, de zware
manden dragen, en voor de weinige cen
ten, die de vrouwen hem dan voor zijn
hulp zouden geven, wilde hij apen-
nootjes koopen. En iederen dag, na
schooltijd, zou hij dan daarmee gaan
venten. „Misschien win ik dan wat op
de katjang," mompelde hij. „En dat is
dan voor de koe.
Sing, die reeds een koopman-in-den-
dop was, deed wat hij zich had voorge
nomen, en hoewel er op de markt altijd
heel veel kleine jongens te vinden zijn,
die graag met vruchten dragen wat ver
dienen, iiep het hem reeds op den eer
sten dag bepaald mee, want vóór school
tijd had hij reeds twaalf centen verdiend.
Moe van het ongewone werk kwam hij
dien morgen in de school en hoorde
daar de jongens weer druk babbenlen
over „de koe".
„Meester." vroeg juist weer Liem,
„koeien krijgen toch wel eens kalfjes
nietwaar?"
„Ja, Liem, soms krijgen koeien kalf
jes," was het antwoord.
„En als nu onze koe een kalfje krijgt,
hoe gaat het dan met dat kalfje?"
vroeg weer de jongen.
„Beste jongen," zei de onderwijzer,
„la,ten we niet praten over wat later
gebeuren kan. 't Zou dan misschien juist
zoo gaan als met het meisje, dat eieren
had gekocht en reeds dacht aan de kui
kentjes, die uit deze eieren zouden ko
men en later weer kippen zoud wor
den. „En die kippen leggen dan weer
eieren. zei het meisje. Maar „plof!"
daar struikelde ze over een steen; ze
viel. en.... alle eieren waren kapot..
Weg waren de eieren! Weg waren
de.kippen.
„Daar praten we nog wel eens over,
jongens," zei meester. „Ga nu maar
eerst vlug naar je plaats; 't is tijd."
Nog dienzelfden dag liep Sing met
een mandje vol apennootjes door de ver
schillende kampongs, al maar roepende;
„Katjang Batavia!"3). En omdat hij meer
katjangs gaf voor één cent, dan andere
katjang-verkoopers, had hij al spoedig
zijn geheelen voorraad verkocht met
een winst van dertien centen. Zoo vent
te nu voortaan iederen dag de kleine
koopman met katjangs. En hoewel Sing
zelf niets van zijn handel had verteld,
wisten toch alle jongens en zelfs de on
derwijzer het, en allen begrepen, dat
het voor „de koe" was. En toen nu op
een dag Sing den onderwijzer vroeg;
„Meester, wilt u het geld, dat ik voor
„de koe" heb verdiend, bewaren?" ant-
woorddd deze: „Zeker, wil ik dat, Sing.
En ga jij zoo maar voort, mijn jongen."
De jongens echter, wier ouders wel
gesteld waren, vonden Sing's geld ver
dienen voor „de koe" heel dwaas. Doch
één jongen, die Tjoeng heette en bijna
even arm was als Sing, ging nog dien
zelfden dag zijn oom opzoeken, die een
fruitstalletje op de markt had. Na veel
vertellen over „de koe" kreeg hij toen
van oom Hap een klein mandje, waarin
eenige reeds aangestoken djamboe's4)
en wat overrijpe, plekkerige bananen
lagen. Met deze vruchten begon hij nu
óók te venten, en evenals Sing zijn kat
jangs aanprees, riep hij. Tjoeng; „Ik heb
sappige, zoete djamboe djamboe! 'k Heb
versche bananen!" Maar ach, 't was zoo
bitter weinig, wat hij verkocht, zoodat
reeds na weinige dagen Tjoeng huilende
den onderwijzer vertelde, dat het zoo
slecht ging met zijn fruithandel. „Wat ik
op de djamboe's verdien, verlies ik weer
op de bananen, meester", klaagde hij.
„En mijn oom wil mij geen vruchten
meer geven. Hij zegt: „Er zit geen han
delsgeest in je...." En 't is zoo naar,
dat ik nog niets heb kunnen geven voor
„de koe". „Hoeveel moet er nog bij om
de koe te kunnen koopen?" vroeg hij
zuchtend.
Als antwoord op deze vraag teeken-
de toen de onderwijzer een koe met
twee pooten, doch zonder ooren en zon
der staart op het bord. Met deze tee-
kening begreep dan ook de jongen, dat
het grootste gedeelte van het geld,
waarmee de koe gekocht zou worden,
er was. En alleen hij, Tjoeng, had nog
geen cent gegeven. Neen, hij alleen kon
niet spreken over „onze koe". Hij al
leen zou niets kunnen geven aan de
kindertjes in China, die honger leden..
Het was ook daarom, dat Tjoeng dien
namiddag schreiende aan den weg zat,.
„Waarom huil je?" vroeg Sing, die
weer met zijn katjangs liep te venten,
„Omdat ik nog niets gegeven heb
voor de koe," klonk het droef. „Ik ben
de eenige van onze klas, die nog geen
cent heb kunnen geven. Ik alleen kan
niet praten van „onze koe", zooals jul
lie. Van mij is geen haartje van de hee-
le koe. En ik had zoo graag wat gege
ven. Maar wat ik op de djamboe's ver-
doör
C. E. DE LILLE HOGERWAARD,
Kletter kletter kletter!
Valt de regen neer.
Is me dat een huil'rig
En een droevig weer!
'k Ga nu niiet naar buiten:
't Is er veel te nat!
Nergens spelen kind'ren,
O, je ziet geen kat!
Wat zal ik toch spelen?
Ik verveel me heusch!
Tegen 't dichte venster
Druk ik dan mijn neus.
En ik kijk naar buiten.
Ov'ral regen, hoor!
'k Mag daar van mijn Moeder
Vast vooreerst niet door!
Plots zie 'k voor de ramen
Aan den overkant
Een klein, vriend'lijk buurtje
Wuiven met haar hand.
't Is een aardig meisje.
Kijk, ze wijst me wat!
Wat een snoep'rig poesje
In haar arm is dat!
't Duurt niet lang: wij tweetjes
Spreken met elkaar.
Niet met woorden, nee hoor!
Enkel met gebaar.
'k Kan haar best begrijpen.
Mij verstaat z' ook goed.
Plots is zij verdwenen
Weet je, wat ze doet?
Zij gaat zich verkleeden
In een lange jas
En een grooten hoed op
Om haar hals een das.
R0.FK.
Maar dat kan ik ook, hoor!
Ik speel voor mevrouw.
Of ze m' in die plunje
Ook herkenen zou?
Ja, hoera! ze wuift weer!
Wat een eenig spel!
Nu is zij een dame.
Ja, ik zie je wel!
Om vliegt heusch de middag,
Die zoo saai begon!
'k Wist niet, dat zoo prettig
Hij nog worden kon!
Als het morgen regent,
Spelen wij weer saam;
Ieder in haar kamer
Voor 't gesloten raam.
Laat het dus maar gieten!
Ons deert regen niet.
Als je bij de buren
Zoo'n leuk meisje ziet!
diende, verloor ik op de bananen, en.,
geen duit bleef er over.
„Nou, Jjoeng, dan weet ik er wel wat
op te vinden, dat jij óók wat voor „de
koe" kunt geven," begon Sing. „Je kunt
de helft van mijn katjangs krijgen en
daarmee in de kampongs gaan venten.
En je behoeft mij pas te betalen, als je
er wat mee verdiend hebt. Ik zal je de
buurten aanwijzen, waar je het meste
verkoopt.
„O, wil je dat doen?!" riep Tjoeng
verheugd uit.
„,Kom maar mee," was het antwoord,
dat Sing hem gaf.
Een paar uren later liep toen ook
Tjoeng met zijn koopwaar door de
Kampongs, al maar roepende: „Katjang
Batavia! Katjang gorang!" 5) En het
duurde toen niet lang, of ook hij had
zijn koopwaar verkocht met winst van
negen centen.
Met de woorden; „Nu kan ik toch
óók wat voor de koe geven!" bracht hij
't geld voor de geleende katjans aan
Sing, die begon te lachen en toen zei::
„Ik zal je morgen weer wat katjangs
leenen.
„Nou dat is heerlijk!" riep Tjoeng.
Doch waarom Sing zoo lachte, wist hij
toch nog niet. Dit begreep hij pas op
den dag, toen het geld voor de koe bij
een was. Toen sprak de onderwijzer:
„Ik dank jullie allen, beste jongens.
Maar vooral dank ik hen, die het geld
met zooveel moeite verdienden. En jij,
brave Sing, die zoo iets goeds deed, door
Tjoeng te helpen, zoodat ook hij iets
kon geven, jou dank ik/ het allermeest.
Jij hebt een goede daad verricht, jon-
gen!'
„Wat deed hij dan voor Jjoeng, mees
ter?" vroegen eenige jongens.
BÉSaSSSi
Heer Langstaart zingt een vroolijk lied
Uit 't groot Miauwboek en
Stil luist'ren Vader, Moeder Muis
En ook hun buurman Ben.
Maar Moeder Muis moet lachen net
Als Vader om het snuit,
Dat Ben zet! Hij vindt 't zingen heusch
Een vreemd en mooi geluid!
De and're twee zijn niet zoo dom:
Vertrouwen nooit een kat,
Al is 't sinds muizenheugenis
Een groote waarheid, dat
Een zingend poesebeest een muis
Nooit in zijn klauwen krijgt.
Ze luist'ren dus oplettend, of
De poesestem niet zwijgt.
Want dan is 't: Muisje, rep je, hoor!
Ga in een wip naar huis:
In 't veilig hol! Voor jullie is 't
i Hier nu niet langer pluis!
En menschenkind'ren, zet nu maar
Het viertal netjes op,
Doch zorg daarbij dan, dat de muts
Goed staat op Langstaart's kop.
C. E. d. L. H.
„Wat hij deed? Wel, hij liet de kat
jangs, die hij had gekocht, om daarmee
zelf wat geld te verdienen, door Tjoeng
verkoopen," vertelde meester. „En op
een dag, toen hij begreep, dat Tjoeng
niet veel zou verdienen, gaf hij, Sing
wat van zijn eigen verdiend geld aan
eenige kinderen uit dé Kampong en zei
dat ze daarvoor katjangs moesten koo
pen bij Tjoeng, omdat die veel lekker
der waren dan die hij zelf verkocht....
Ja, jongens, zoo deed Sing...."
Dit vonden toen alle jongens uit de
klas zóó mooi van Sing, die zelf zoo
heel arm was, dat zij nu op hun manier
hem dit wilden toonen. Eerst begonnen
zij eenige oogenblikken met elkander
te fluisteren en daarna vroegen zij,
eveneens fluisterend, den onderwijzer:
„Meester, mogen wij de koe nu al
vast een naam geven, ook al is zij nog
niet gekocht"
„Welzeker mag dat," klonk het la
chend.
Daarop ging Saleh, een Javaantje, die
de beste teekenaar der klas was,
naar het bord, teekende daarop keurig
een groote koe en schreef daaronder in
sierlijke letters:
„Dit is onze eigen koe, die wij hebben
gegeven aan de kinderen in China, die
honger lijden. En de koe noemen wij:
Sing!"
Natuurlijk vond Sing het heerlijk, dat
de koe zijn naam kreeg. Hij bedankte
daarom alle jongens vriendelijk, en ook
vertelde hij hun, dat nu de handel met
de katjangs zóó goed ging, hij daar
mee wilde voortgaan.
,,'t Is zoo prettig zelf wat geld te
verdienen," zei hij. En toen op Tjoeng
wijzend. „Dat vindt hij ook en daarom
wordt hij mijn compagnon...."
Allen hadden schik, toen Sing zoo
sprak en Tjoeng wist geen raad van ge
luk. En als om zijn groote vreugde uit
te drukken, zei hij: „Sing, ik zal altijd
heel hard roepen: „Katjang Batavia! Kat
jang gorang!" als we door de Kampongs
loopen!"
V
1
0
k
k
I
0
k
k
1
0
s
k
1
a
s
k
a
a
S
dat als
Toen de koe later in China gekocht
was, kreeg ze werkelijk den naam
„Sing". Doch, of ze dien naam heel lang
droeg, verteld de geschiedenis niet.
Maar wél waren de arme kindertjes in
China heel blij, toen ze hoorden dat de
melk, die zij kregen, van een koe kwam
die door andere kinderen voor hen was
gekocht.
TANTE JOH.
1) Kokkinnen.
2 De schooltijd eindigt op Java om
één uur in den namiddag.
3) Apennootjes uit Batavia.
4) Sappige, eenigszins peervormige
vruchten.
5 Gebrande apennootjes.
1. Onkruid vergaat niet. Donge, vaart,
kruin, tin, vergiet, duiven.
2. Ratel, slang; ratelslang.
3. S Sperwer.
E p e
sjees
Sperwer
eiwit
ben
r
Mok-er (wt); moker.
Een steenen varkentje,
spaarpot dienst doet.
Els, peet; Elspeet.
Lotto is een 1 f= el) grooter dan
Otto.
1. Verborgen plaatsen in het buiten
land.
Toch had ik me Dina's huis gezelli
ger voorgesteld.
Heeft Piet An geroepen of moet hij
dat nog doen?
Kan ik tegen twaalven op uw komst
rekenen?
De hond groef alle botten weer op.
2. Mijn beide eerste deelen vormen
een voorwerp, dat zoowel in de ka
mer als in dé keuken gebruikt
wordt, mijn derde is het tegenover
gestelde van hoog en mijn geheel
is een water in Overijssel.
3. Ik ben een voorwerp, dat je eiken
dag gebruikt. Plaats mijn letters in
een andere volgorde en ik word
iets, dat je wel niet graag krijgen
zult.
4. Mijn geheel noemt een man, die
voertuigen verhuurt en met 10 let
ters geschreven wordt.
Een 5, 6, 9, 8 wordt op het hoofd
gedragen.
1, 2, 3, 3, 4 is een metaal.
Een 10, 7, 1 ifs een bewoner van een
groot rijk in Europa.
Je 5, 3, 4, 1 is een lichaamsdeel.
1, 2, 6, 9, 10 is een ander woord
voor stevig, flink.
6, 7, 8 is het tegenovergestelde van
jong.
1. Vul in deze 9 vakjes
4A 2D 2P IS
zóó in, dat je van links naar rechts en
van boven naar beneden krijgt:
lo landbouwers- en tuinmansgereed
schap.
2o een dier, dat goed springen kan,
3o een meisjesnaam.
2. Wat lees je uit
d
H
3. Soms ben ik een slof en
Soms deel van een dier.
En nu 't aantal letters?
Het zijn er maar vier!
4. Welke visch noemt een deel van je
lichaam.
OM
-een
goed
den