STOUT BROERTJE
LEGKAART
ifcffled
.ur\indcr\dladïï
amddelbvrtc3^
covjwbant
bloemenfeetje en
kabouter glimlach
kleur- en knipplaatje
RAADSELHOEKJE.
X
X
X
X
X
X
X
van DC
y»'1-
uurqiNd.
Rik-tikke.rikke-tik
Daar valt de regen neer.
De regen valt in dolle vlucht
In dikke stralen utt de lucht,
Wat is het toch een weer
Rik-tikke-rikke-tik
Klein broertje mag niet uit.
Daar buiten is het veel te nat,
Kijk toch eens, hoe die regen spat
Met spetjes op de ruit,
Rik-tikke-rikke-tik
Waar gaat hij nu naar toe
Stout broertje gaat er uit, heel zacht,,
Terwijl hij in zijn vuistje lacht:
Het mag niet, wat ik doe
Rik-tikke-rikke-tik
Daar danst en kraait van pret
Stout broertje in een grooten plas.
Hij loopt er door het natte gras
En 't modd'rig bloemenbed.
Rik-tikke-rikke-tik
Stout broertje zit in 't bad,
Want Moesje vond hem vreeslijk vuil,
Toen zij 'hem onder groot gehuil
Weer bij zich binnen had.
dtetfy* M
ANNIE VLEMING,
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
In een heel stil gedeelte van het bosch,
daar waar nooit kinderen en slechts zel
den groote menschen kwamen, woonde
Bloemenfeetje.
Zij had met opzet dit rustige plekje
als woonplaats gekozen, omdat ze daar
overdag ongestoord kon uitrusten van
de vele bezigheden, welke zij in den
nacht te verrichten had.
Haar taak behoorde werkelijk niet tot
de lichtste: het verzorgen van de in het
wild groeiende bloemen in het bosch en
op de hei en van de gekweekte exem
plaren in tuin en park gaven haar heel
wat te doen, vanaf het vroege voorjaar,
als zij de Krokusjes en Sneeuwklokjes
uit hun winterslaap moest wekken, tot
Kerstmis toe, als zij de Kerstrozen had
aan te sporen, toch vooral hun witte
kleedjes aan te trekken, nog vóór de
Kerstklokken luidden.
Bloemenfeetje was echter graag bezig
en nooit was 'haar werk haar te veel.
Plotseling echter was zij ziek geworden.
Ze had het in den afgeloopen zomer
misschien te druk gehad en voelde zich
nu moe, vreeselijk moe. Ze besloot daar
om wat rust te nemen en hoopte spoe
dig haar taak weer te kunnen op
vatten.
Daar lag nu Bloemenfeetje op een rust
bank van dorre varens in het groote,
stille bosch! Ze had al een paar dagen
haar werk niet kunnen doen en 't was
net, alsof de lust daartoe haar hoe lan
ger hoe meer begon te ontbreken.
Ze werd er verdrietig onder en wan
hoopte soms aan haar herstel.
Zóó vond Kabouter Glimlach haar op
zekeren avond.
Ze was erg bedroefd, dat ze nog steeds
niet beter was. En met dien aanhouden
den regen durfde zij er heelemaal niet
op wagen van huis te gaan. Stellig zou
die haar nog veel zieker maken dan zij
reeds was!
Ze snikte dan ook zóó luid, dat ze
heelemaal niet hoorde, dat Kabouter
Glimlach er aankwam.
Plotseling splitste zij echter de oortjes
en hoorde zij een fijn stemmetje zeggen:
„Wat 'n verdriet Och, och, wat een
verdriet
Bloemenfeetje snikte opnieuw.
Kabouter Glimlach dien zij nog
nooit eerder gezien had kwam nu
vlak vóór haar staan, keek haar heel
vriendelijk aan en zei:
„Wat scheelt er aan, Bloemenfeetje,
dat je zoo in tranen bent? Heb je ver
driet of pijn
„Allebei klonk het droef.
„Allebei herhaalde de Kabouter
op een toon, alsof hij niet zeker wist,
wel goed verstaan te hebben,
„Ja, allebei luidde het antwoord.
„Dat is akelig!" klonk het medelijdend.
En Kabouter Glimlach overlegde bij
zichzelf
„Dan moeten we probeeren twee kwa
len te genezen
Bloemenfeetje zuchtte en dacht:
„Kon dat Kaboutertje mij maar hel
pen Doch'dat kleine baasje zal wel
meer dan genoeg hebben aan zijn eigen
werk
„Ik zal je eens wat vertellen," begon
Kabouter Glimlach nu. „Als mijn ver
haal je moe maakt, moet je het natuur
lijk dadelijk zeggen. Dan houd ik er mee
op. Zul je dat doen
Bloemenfeetje knikte. Ze begreep wel
niet, wat de Kabouter haar te vertellen
had, maar nieuwsgierig was ze wel een
klein beetje. Ze was dan ook één-en-al
aandacht.
En Kabouter Glimlach begon:
„Als kleine jongen ben ik eens heel
ziek geweest. Mijn Vader en Moeder
lieten den kabouterdokter, een bijzonder
knappen baas, komen, die alle planten
en kruiden uit het bosch kende en de
kunst verstond zijn patiënten in weinig
tijd niet alleen te genezen, doch hun
tevens een middel te verstrekken, dat
hen er voor behoedde opnieuw ziek te
worden.
„Wat 'n knappe dokterprevelde
Bloemenfeetje. „Maar.... ik.... ik be
grijp niet goed...."
„Wat dat met jou te maken heeft,
hè?" vulde de Kabouter haar zin aan.
Bloemenfeetje knikte weer en haar
vriend ging voort:
„Luister maar, dan zal het je wel dui
delijk worden. Ik was dan erg ziek en
ik voelde mij ellendig. De Kabouter
dokter kwam en vertelde mij de laatste
Deze legkaart stelt voor
Turk met ezel, die een mand sinaasappelen draagt. Een aap grijpt er naar.
guitenstreken van izijn jongsten zoon:
Kaboutertje Lastpost, die dat moet
ik er even aan toevoegen zijn naam
alle eer aandeed. Hij vertelde mij, hoe
Kaboutertje Lastpost zijn broertjes en
zusjes altijd weer opnieuw fopte, hoe
hij soms hard voortrennende, de deur
van hun huisje vlak vóór de anderen
in het slot wierp, maardaarbij zelf
in een emmer met koud water terecht
kwam 't Was ook hier steeds weer:
Wie een kuil graaft voor een ander,
valt er zelf in.
Ik was in dien tijd een echte rakker
en moest zóó hartelijk lachen om de
guitenstreken van Kabouter Lastpost,
dat.ik mij op eens veel beter voelde.
En al was ik nog te jong om te be
grijpen, hoe dat kwam, ik heb toch heel
goed onthouden, dat het verhaal, dat
mij zoo deed lachen, mij van mijn ziekte
genas.
Toen ik wat ouder geworden was, be
greep ik, dat Vroolijkheid natuurlijk
geen ziekte, maar toch besmettelijk is
en toen ik d a t wist, heb ik geprobeerd
altijd heel vroolijk te zijn. Ik dacht: waar
Vroolijkheid zit, is geen plaats voor iets
anders
„En is je dat gelukt vroeg Bloemen
feetje belangstellend, 't Was gek, maar
ze voelde zich op eens ook vroolijk wor
den, veel lichter en ook minder moe en
pijnlijk. Zou Vroolijkheid werkelijk aan
stekelijk of „besmettelijk" zooals de Ka
bouter het noemde, kunnen zijn?
,,'k Geloof wel, dat het mij gelukt is,"
antwoordde het Kaboutertje, ,,'t Helpt
me altijd, als mijn. werk mij wat zwaar
begint te vallen."
Bloemenfeetje kon dit nu plotseling
begrijpen, 't Kaboutertje had haar
werkelijk ook beter gemaakt, Zij kreeg
niet alleen heel veel zin om haar werk
weer op te vatten, maar zij voelde zich
ook uitgerust en zelfs krachtig.
Juist wilde zij den Kabouter bedan
ken, toen het haar inviel, dat ze zijn
naam nog niet kende. Daarom vroeg ze:
„Hoe heet je, vriendelijk Kaboutertje?"
„Mijn naam is Glimlach," luidde het
antwoord.
„Wat een prachtige naam en wat past
V?L Wodel
-V
Dit vroolijke plaatje zullen wij eens
opzetten.
Eerst de plaatjes en de driehoekjes
overtrekken op doorzichtig papier.
Dan alles op dun karton plakken.
Vervolgens de plaatjes kleuren. Kies
zelf de kleuren maar.
Nu de plaatjes en de driehoekjes uit
knippen.
Daarna de driehoekjes op de stippel
lijnen omvouwen.
hand vodp/ahhen
Tenslotte de smalle reepjes met lijm
of gluton tegen de plaatjes plakken en
de hand van het vroolijke clowtje op
het ezeltje vastplakken. Grauwtjes
staart krult tusschen de voeten van den
clown, zooals je op het model zien
kunt.
Als alles klaar is, kun je het in de
vensterbank zetten en.... de circus
voorstelling is er, een voorstelling bij je
aan huis. Is dat niet aardig?
die goed bij je riep Bloemenfeetje op
getogen uit en zij klapte van plezier in
de handjes. „Dolgraag zou ik zoo willen
heeten.
Daar ritselde het plotseling in de tak
ken boven hun hoofden, 't Was het
Windje, dat altijd graag luistert naar de
gesprekken van Elfjes, Feetjes en Ka
boutertjes
Kabouter Glimlach bedacht nu plot
seling, dat het nog van allerlei te doen
had dien nacht en nam haastig afscheid
van Bloemenfeetje.
Daar verscheen de Maan aan den hemel
enhad nog juist tijd Kabouter Glim-
lach's gezicht te weerkaatsen, vóór het
manneke verdween. Het werd natuurlijk
veel breeder dan van den kabouter,
maar dat kwam, omdat de Maan zelf
zoo rond en dik is,
Bloemenfeetje ging weer opgewekt
aan haar werk. Ze was heelemaal uit
gerust en het verhaal van Kabouter
Glimlach, dat vroolijke baasje, had haar
veel geleerd. Ze zou het nooit vergeten
en moest er nog dikwijls aan denken,
vooral wanneer de Maan weer met haar
breeden glimlach aan het uitspansel
stond.
Bloemenfeetje knikte haar dan eens
opgewekt toe en als iemand na Ka
bouter Glimlach zelf dien naam ver
diende, was zij het. 't Was net alsof
de bloemen, waarover zij waakte, wat
van haar vroolijkheid meekregen. Of zij
dan altijd genoeg had om van uit te
deelen O ja, want is dat niet grappig:
hoe meer vroolijkheid je om je heen ver
spreidt, hoe groote die vroolijkheid
wordt.
Kabouter Glimlach had Bloemen
feetje voorgoed genezen.
maar doe het zóó, dat je van links
naar rechts en van boven naar be
neden krijgtifiÉ.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT
HET VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN.
1. Zout, kamp; Zoutkamp.
2. R Rusland.
rug
Assen
Rus I and
piano
eng
d
3. Nijlpaard, waschbeer, paradijsvogel,
olifant.
VOOR KLEINEREN.
Karei, parel.
Ezelsoor,
Een mug. (m-u-gj.
O
a
Z
e
b
e
o
b
k
oft
r t s
ras
aan
e
o t
e 1
t o
a d
o n
Orang-oetan,
OM OP TE LOSSEN,
VOOR GROOTEREN.
Vul deze 16 vakjes in met
2 A IF 20 IK 2 L 1M
2 N IR 2 S 2 T
le een deel van een schip.
2e een rivier in Italië.
3e een ander woord voor vlug.
4e iemand, die het gesprokene ver
taalt.
2. Ik kan weven lange draden
En daarvan een kunstig net.
Toch ben ik een heel klein diertje,
Dat mij zelf aan 't werk steeds zet.
3- Mijn geheel wordt met 10 letters
geschreven en noemt een mooie
bloem.
Een 1, 9, 10, 6 is een rond voorwerp.
Een 5, 2, 3 is een knaagdier.
Een 8, 4, 6, 9, 10 is een bloem.
3, 9, 7, 6, is een plaats in de Betuwe.
1, 2, 3, 10, 5 is een veel voorkomen
de vloeistof.
Een 1, 2, 8 is altijd min of meer
hoog.
4. Verborgen plaatsnamen in ons land.
Het verslag van den knecht kwam
ons te rooskleurig voor.
Vooruit Jan, haal op Ik geloof vast,
dat jij 't nog wint
Het was nu erg stil in 'het dorp en
wij konden niet begrijpen, dat het
er enkele dagen geleden nog zoo
vroolijk toeging. (3)
Eindelijk moet het hooge woord er
uit de nieuwe bal is sedert drie
dagen spoorloos verdwenen! (2)
VOOR KLEINEREN.
1. Zomers zijn wij groen of bruin,
Staan in bosch, park, laan en tuin.
's Winters zijn wij meestal kaal.
Ja, maar toch niet allemaal
Enk'le soorten blijven groen,
Hebben vaak een vreemd fatsoen.
Zeg nu vlug, wie of wij zijn.
Ieder kent ons, groot en klein
2. Welk deel van ons huis kun je ma
ken van
vu il beest.
3.
Met M ben ik een eiland, met v een
viervoetig dier, met b schepen en
met p wandelplaatsen.
Op de kruisjeslijn komt, van boven
naar beneden gelezen, de naam
van een bloem.
le
rij
een meisjesnaam.
2e
rij
het tegenoverge
stelde van dom.
3e
rij
een stroomend
klein water.
4e
rij
een bloeiende
struik.
5e
rij
een lichaamsdeel
van een dier.
6e
rij
timmermansgereed
schap.
7e
rij
een deel van je
gezicht.
OPLOSSING VAN DEN REBUS UIT
HET VORIGE NUMMER.
De maan keek erg boos toen Anton
niet slapen wilde.