Gr\!NDlir\DLADW FOUTEN-ZOEKPLAATJE /-\IDDELDVP\CBC='C COV-fKTiAN~D HOE HANS ZIJN BALDADIGHEID AFLEERDE BEROUW KOMT STEEDS TE LAAT 3>W< DE GEVONDEN RIJKSDAALDER, RAADSELHOEKJE. OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER. VOOR GROOTEREN. VOOR KLEINEREN. OM OP TE LOSSEN. VOOR GROOTEREN. VOOR KLEINEREN. 1, Met a ben ik een jongensnaam, met aa een vruchtje, dat in het wild X X X X X X X mmmmmi VAN DE. door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. „Er zit storm in de lucht!" zei me vrouw Verhulst op een middag in de vacantie tegen haar man en om deze op merking te rechtvaardigen, voegde zij er aan toe: „De jongens zijn zoo rumoerig!" Hans, Karei en zelfs kleine Jantje wa ren zoowel in huis als in den tuin erg lawaaiig en druk. Moeder vond het dan ook een opluchting, toen zij bedacht, dat Karei over een half uur zijn laatste tee- kenles vóór de vacantie had en zij Hans met een boodschap naar den boterboer kon zenden. De familie Verhulst bewoonde een aardig buitenhuis in een gedeelte van het dorp, waar de huizen in het bosch lagen en bij elke villa een stuk boschgrond hoorde met denneboomen, boschbessen en rondom het huis wat bloemen, welke geen al te hooge eischen stelden aan de vruchtbaarheid van den grond. Lupine en dahlia's waren wel de meest voorko mende bloemen en gaven de lupine met haar zoete geuren en de dahlia's met haar rijke kleuren aan die verschil lende stukken bosch het karakter van een tuin. De jongens Verhulst waren dol op tuinieren en tot hun groote vreugde had Vader in hun tuin een vijvertje laten aan leggen, waarin sinds korten tijd goud- visschen zwommen, „Wat is zoo'n tuin toch veel leuker dan in de stad!" had Hans gezegd, toen hij eens van een uitstapje teruggekeerd was en in gedachten de keurige perken en paadjes van Grootvaders kleinen stadstuin met hun boschtuin vergeleek, waar op warme dagen de hangmatten tusschen de boomen hingen. Op dien middag in de vacantie echter was het de jongens in hun grooten tuin nog te klein. Vooral Hans die altijd vol kattekwaad zat had het gevoel, dat hij het één of ander zou uithalen. Jongens kunnen daarvan wel eens een voorgevoel hebben. En daar Hans het raadzamer vond den tuin niet uit te kie zen als terrein om zijn dolle streken bot te vieren, was hij blij, toen Moeder hem riep en hem opdroeg een boodschap voor haar bij den boterboer te doen. Gewillig ging hij dan ook dadelijk op weg. Vroolijk fluitend schopte hij zoo nu en dan een steen een eind verder om op die manier uiting aan zijn baldadigheid te geven. Daar kwamen Henk en Jaap, zijn vrienden, aan. „Hé, mannen!" riep Hans hun toe. „Wat gaan jullie doen?" „Zorgen, dat we ons niet vervelen!" was het weinig en toch ook w'eer veel zeggende antwoord van Henk, terwijl Jaap vroeg: „Heb jij wat bijzonders?" ,,'k Ga naar den boterboer!" ant woordde-Hans. „Gaan jullie soms mee?" Daarvoor waren de vrienden onmid dellijk te vinden. Henk en Jaap waren er al eens meer met Hans geweest en de gulheid der boterboerin was hun lang niet onverschillig, afgezien nog van het feit, dat er op zoo'n boerderij altijd van allerlei te zien was, Ze sloten zich dus onmiddellijk bij Hans aan, die zich als „leider der excur sie" plotseling in gewicht voelde toene men. „Wat moet je voor boodschap doen?" vroeg even later Henk, die heelemaal niet nieuwsgierig was, maar toch altijd graag alles wilde weten. „Boter bestellen!" antwoordde Hans, „Fijn, dat je Moeder dat niet per briefkaart doet," merkte Henk op, die nogal practisch uitgevallen was. „En dat zij de boter niet uit de stad laat komen," voegde Jaap er aan toe. Nu eens een eind dravend, dan weer een tijdje stilstaand bij een sloot en dat gene, wat daarin hun aandacht trok, na derden de jongens langzamerhand de boerderij van Jansen, het doel van hun tocht. Plotseling riep Hans, nadat ze weer een eind gehold hadden, buiten adem uit: ,,'s Even op dit hek gaan zitten!" De beide anderen hadden hier niets op tegen en weldra bungelde zes beenen omlaag. „Daar is een hek, dat open kan!" riep Hans plotseling uit. „Zullen we het eens openzetten en kijken, wat er gebeurt?' „Dan loopt de koe, die op het gras veldje staat, natuurlijk weg!" zei Henk. „Waarom zou-ie niet?" vroeg Hans, wien de baldadigheid nog steeds in den weg zat. „Een koe wil ook wel eens wat anders!" En zonder zich rekenschap te geven €3 van hetgeen hij deed, zette Hans het hek wijd open. Met groote, domme oogen keek Mieke, de koe van Japiks, de drie jongens aan. Rustig gingen de laatsten weer op het hek zitten om te wachten op de dingen, die komen zouden, Mieke, die de zaak blijkbaar eerst niet vertrouwde, scheen het gras buiten het weiland toch wel eens graag te wil len proeven. Zij kreeg misschien plotse ling het gevoel, dat de heele wereld voor haar open stond enging steeds ver der. Zwijgend zaten de jongens op het hek er naar te kijken, „Laten we haar nou maar weer in de wei opsluiten!" vond Henk, die mogelijk aan de gevolgen van Mieke's uitstapje dacht. Ook Jaap vond, dat het nu lang genoeg geduurd had, maar Hans voelde er nog niet veel voor. „Even wachten! "zei hij daarom. Maar dat „even" werd tamelijk lang en toen Hans het eindelijk tijd vond voor Mieke om haar eigen gebied weer op te zoek, was de koe zoo'n eind langs den weg gewandeld, dat de jongens haar maar niet dadelijk hadden ingehaald, „Ik zal haar wel terughalen!" zei Hans, die meende de zaak heel gemak kelijk in orde te kunnen brengen. „Hou den jullie het hek maar open, dan zal ik dat koetje wel eens aan het verstand brengen, dat ze naar huis moet." „Hoe doe je dat dan?" vroeg Henk, „Eerst loop ik een eind hard," ont vouwde Hans zijn plan, „dan schiet ik haar ze vordert maar langzaam! op mijn teenen voorbij, ga vlak vóór haar staan en drijf haar naar jullie toe. Zoodra ze het hek door is, doen jullie het dicht en is ze weer thuis. Eenvoudig of niet?" Jai 't klonk heel eenvoudig, maar of de uitvoering ook zoo eenvoudig zou zijn? Dat moest nog blijken! Henk en Jaap stelden zich nu ieder aan een kant van het hek op, terwijl Hans het op een loopen zette. Juist dacht hij er over zijn vaart in te houden, toen Mieke, die scheen te bemerken, dat men haar op de hielen zat, het plot seling op een loopen zette en de afstand tusschen Hans en haar niet kleiner, maar grooter werd. Natuurlijk was dit niet de bedoeling van Hans. Aan de mogelijkheid, dat de koe ook wel eens de beenen zou kun nen nemen, had hij heelemaal niet ge dacht. Hans kon echter loopen als de beste. Hij gaf den moed daarom niet op en draafde over den weg. Steeds verder galoppeerde de koe. Juist meende Hans, dat de afstand tusschen het dier en hem iets kleiner werd, toen hij over een steen op den weg struikelde en.viel! Vlug stond hij weer op, maar de koe had natuurlijk niet op hem gewacht. Die had wel wat beters te doen en zou, nu de vrijheid haar eenmaal gegeven was, niet zoo dom zijn zich gewillig te laten vangen. Daarvoor zou het hek, dat haar altijd zoo in den weg gestaan had, als ze eens wat in de wereld wilde zien toch zeker niet opengezet zijn? Steeds verder weg holde Mieke en hoewel Hans met zijn lange beenen heel hard loopen kon en al zijn krachten in spande om de vluchtelinge te achter halen mocht het den jongen toch niet gelukken. Reeds verminderde zijn vaart en begon hij te begrijpen, dat hetgeen als een dolle klucht begonnen was, wel eens als een drama zou kunnen eindi gen. Dapper hield hij vol. Hij moest de koe inhalen. Dit was het, dat hij zichzelf voortdurend voorhield. Het huilen stond hem nader dan het lachen, maar hij had nu geen tijd om bij de pakken te gaan neerzitten en mocht pas uitrusten, als hij de ko.e ingehaald, voorbijgekomen en teruggedreven had, als?.... Achter dat als kwam in zijn gedach ten een groot vraagteeken te staan. Alles zoü Hans er in die oogenblik- ken voor overgehad hebben, indien het hem gelukken mocht de koe te laten omkeeren: zijn liefste speelgoed, zijn nee, nee, nu nergens anders aan denken dan aan loopen, hard loopen. Daar kwam het immers op aan en hing alles van af! Hij zag vuurrood van inspanning en was vreeselijk warm, maar toch gunde hij zich den lijd niet zijn gezicht af te vegen. Elke seconde was kostbaar tot. 'hij op eens zóó'n kramp in de zij kreeg, dat hij niet verder loopen kon en aan den kant van den weg van den onaf zienbaar langen w'eg! moest gaan zit ten. De koe, die door den afstand steeds kleiner scheen te worden, draafde nog altijd door.plotseling keek Hans scherp toe.... stond zij ook stil?.... maar dan zou hij haar misschien tóch kunnen inhalen! En weer draafde Hans verder om even later echter tot de verpletterende zekerheid te komen, dat de koe op nieuw voortrende en hij er niet aan denken hoefde haar te zullen inhalen. Reeds zag hij haar heelemaal niet meer. Zou ze een zijweg ingeslagen zijn? Doodmoe en diep ongelukkig zat Hans aan den kant van den weg zijn verhit gelaat af te vegen. O, dat gevoel van onmacht! Waarom holde die ellen dige koe ook zoo hard, zoo vreeselijk hard weg? Waarom, ja waarom had hij het hek opengezet? Hoe had hij toch zoo onnadenkend baldadig kunnen zijn en.hoe zou dit alles afloopen? 1 (Wordt vervolgd.) Jan had nog drie broers en vier zus jes, hij was pas acht jaar. Moeder was ziek en Vader was reeds een paar jaar (geleden 'gestorven. Zij! verdiende' geld met petroleum te leuren. Vroeger, toen vader nog leefde toen verdiende ze be ter (geld dan nu. Gisteren had Jan een rijksdaalder ge vonden en had er zijn liefsten wensch mee vervuld: 'n fluit had hij gekocht! Gis teren durfde hij niet probeeren, maajr vanmiddag stond hij achter het huis met de fluit in de hand en zuivere to nen .weergalmden door de lucht. Moeder hoorde het en riep met haar zwakke stem: „wat is dat?" Jan kwam naar binnen, hij wou de fluit nog ver bergen maar 'het was te Iaat. Moeder had het gezien. Hoe kom je -aan die mooie fluit? „O van Piet van Marsum, mijn vriend gekregen", jokte Jan. Moetderwas er niet heelemaal zeker van, wan't Jan had haar niet recht in de oogen durven kij ken en was erg rood geworden. Daar kwam Klaas thuis, die boodschappen ge daan had. Moeder vroeg, of hij niets van de fluit af wist. Ja, gisteren had Jan. een rijksdaalder gevonden en hij had er een fluit voor gekocht bij Muite? Moeder riep Jan nog 'eens bij zich en vroeg nog eens, of hij straks de waar- jheid gesproken had. Jan knikte be schaamd van neen en begon vreeselijk te huilen en te snikken. „Nee, nu niet huilen, maar zeg ifiij nu eerst eens hoe kom je aan die fluit? 'En toen verteld© Jan, dat hij gistermiddag opi bet hoekje van de Maleinstraat ©en rijksdaalder ge vonden had en dat hij' dien zelfden middag pog een fluit bij Muile gekocht bad. „En", voegde hij! er nog aan toe, „mag ik gaan vragen of het goed is, dat ik de fluit weer terugbrengt?"/1-,,Goed' antwoordde moeder, slaperig geworden (door al die drukte om haair heen. Jan nam de fluit weer van de tafel en snelde regelrecht op den winkel aan Hijgend en puffend van het harde lo:o< pen, stormde hij den winkel binnen. „Dag juffrouw," groette Jan beleefd, mag ik deze fluit nog teruggeven, die ik' gis teren gekocht heb?" „Nee1 dat kan niet", (antwoordde de juffrouw beslist. „Ja, maar, ziet u ik heb die 2 gulden 50 Ja, popje-lief, d(at komt er van! Nu heb je groot verdriet! Maar heusch, het is je eigen schuld', 'Want luist'ren wou je niet! Ik heb wel honderdmaal gezegd: Pop, niet zoo gulzig eten! Maar neen, je djeedt je eigen zin, Je zou het zelf wel wfeten! Dat je je mond nu hebt gebrand, Ja, popje, ,d;at doet pijn! Hoe kon je met dje heete soep Toch ook zoo gulzig zijn? Kom, idroioig je traantjes nu maar gauwl 't Was heusch een goedje leer! 'k Weet zeker, als je voortaan eet, Ben jij niet gulzig meer! R. WINKEL. eigenlijk gevonden en nou moest ik vra gen aan o, of ik die fluit nog kan t<% r)ugigeven, want dat geld was niet van mij". „O, dat verandert de zaak, nou, dat mag dan wel". Jan's (gezicht klaarde op, hij ontving den f 2.50 weer en de juffrouw de fluit. „IDank u wel" en Jan stapte met het geldstuk den winkel uit. Zou hij nu eerst 'paar huis gaan of naar het po litiebureau? Hij besloot om maar di- rekt naar het bureau te gaan. Och, daar kwam een meisje aan van (ongeveer 7 jaar. Heb je gisteren geen rijksdaalder gevonden"? vroeg ze Inoig snikkende. „Ja dat heb ik, waar het je die ongeveer verloren?1' „Och ik tnoest een boodschap doen bij van Mei- do in dc Maleinstraat". „Ik heb dien rijks daalder op het hoekje van die zelfde 'straat gevonden," zei Jan. Het igezichit van het meisje straalde. „Hier heb je hem >en Jan gaf het geldstuk' aan "hef Reisje over. „Ik heb veel klappen ge had omdat ik gisteren f 2.(50 verloren had en het waren Moe's laatste oenben* En nou heb ik ze weer terug hè?" „Ja, maar die klappen waren eigenlijk voor mij bestemd", zei Jan, „want ik had er Iperst een fluit voor gekocht ma:ar ik mocht hem gelukkig nqg terug geven.. Maar nou heb je je rijksdaalder weer 'terug lïè?" „Ja"' antwoordde het meisje dank je wel. Nu, ik ga weer naar huis hoor!" ,Daa,g groette het meisje en 'holde naar den kant van haar huis. Jan liep langzaam terug. Thuisgekomen verleide hij het blijde nieuws, dat hij den rijks daalder terug had en het meisje gevon den had, van wie de rijksdaalder was( (Moeder was blij, dat het noig zoo mooi was afgeloopen en "s avonds sliep Jan eerder dan gisteravond en met een ver ruimd hart, in. M. PAULA v. L. 1. Steenwijk, Weenen, nest,- steek, wijn. 2, S Spreeuw, E p e Karei Spreeuw leeuw hut w 3. Lizelotte kwam u gisteren tegen, maar u herkende haar niet. (mug). Och Cato, roep Herman even! (tor). Ik zag Loek Rek eiken dag voorbij komen. (krekel en bij). 4, Wassen, aar; Wassenaar. Welke zijn de zeven fouten m dit plaatje? if O'J'-' i s 1. Roos, ros. 2. De vingers. 3. Lam mal. 4. huis pluis, kat dat fop (ver)stop beenen (ver)dwenen. - fS- t - - - 'f,;, 1. Welke vogel wordt pas echt, als men hem tweemaal onthoofd? 2. Verborgen plaatsen in het buiten land. Haar Mama lag al een uur in bed, toen zij thui3 kwam. Heb je van Co nadere berichten ontvangen? Wonen Oom Jan en Tante Go thans in hun eigen huis, of is dit nog niet klaar? Deze jurk is voor eiken dag te mooi. De boer zal in zijn schik zijn, dat het eindelijk regent. 3. Welke plaats in Gelderland dujidt menschen aan, die niet ver van elkaar af wonen? 4. Mijn geheel wordt met 10 letters ge schreven en noemt een dorp in de prov. Utrecht. Een 1, 7, 8 is een visch. Een 4, 5, 6, 7, 10 wordt aan den voet gedragen. Een 1, 7, 7, 8 is een vaartuig. Je 3, 9, 2, 4 maakt deel uit van je gezicht. Een 1, 2, 4 is een rond voorwerp. voorkomt en met struik. e een bloeiende Plaats in deze 9 vakjes 4A ID 1L2M 1T zóó, dat je van links naar rechts en van boven naar beneden leest: lo een viervoetig dier. 2o een meisjesnaam. 3o een voorwerp, dat gewoonlijk op den grond ligt. Op de kruisjeslijn komt van boven naar beneden de naam van een vruchtje. lo rij een meisjesnaam. 2o een zitplaats voor meer dan een per soon, een kleedingstuk, een metaal, een voor 3o 4o 5o 6o 7o een ander woord laag water, voedzame drank, een nuttige vloei- die zoowel school als in en op het kantoor gebruikt wordt. .stof, op huis Vier letters zijn slechts noodig Om mij te noemen, maar Al lijkt het dus eenvoudig, Zoo gauw ben je niet klaar! 'k Ben helder als kristal meest, 'k Stroom dikwijls door het bosch, Ik bied den wand'laar laaf'nis, Terwijl hij zit op 't mos, Maakt men m' een stukje kleiner, 'k Word deel dan van een dier. Noem nu de beide woorden; Je raad ze met plezier!

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1931 | | pagina 6