Q VAN DC E3
MIDDELDVr\Cac-ME
COVJ»nANX
REBUS
BESSEN PLUKKEN
Ur\lNDtr\DLADÏÏ
EEN DAGIE UIT
TOMMY EN DE P0ES|VAN
DE BUREN
i
RAADSELHOEKJE.
E3.
door
H. A. H. MARCUS.
In Mei was Wim voor het eerst naar
school gegaan en in Augustus zou hij
drie weken groote vacantie krijgen
Een paar dagen voordat die vacantie aan
brak, kwam Wim opgewonden thuis.
„Mammie, Mammie," riep hij, zóó toen
hij in huis was. Maar in de serre en
huiskamer was niemand, ook niet in Va
ders studeerkamer; in de keuken alleen
Betje, die hem dadelijk er weer uitjoeg,
want ze kon hem „niet gebruiken, als
ze den boel aan het uithalen was." Ze
riep hem nog na: „in den tuin" en ja
hoor, achter in den bloementuin was
Mammie bezig met het opbinden van
bloemen, die door den harden wind van
den vorigen dag waren omgewaaid,
„Mammie, zei Wim buiten adem,, „de
heele school gaat uit rijden en Meester
van Gelderen komt hier, enenne
enne.ik wil niet mee!"
Daar hadt je het nu weer! dacht Moe
der. Wanneer zou haar jongen toch eens
over zijn verlegenheid heen komen?
Nog niet lang geleden waren Wim en
zijn ouders in dit dorp komen wonen,
Wim vond het nieuwe huis met den
grooten tuin heerlijk, maar.... hij
speelde altijd alleen, want vriendjes had
hij nog niet gemaakt. Een enkele maal
was er wel een jongen bij hem te spe
len geweest, maar Wim had het niets
leuk gevonden. De visite had vol bewon
dering Wlims mooie speelgoed beke
ken, maar van leuk samen er mee spe
len was niets gekomen. Wim, die zelf
verlegen van aard was, werd dan hoe
langer hoe stiller en was blij, als de vi
site naar huis ging.
Als hij maar eenmaal naar school gaat
zal het beter gaan, hoopte Moeder;
maar dat viel tegen. Het leeren vond
Wim wel prettig, en de klasjuffrouw was
lief, maar de jongens.... Neen, die
vond hij niks aardig. Ze stompten zoo
onophoudelijk, en gillen en krijschen,
als ze deden! Ook moest je altijd oppas
sen, dat niet de een of ander je in het
voorbijgaan op de speelplaats beentje
lichtte.
„Breng na schooltijd toch eens iemand
mee om te spelen," had Moeder aange
drongen. Den dag daarop was Wim het
tuinhek binnengekomen met Neeltje, 'n
meisje uit zijn klas. Nu, Neeltje was een
aardig meisje en ze kon leuk met Wim
spelen, maar Moeder had veel liever
gezien, dat Wim nu eens een vriend had,
waardoor hijzelf wat flinker: wat jon
gensachtiger werd. Toen Wim een
maand op school ging, werd hij ziek. Hij
verzuimde drie weken en daarna kon
hij no.g minder met de jongens opschie
ten. En voor Meester van Gelderen, die
in het lokaal naast dat van Wim aan de
hoogere klaasen les gaf, was hij zelfs
bang. Meester kon zoo'n harde stem op
zetten! En hij kon Wim met oogen aan
kijken, alsof hij dwars door hem heen
kon zien. En nu zou Meester komen om
te vragen, of hij, Wim, een dagje mee uit
ging met de heele school!
Daar kwam Betje al zeggen, dat Mees
ter er was om Mevrouw te spreken.
Moeder zei: „Kom mee, Wim!" en
gearmd liepen ze naar huis, waar in de
openstaande serre Meester van Gelde
ren zat te wachten.
Toen Moeder ook was gaan zitten en
Wim wat tegen de deur aan bleef han
gen, vertelde Meester, dat hij van plan
was den eersten dag van de vacantie
met de heele school uit rijden te gaan.
Negen en twintig kinderen zouden dat
dan zijn en dan de Juffrouw van de
kleintjes, Meester zelf en zijn vrouw en
groote dochter Gesien, om op de kin
deren te passen. Meester kon van en
kele boeren een kaasbrik te leen krij
gen en voor eten onderweg zou ook ge
zorgd worden. Of Moeder goed vond,
dat Wim mee ging; ze zouden alleen
gaan, als het mooi weer was, anders
werd het tochtje uitgesteld.
„Ik vind het best," zei Moeder, „maar
U moet maar aan Wim zelf vragen, of
hij wel mee wil."
„Maar natuurlijk," zei Meester, „wie
zou er nu niet een dagje mee uit wil
len!?" en meteen keerde hij zijn gezicht,
dat nu lachend en vriendelijk keek, naar
Wim toe.Wim had het hart niet te zeg
gen: „ik wil niet mee." Hij knikte dus
maar eens en zei:
„Ja, Meester."
„Afgesproken, zei Meester, terwijl
hij opstond, „overmorgen om kwart vóór
acht voor de school zien we elkaar weer.
Niet te laat komen hoor!"
Ja, nu kon Wim niet meer terug, hij
had geknikt, dat hij mee ging en eigen
lijk, eigenlijkwas hij ook wel een
beetje benieuwd, hoe of het zou zijn. Den
volgenden dag was Neeltje er maar niet
over uit gepraat, zoo veel zin had ze
in het uitgangetje. Neeltje's vader, de
€3
dorpsbakker, had toch zooveel broodjes
naar het huis van Meester moeten bren
gen en nu stonden Gesien en haar Moe
der ze te smeren. Neeltje had het zelf
door het open keukenraam gezien.
„Willen jullie samen wel een bood
schap voor me doen?" vroeg Wims Moe
der.
„Jawel Mevrouw," zei Neeltje en ook
Wjim knikte van ja.
„Kijk," zei Moeder, en ze haalde een
diep hengselmandje uit de kast. „Nu leg
gen we hieronder wat blaren en dan
moet jullie flink aan het klapbessen
plukken gaan, tot de mand boordevol
is; dan brengen jullie de mand naar
Meester met de complimenten en dat
de kinderen zeker morgen wel een
vruchtje zullen lusten."
Dat was leuk, vond Wim en hoewel hij
een kleur als vuur had, toen Mevrouw
van Gelderen open deed, bracht hij
dapper zijn boodschap over. Ze moesten
even binnen komen om te zien, hoe
veel mandjes met mondvoorraad er al
ingepakt klaar stonden. Wim begreep
niet, hoe dat alles op zou komen.
„Je zult zien, hoe weinig er over zal
blijven," zei Gesien, alsof ze Wims ge
dacht raadde.
Den volgenden morgen was het heusch
mooi weer en de tocht zou dus door
gaan. Wat was het vol op het school
plein en wat een drukte! Toen Wim met
Moeder er aan kwam waren de meeste
kinderen er al en telkens kwamen er
nog meer, ook al met hun ouders. Vier
kaasbrikken stonden er klaar. Langs de
kanten van de wagens waren planken,
die als banken dienst deden.
In de voorsten wagen werden de
meeste mandjes gezet en Mevrouw van
Gelderen klom er in; met haar zouden
de tien kleinsten rijden.
De voerman, de knecht van boer Ja-
piks, tilde hen één voor één er in. „Hop
la", zei hij dan, „alweer een vrachtje."
Ook Wim werd er in getild. „Niet aan
de mandjes komen!" gilde een van de
groote meisjes uit den tweeden wagen.
„Laat nog wat voor ons over", klonk
het weer van een anderen kant.
Wim lachte maar, hij zat leuk naast
Neeltje en had zin in den dag.
Meester, die in den vierden en ach
tersten wagen zat, stak zijn hand op ten
teeken dat alles klaar was en daar gin
gen ze! Dat werd een goedendag wui
ven en roepen!
Verstaan kon je niets, vond Wim, want
de wagen ratelde over de dorpskeien,
dat hooren en zien je verging. Bij den
bocht keek hij nog eens om naar Moe
der er toen stapte Zwart meteen ook op
het grint van het Kerkpad. Leuk vond
Wjm het om in den voorsten wagen te
zijn, je kon zoo fijn langs den rug van
Jaap, den voerman, den weg afzien, en
bij een kruispunt raadde je voor jezelf,
welken weg Jaap wel zou inslaan. Hij
had den weg in de buurt van het dorp
al wat leeren kennen sedert hij met va
der in den auto een paar maal mee
mocht naar zieken, die Vader bezoeken
moest.
Wat scheen de zon lekker, warm en
toch was het niet te warm, omdat er ook
'n windje woei. Wat grappig knikten de
rietpluimen aan den overkant van de
vaart! Nu kwamen ze voorbij de boer
derij van Knelis, die tegenover Wim zat,
Knelis sprong op om zijn Moeder en
zusters, die naar den optocht keken,
te groeten. De waakhond sprong heen
en weer aan zijn ketting en blafte ver
woed. En toen ze een half uur gereden
hadden, kwamen ze langs de hofstede
van de Meyer. Het paard van de Meyer
trok den derden wagen, het rook zijn
stal en sloeg af naar het hek om naar
huis te gaan.
Dat gaf een geroep en gelach. Alle
vier wagens hielden stil en de knecht
van de Meyer moest afspringen om Bles
bij zijn hoofdstel te nemen en hem weer
den weg op te draaien.
Over den spoordijk heen gekomen, za
gen ze in de verte al den hoogsten to
ren van de stad, waar Wim met Moeder
wel boodschappen deed. Maar het duur
de nog een veertig minuten, zooals Me
vrouw van Gelderen zei, voordat ze in
de stad zouden zijn. Ze reden maar kor
ten tijd door de drukke stadsstraten en
weldra waren ze weer op een buiten
weg.
Links van den weg lag een speeltuin.
„Wat een schommels!" zei Neeltje;
terwijl ze Wim aanstootte en meteen
draaide Zwart de brug naar den tuin
op.
Wat barstte er toen een hoera-geroep
los! 't Was zóó luid dat de paarden
schichtig de ooren bewogen en het
paard voor den laatsten wagen begon
te huppelen, zoodat een paar kinderen,
die al van hun plaatsen opgestaan wa
ren, tegen elkaar en over elkaar rolden,
Meester's sterke arm behoedde hen voor
een val uit den wagen.
Toen duurde het niet lang, of de draai
molens, de schommels en de zweef wer
den bestormd. Enkele jongens probeer
den, of ze over den spriet tot het eind
toe konden blijven loopen. Verderop
stonden er weer andere jongens naar
Meester te kijken, die zich zoo mooi on
der het zwaaien aan de ringen kon op
trekken,
(Slot volgt).
„Wat maakt Tommy toch 'n leven!'0
zei Noortje op zekeren dag tegen haar
broertje. „Waarom zou hij zoo blaffen?"
Pim liep nu naar de tuindeur en riep
even later lachend uit:
„O, Noortje! Kom eens gauw kijken!"
Noortje kwam bij haar broertje in
den tuin. En daar stond Tommy, "de
deugniet, midden in het gras met ge
spitste ooren en zijn korte rugharen
recht overeind, terwijl Mies de sneeuw
witte poes van de buren, rustig over het
imuurtje liep, dat de beide tuinen van
elkaar scheidde. Hoewel Mies haar vij
and geen o ogenblik uit het oqg verloor,
bleef zij uitdagend kalm en liep ze lang
zaam in de richting der schuur. Einde
lijk was zij verdwenen en knorde Tommy
van voldoening. Hij had zijn vijandin
maar wat netjes op de vlucht ge
jaagd!
Plotseling kwam het poesenkopje ech
ter weer boven de schutting uit en keek
Mies naar den hond, die van woede in
het rond sprong en opnieuw een ver
vaarlijk geblaf deed hooren.
Weer verdween de kat en weer ver
scheen zij even later, zoodat Tommy
het zijn plicht achtte de oogen steeds
op het dak der schuur gericht te hou
den. Hij raakte geheel buiten zichzelf
van woede!
Noortje en Pim moesten om het too-
peeltje lachen.
Plotseling (greep het meisje echter den
arm van haar broertje angstig beet, want
Mies liep weer over het muurtje en.<
sprong aan hun kant in het gras. Zij
hield iets in haar bek.... een heel klein
poesje!
„O, Pim! Tom zal het dood bijten!"
riep Noortje verschrikt uit.
Maar Tommy scheen plotseling ver
stomd. Zijn heele houding drukte ver
bazing uit. Aandachtig luisterde hjj naar
het trotsche gespin der moederpoes en
keek hij naar het kleine ding, dat in het
gras spartelde. Langzaam naderde hij het
besnuffelde het van alte kanten en likte
het zoowaar! Blijkbaar had de poes der
buren een gevoelige plek in zijn honden
hart getroffen.
Mies was hierdoor zóó verteederd, dat
ze Tommy kopjes gaf en.... de vrede was
gesloten.
„O, wat is Tommy toch een lieve
hond!'" riep Noortje opgetogen uit. „Ik
ben blij, dat ze nu goede vrienden zijn!"
„Ja ik ook!" stemde haar broertje in.
Van af dit o o genblik liet Mies haar
Kina '"eikens aan "Tommy zien. Het duur
de pu niet lang, of deze beigon er mee
te spelen. En wee dengene die het poes
je durfde aanraken als Tommy in de
nabijheid was!
Een vijandig gebrom diende als waar
schuwing.
door
C. E. DE LILLE HOGERWAA^D.
Marietje en Margotje,
Die hebben 't beiden druk:
Ze mogen Moeder helpen
Heusch met den bessenpluk.
De bessen in hun tuintje,
Die werden prachtig rood.
Ze zijn dit jaar bijzonder:
Zoo sappig en zoo groot
Marietje en Margotje
Zijn ijv'rig aan den gang,
Want met zoo'n prettig werkje
Valt haar de tijd niet lang
Maar zie een enkel besje
Wipt wel eens in den mond,
Een klein en schuldig meisje
Kijkt daarbij even rond
Ja, 'k zie het welzegt Moeder.
Foei, snoepen mag niet, hoor
Daar zijn zoo flinke meisjes
Nu toch te groot al voor
PÜTfff
'k Weet raad: we gaans eens fluiten
Bij 't plukken. 't Helpt gewis
Zeg zelf maar, kleine snoepsters,
Of 't geen goed middel is
De meisjes knikken oolijk
En fluiten, 't Is een lust
Zie toch eens Wat veel bessen,
Door zon-lief rood gekust
De mandjes en de busjes
Zijn in een wip gevuld.
En n u geeft Moes de pluksters
Haar deel. Er wordt gesmuld
Zoo eindigt dus het plukken,
De bessen smaken goed,
Zooals alleen het fruit maar
Uit 't eigen tuintje doet.
Moes kookt er dan gelei van.
De meisjes helpen haar.
Zoo komt de inmaak toch nog
Voor 't avond wordt, juist klaar 1
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT
HET VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN.
1. Weichsel. Wel, esch,
wei, scheel,
2.
Stettin.
Wies, wees.
S
ets
arend
Stettin
boter
P 1
n
Mast, stam.
Is het plat aan den achter- of den
zijkant van het huis
(Plantaan en den)
Wij zijn 's winters dol op boeren
kool met worst. (olm).
Het veulen in de wei kwam naar
ons toe. (eik)
We hebben in de vacantie prachtig
weer. (iep).
VOOR KLEINEREN.
1. Klaas, vaak; Klaasvaak.
2. Tol, mol, bol, dol, Nol.
3. Een lans is een 1 (el) grooter dan
Ans.
4. Slak, lak, laL ;i
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GROOTEREN.
Vul in deze 16 vakjes in met
2 A 3 E 10 2 G 2 K 2L
1 M IS 2 T
maar doe het zóó, dat je van links
naar rechts en van boven naar be
neden leest
le iets, waaruit een plantje groeien
kan.
2e een ambtelijk gewaad.
3e een eigenaardig dier.
4e het tegenovergestelde van druk,
wild.
2. Verborgen plaatsen in ons land.
Verschillende menschen geloofden
hem niet, al sprak hij ditmaal
de waarheid.
Moeten hier meloenen bezorgd wor
den of heb ik dat mis (2)
Het kalf en het veulen dartelden in
de wei. (2)
Kom je me halen, To, of heb je geen
tijd?
Zal ik Hein of Piet soms roepen? (2)
3. Mijn geheel noemt een plaats in
Noord-Brabant, welke met 10 let
ters geschreven wordt.
Een 6, 1, 2, 3, is een mooie bloem.
3, 4, 8, 9, 10 is het tegenoverge
stelde van zoet,
Een 7, 5, 5, 3, 10, 5, 6, is een plant.
4, 1, 2, 3, is een verkorte meisjes
naam.
Een 3, 1, 5, 3 is gebak.
4. Voeg een viervoetig dier en een
dorp in Gelderland samen, dan
krijg je een plaats in Drente.
VOOR KLEINEREN.
1. Ik ben een echte pronker,
Je kent mij vasteen
Vaak spreid ik fier mijn staart uit.
Noem mij nu maar eens gauw
2. Maak vogels van
rek aan i
huis pont
aai vore o
1e k a nok
3. Mijn eerste is een guit, mijn tweede
een deel van een stad en mijn ge
heel ligt in de prov. Utrecht.
4. Ladderraadsel.
X
le bovenste sport een ge
streept, viervoetig dier.
2e sport een stad in
Noord-Brabant.
3e sport een voertuig.
4e sport een deel van den
dag.
5e sport een boom.
6e sport een insect.
7e sport een visch.
De woorden bestaan alle uit 5 letters
en de middelste letters vormen van
boven naar beneden gelezen den
naam van een bloem.