IJ BROERTJE'S SCHOEN ZOEKPLAATJE Gr^INDCrXDLADQ Q VAN DC £3 /AIDDELDVr\C2C-ME COV-IWHANT c VJJ ARTISNIEUWS WAT DE REGENDRUPPELS ZINGEN. EIEREN VOOR ZIJN GELD1KIEZEN. DE ELAND-ANTILOPE RAADSELHOEKJE. OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER. VOOR GROOTEREN. gi 1 a VOOR KLEINEREN. OM OP TE LOSSEN. VOOR GROOTEREN. VOOR KLEINEREN. OPLOSSING VAN DEN REBUS UIT HET VORIGE NUMMER. door C, E. DE LILLE HQGERWAARD. door G. J. VISSCHER. 't Spreekt van zelf, dat wij, bewoners van Artis, ons wel eens vervelen, 't Is me ook maar geen verschil: leven in vrijheid in je eigen land, of leven in ge vangenschap in een vreemd land 1 Weet je, wat ik wel eens doe, als ik met mijn tijd geen raad weet? Dan luis ter ik naar de gesprekken van de be zoekers, en dat is nog wel eens amusant. Zoo stonden wij beiden, d.i. mijn ka meraad en ik, verleden week buiten in ons perk, toen er een heer naar ons kwam kijken met zijn zoontje van onge veer twaalf en zijn dochtertje van naar schatting zes jaar „Die hebben mooie lange horens!" zei de jongen, „Hoe heeten die dieren, vader?" vroeg het meisje. De heer keek eerst op ons naambordje, dat aan het hek hangt, en zei: „Dat zijn Eland-Antilopen", „Wat een vreemde naam Dien kan ik toch niet onthouden," zei het kind. „Ja," zei haar vader, „zij heeten anti lopen en omdat ze heel groot kunnen worden, bijna zoo groot als een eland, waarop ze wel wat gelijken, noemt men ze Eland-Antilopen." „Wat is een eland?" „Dat is een heel groot hert." „Ja", zei de jongen toen, „en „anti" beteekent „tegen", net als in antipode of tegenvoeter, dus de antilope is zeker erg tegen loopen, niet waar vader Toen hij dat zei, keken wij beiden me kaar eens aan en tegelijk draaiden we ons om en gingen we met den rug naar het jongetje staan. De heer stond harte lijk te lachen. „Zeg toch niet zulke domme dingen, jongen zei hij, „de an tilopen behooren tot de beste loopers uit heel Artis, en je zoudt ze eens zien rennen, als ze er maar voor in de gele genheid waren We keerden ons weer om en knikten den heer goedkeurend toe; 't was jam mer. dat hij er geen erg in had. Hjj had het zoo juist gezegd: „beste loopers", maar „geen gelegenheid". Als wij, antilopen, niet zoo hard kon den rennen, zouden wij mischien reeds lang uitgestorven zijn; dank zij onze goede beenen bewonen we in allerlei soorten nog de Nieuwe, zoowel als de Oude Wereld. Zelfs in het dichtbevolkte Europa, in de Alpen, leven nog anti lopen, nl. de gemzen. Maar de ver dra gende geweren van den tegenwoordigen tijd zouden de laatste gems reeds lang hebben doen vallen, als de wetten van het land de mooie gemsjes niet in be scherming genomen hadden. Een paar eeuwen geleden trof men gemzen aan in het geheele Alpengebied. En nu? Ja, in de Beiersche Alpen zijn er nog wel, maar in heel Zwitserland zou er geen enkele meer zijn, als men er niet een z.g. natuurreservaat had afge bakend, d.i. een groot terrein met ber gen en dalen en vlakten, waar geen enkel dier gevangen of geschoten mag worden. Daar leven nog gemzen en steenbokken en marmotten en nog veel andere dieren in volle vrijheid; niemand mag ze wat doen. Afrika, het vaderland van ons, eland antilopen, is, bij Zwitserland vergeleken, natuurlijk geweldig groot, en dit wereld deel is bijzonder 'rijk aan antilopen van allerlei soort. Toch heeft men het noodig geacht, om daar, en wel in den Congo- staat, een natuurreservaat in te richten van groote uitgestrektheid. Onze ouders leven daar misschien nog wel in volle vrijheid. Dat is ons beiden niet te beurt gevallen. Wij waren de kleinsten van een kudde van wel twintig stuks. Dicht bij onze drinkplaats wer den we door Éuropeesche jagers over- vallen De anderen ontkwamen en wij werden in de gespannen netten gevan gen. Een maand later waren wij aan boord van een stoomschip, dat ons naar Amsterdam bracht. Dat is nu al bijna een jaar geleden. We zijn al flink groot, maar volwas sen zijn we nog lang niet; dan moeten we eerst een jaar of drie oud zijn. Er is hier in Artis wel een Antilopen- stal, maar omdat die bezet was, zijn we gehuisvest in het éénhoevigenhuis. Dat is een buitenkansje, want dat gebouw is nog zoo goed als nieuw, 't Is in 1920 voltooid en van prachtige nachthokken en mooie, groote perken voorzien. Feitelijk hooren we hier niet thuis" want we zijn geen éénhoevigen, maar twééhoevigen. Weet ge, wie hier wèl op hun plaats zijn? De IJslandsche paardjes, de ezels en de zebra's. Die anderen zijn goede slokkers, maar* de nijdige, bijterige ze bra's kunnen ons niet uitstaan. „Ruk uit! schreeuwen ze ons toe en dan slaan ze woedend achteruit en ze bijten in de dikste s'tukken hout, dat de splinters eraf vliegen, ,,'t Is hier je plaats niet Eén hoef moet je aan eiken poot heb ben en niet twéé roepen ze dan weer en de wilde ezels, die ook een duit in 't zakje willen gooien, balken daarbij „I-a I-a!" alsof ze willen zeggen: „De ze bra's hebben het bij het rechte eind." In t begin gevoelden we ons hier niets op ons gemak, maar al heel gauw be grepen we, dat de ijzeren tralies, die ons van die kwaadaardige buren scheiden, goed stevig zijn en nu keeren we dien knapen eenvoudig den rug toe. Leeuwen en hyena's, onze doodsvij anden in Afrika, zijn ook hier in Artis. 's Nachts hooren we die wel eens brul len. Ik denk echter, dat die ook opge sloten zijn, evenals wij; als ze vrij moch ten rondloopen, zouden ze hier wel eens langs gekomen zijn en ik heb ze nog nooit voorbij zien gaan. We mogen niet alleen in den zomer, maar ook 's winters vrij in ons perk rondloopen; wordt het ons al te koud, dan gaan we naar binnen. Onlangs waren we allebei in 't nacht hok; de deur stond maar een klein eindje open, zoodat het daar binnen nogal duister was. Daar kwamen vijf knapen voor ons hek. Ze lazen onzen naam: Antilopen. „Wat zouden dat voor dieren zijn?" zeiden ze onder elkaar. Eén jongen, die mij in 't duister zoo half en half kon zien, zei: „Een antilope is een klein paard." Toen stak ik één poot naar buiten en de tweede jongen, die mijn slanken poot met de twee hoeven bekeek, zei: „NeenEen antilope is een soort hert." Daarop keerde ik mij om en liet mijn staart buiten slingeren. „Zie je dien staartkwast zei de derde jongen. „Nu weet ik het Een an tilope is een koe Daar kregen ze een oor van mijn ka meraad in 't oog. „Jij met je koe zei de vierde „Kijk eens wat een lang oor 't Is wel wat smal, maar toch zeg ik je, dat een anti lope een buitenlandsche ezel is." Nu stak ik mijn kop naar buiten en nummer vijf zei: „Zie je die lange ho rens? Ik vertel je, dat een antilope een groote bok is Om hun een plezier te doen, duwden we de deur open en gingen we allebei naai; buiten. Toen we daar zoo rustig stonden te herkauwen, keken de jongens elkaar half lachend aan. „Zie je het nu zei de grootste, ,,'t Is geen paard, 't is geen hert, 't is geen koe, 't is geen ezel en 't is geen bok." „Wat is het dan?" riepen de anderen, „Wel zei de jongen en hij bekeek mij nog eens goed, „Ik zeg je: 't is een Antilope Tik tik tik de regendruppels Vallen ruischend naar omlaag, Tik tik tik ik hoor ze vallen 'k Luister naar hun liedje graag: Kindertjes, nu heusch niet boos zijn En niet mopp'ren op het weer Wij toch kunnen het niet helpen. Mopp'ren helpt niet éénen keer Wij doen rustig onzen plicht maar; Lesschen dorst van dier en plant, i Van de bloemen en de boomen, Van de groenten op het land Van de halmen op den akker. Zie, ze hangen slap ter neer 't Komt, omdat ze zoo verlangen Naar het milde regenweer Regendruppels, val maar zachtjes, Drenk de aarde met je vocht. Ik was eventjes maar boos, hoor Omdat 'k niet naar buiten mocht. -5? Maar je tooverf alles frisch weer. Dankbaar kijkt de kleinste spriet, Hoe zou i k boos kunnen blijven Zeg nu zelfdat gaat toch niet CARLA HOOG. ■^wrwaaassiaat®:- •- sew Vader en Moeder zijn druk in gesprek. Het gaat over den huurprijs, welken zij voor hun huis moeten betalen. Zij vin den, dat deze veel te hoog is en willen den huisbaas mededeelen, dat wanneer bij niet met minder huur tevreden is, zij het huis niet opnieuw wenschen in te huren. „Ik denk," zegt Moeder, „dat als het er op aankomt, hij wel eieren voor zijn geld zal kiezen." Kleine Bob kijkt Moeder met groote oogen aan, maar Vader en Moeder zijn zóó in hun gesprek verdiept, dat ze niet op hun jongste letten. Een paar dagen later hoort Bob Va der tegen Moeder zeggen: „De huisbaas is met ons voorstel te vreden en dus kunnen we hier rustig blijven wonen," Moeder is blij, want zij zou het huis met den mooien, grooten tuin niet gaarne willen verlaten. Maar Bob had het wel leuk gevonden, als ze gingen ver huizen. Dien middag komt meneer Jansen, de huisbaas, met Moeder spreken over het behangen van een kamer. tHij is een echte kindervriend en Bob, die even alleen met hem in de kamers is, komt dan ook vertrouwelijk naar hem toe om hem zijn nieuwen speelgoed auto te laten zien. „Jonge, jonge wat een mooie auto I" roept meneer Jansen bewonderend uit. „Maar heb je er ook een garage O" voor? „N-nee," antwoordt Bob. „Maar ik zal Vader vragen er eentje voor mij te ma ken in den tuin. Die is groot genoeg." „Speel je graag in den tuin vraagt meneer Jansen dan weer. „Ja,"antwoordt Bob, „maar ik zou het toch leuker gevonden hebben, als u geen eieren gekozen hadt en we ver huisd waren." „Als ik geen eieren gekozen had herhaalt meneer Jansen heel verbaasd. „Ja, natuurlijk antwoordt Bob, als gold het de meest eenvoudige zaak der wereld. „Moeder zei toch, dat als u feieren koos, We niet behoefden te ver huizen „Zoo, zoo roept de huisbaas lachend Twee stoute, jonge hondjes, Die speelden op den grond, Tot plots de grootste bengel Een schoen van Broertje vond Hij ging er mee aan 't spelen En rukt' eraan, geducht Wat had zoo'n leeren schoentje Voor 'n hond een lekk're lucht Wafwafhij knauwd' aan 't schoentje En schudde 't in het rond Zoo'n schoen was immers net iets Voor 'n jongen, speelschen hond En wat deed ondertusschen Zijn kleine kameraad Hij likt' aan Broertje's voetje. Maar toen werd Broertje kwaad uit, want hij begrijpt, wat Moeder ge zegd zal hebben en hij heeft schik in het ventje, dat hem dit op zoo'n grappige manier overbrengt. Moeder, die intusschen door de an dere kamer binnengekomen is, heeft de laatste woorden van haar jongsten zoon juist gehoord. De schrik slaat haar om het hart, maar als ze ziet, hoe goed me neer Jansen en Bob het samen kunnen vinden, glimlacht zij gerustgesteld. CARLA HOOG. 1. Schip, beek; Schipbeek. 2. Alblasserdam. Maas, blad, les, merel, blaar. 3, B Begonia. bek t ij g e r B e g o n i a -.1 e n t e 4, Kameleon, 1. Karper, karpet. 2. Klokhuis, noot, olifant, 3. Mei, Doorn; Meidoorn. 4. Mier, 1. Plaats in deze 16 vakjes 5A1E1F2G2L2M2R1V zóó, dat je van links naar rechts en van boven naar beneden te lezen krijgt le iets, dat bij sommige feesten uit gehangen wordt. 2e een viervoetig dier. 3e een riviertje in Noord-Brabant, 4e een ander woord Voor schoof. Hij zette 't op een schreien Verschrikt kwam moeder aan Plots waren, beide hondjes Er vlug vandoor gegaan Maar Moeder had gezien toch Zij kwam nog niet te laat Dat die twee honden bengels Juist deden katte kwaad. Moes troostte Broertje eerst vlug, Gaf hem een dikken zoen. En trok toen aan het voetje Heel vlug den kleinen schoen. De beide rustverstoorders, Die waren niet te zien. Zou 't zijn, omdat het tweetal Zich schaamde heel misschien 2. Ik noem een rivier in Engeland, welke met 6 letters geschreven wordt. 3, 5, 6 is een bekende Duitsche bad plaats, 5, 4, 6, 1 wordt gebruikt om den grond vruchtbaar te maken. 1, 2, 4, 3 is een drank. De 4, 3, 5 is een riviertje in de prov. Utrecht. 3. Mijn eerste dient om te steunen, mijn tweede is bouwmateriaal en mijn geheel is in veel kamers te vinden. 4. Verborgen plaatsen in het buiten land. Grootvaders honden heeten Ami en Smousje, Wist jij, dat Oom Bob arm en ziek teruggekeerd was Luid schallen de trompetten ter op luistering van het feest. Oom Jo bood u blinkend koperwerk te koop. 1. Op de zigzag-kruisjeslijn komt, van boven naar beneden gelezen, de naam van een wintergroente, X Ie rij een vaartuig. X 2e rij een landman. X 3e rij een stroomend X watertje. X 4e rij een roofvogel. X - 5e rij een bloeiende X struik. X 6e rij een meisjesnaam, X - 7e rij het tegenoverge- X stelde van recht. 8e rij een kleedingstuk, 9e rij een hol in een berg. 10e rij een groot vertrek. 2. Ik neem onder de bloemen De plaats in van vorstin; Maar 'k kan ook leelijk prikken, Pas op, dat 'k niet begin Verwijder eerst mijn En pluk mij dan gerust. Het liefst als 's morgens Zonlief Mij wakker heeft gekust, 3. Voeg een slaapplaats en een visch samen en je krijgt iets heel lee- lijks. Wat 4. Maak vogels van kale nok liaan pik e knie vit r wesp ure Jet roos bod r De kleermaker maakte Tom een jas met twaalf knoopen. Waar is de bel-Iuider

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1931 | | pagina 6