ür\INDCr\DLADa Q van Dc et MIDDELBVnC2C-ME COVyWBAN"D IN ELFENLAND ARTISNIEUWS. M 3E REIGERS UIT HET BERGERBOSCH ivKv C.C ctc/fl/a fjodervje/are/. RAADSELHOEKJE. X X X X X X X X X X T X - X X E3 Eiken Zondagmorgen liep kleine An neke aan Vader's hand door de velden om te zien, hoe de verschillende ge wassen, de aardappels, de rogge en de haver, stonden. Dat wil zeggen: Vader keek er naar, maar Anneke was van heel andere dingen vervuld. Zij keek, of ze ook elfjes tusschen de korenhalmen verscholen zag. En hoe hooger de hal men groeiden, des te ijveriger keek ze, want ze zouden er zich nu prachtig tus schen kunnen verstoppen Eiken Zondag hoopte zij weer een elfje te vinden, maar steeds weer liep het op teleurstelling uit. Op een Zondag echter, toen Vader cenigen tijd met een boer bleef staan praten, drentelde Anneke op haar ééntje een eind verder over het smalle paadje tusschen de korenvelden. Toen zij tot het midden van het paadje geloopen had, ging zij er bij zit ten. Ze had het warm gekregen en zei met een zucht: .,0, ik wou, dat ik een elfje was „Zou je dat werkelijk graag willen vroeg een fijn stemmetje vlak bij haar. Anneke sprong bijna op van plezier, maar ze bedacht nog bijtijds, hoe het elfje dan wel eens van schrik zou kun nen wegloopen. En dus bleef ze heel stil zitten. Haar adem hield ze daarbij in. O, wat was het toch een lief elfje, dat daar naast haar tusschen het koren stond ,,Nu," ging het elfje voort,„ik zal eens zien, wat ik voor je doen kan." Zij streek even met haar hand boven Anneke's hoofd, zonder haar echter aan te raken en.... het meisje voelde zich plotseling in een elfje veranderen. In plaats van haar Zondagschen hoed droeg zij een bloemenkrans op het hoofd en ze had een gevoel, alsof ze veel beter zwe ven dan loopen kon. Om zich heen zag zij nu aan alle kanten lachende en dan sende elfjes. Enkele namen haar bij de hand en vóór Anneke eigenlijk begreep, wat er met haar gebeurde, lachte en danste zij en voelde ze zich o, zoo ge lukkig Wat had ze een plezier en wat deed ze 'n aardige spelletjes met de elfjes Spelletjes, waarvan Anneke nog nooit gehoord of zelfs maar gedroomd had De elfjes leerden haar ook allerlei dingen, waaraan Anneke eenvoudig nooit gedacht had. Zij vertelden haar, dat de blauwe klokjes in het bosch en langs de landwegen luidden, als het etens- en bedtijd was, dat- de gele boterbloemen hun boter bewaarden, dat zij honing aten uit verschillende lekker-ruikende bloe men en dauwdruppels dronken van het gras en de bladeren. Maar toen Anneke d i t hoorde, kreeg zij op eens ergen honger en dorst.. Zij zei het aan de elfjes en deze kwamen spoedig met honing en dauwdruppels op een groot eikenblad aandragen. Maar.... Anneke had geen zin in bloemenhoning en dauwdruppels. Ze had trek in brood met koek en jam, want het was immers Zondag En zij vertelde dit aan de elfjes. „0, je bent een echt menschenkind," zei één van de elfjes nu teleurgesteld. „Als je van brood met koek of jam houdt, kun je nooit een elfje worden Anneke wilde heel graag een elfje zijn en probeerde haar honger te vergeten. Maar al wilde zij dien ook nog zoo graag vergeten, daarom kon zij het nog niet Hoe meer zij probeerde haar hon ger te vergeten, hoe hongeriger zij werd. 0, wat verlangde zij naar een boterham met koek of met jam Maar zelfs met een „boterham met niets" zou ze al heel tevreden zijn geweest, als ze maar een boterham kreeg Ze snikte het plotseling uit en moest eindeiijk wel bekennen, dat ze dan maar liever een gewoon meisje was dan een elfje. En zij smeekte het elfje, dat zij het eerst gezien had, haar weer in een menschenkind te veranderen. „Word dein toch wakker, Anneke riep een stem vlak bij haar bed Anneke sloeg de oogen op, wreef die eens goed uit enzag Moeder vóór haar bed staan. „W!-waar zijn de elfjes vroeg ze slaperig. „Je hebt gedroomd, meisje zei Moeder. „Sta maar gauw op en kom dan beneden ontbijten. Een boterham met koek en een boterham met jam staan al op je te wachten, omdat het Zondag is. En daarna mag je met Vader gaan wandelen." Anneke vond het heel jammer, dat zij de elfjes niet echt gezien had en al leen in haar droom ,maar ze was toch blij, dat ze 'geen honing en dauwdrup pels meer te eten en te drinken kreeg. Toen ze haar lekkere „kinder"boter- hammen gegeten had, ging ze met Va der op stap. Maar hoe ze ook naar alle kanten keek, toen zij achter Vader op het smalle paadje tusschen de koren velden liep, nergens kon ze ook maar één elfje ontdekken. Die hadden zich zeker verstopt om ongestoord van hun honing- en dauw- maal te kunnen genieten. En Anneke was tevreden, dat ze „maar" een menschenkind en geen elfje was ANNIE O. door G. J. VISSCHER. De Haarlemmers gaan gaarne wan delen in den Haarlemmerhout en de Alkmaarders zijn trotsch op hun Alk- maarderhout. Ik voor mij vind echter het Bergerbosch veel belangrijker. In de eerste plaats is het heel wat grooter dan die andere stadsbosschen en dan doordat er geen groote stad vlak in de buurt is, loopen er door het Berger bosch niet zooveel menschen. Mijn ouders, twee flink ontwikkelde blauwe reigers, waren niet bijzonder op veel wandelaars gesteld en daarom had den ze een boom in het Bergerbosch voor den nestbouw uitgekozen. Door hooge duinen werd hun nest beschut tegen den zeewind van den Westkant, en aan den Oostkant hadden zij het uit zicht op de lage weilanden van Noord- Holland, die in alle richtingen doorsne den worden door visch- en kikkerrijke slooten. Maar er waren er meer zoo wijs en daardoor ontstond er in dat bosch bij Bergen-Binnen een aanzienlijke reigers kolonie, die, vooral op Zon- en feest dagen, veel bekijks had. Deftige dames haalden wel een beetje den neus op voor onze familie, want het rook daar onder de boomen niet heel frisch, al streek er ook de zeewind over. Dat kwam voornamelijk door een eigen aardige gewoonte van de reigers. Wan neer jullie je boterhammetje of je ap peltje laat vallen, dan raap je dat op. Zoo doet een musch ook met een stukje brood en een spreeuw met een worm. Een reiger doet dat niet. Als vader of moeder thuis kwam met een vorentje of een palinkje, dat voor ons drieën (mijn twee zusjes en mij) bestemd was, dan zeiden ze: „Pak aan en voor dat woordje „pak" moesten zij natuurlijk den snavel open doen. Het vischje viel daar bij meestal in het nest, maar het rolde er ook wel eens naast. Tik, tik, tik, tik, plof hoorden we het dan. Het vischje lag onder den boom op den grond, en onze ouders deden nooit moeite om het op te rapen. Wat weg was, was weg i Die gevallen vischjes bleven natuur lijk niet goed en de vischlucht, hoe heer lijk ook voor óns, werd door de wande laars niet prettig gevonden. Mijn eene zusje is helaas ook naar beneden getuimeld. Ook naar haar werd niet meer omgekeken. Ze lag niet meer in het nest dus behoorde zij ook niet meer tot ons gezin; zoo redeneerden onze ouders en zusje kwam nooit terug. Toen waren we nog met ons tweeën. We werden al aardig groot en we zouden niet zoo heel lang meer in het nest gebleven zijn, toen we op een mor gen een vreemde trilling in onzen boom waarnamen. Onze ouders waren niet thuis. We ke ken naar beneden endaar klom een man in den stam naar boven Toen hij dicht bij ons was, stak hij de hand uit. Wij snerden allebei den mond open en bli: zen van kwaadheid, maar dat hielp niets. Hij greep ons en we wer den in een grooten zak gestopt. Na een lange, akelige reis werden we uit den zak gehaald en toen waren we.„. in Artis Nu ik zooveel ouder ben, weet ik goed w"at de bedoeling was. De dames, en ook veel heeren, uit Amsterdam en verscheiden andere steden, willen graag reigers zien, maar ze bedanken er voor, om onze kolonie in Bergen te bezoeken. Daarom waren wij beiden met nog vier anderen uit de nesten gehaald en naar Artis overgebracht. We konden nog wel niet vliegen, maar zoo heel lang zou dat niet meer duren en om dat te voorko men moesten we een kleine operatie ondergaan. Sommige vogels worden gekortwiekt, d.w.z. de slagpennen worden afgeknipt en 't vliegen is onmogelijk gemaakt. Maar die slagpennen groeien weer aan en dan leert de vogel opnieuw vliegen. Wij zijn echter geleewiekt. Daarbij wordt van één vleugel het laatste lid verwijderd en 't is voor altijd met vlie gen gedaan. Dat laatste is met ons gebeurd, geluk kig deed het niet veel pijn. Als we zelf onzen kost hadden moeten ophalen, zou den we er leelijk voor gestaan hebben; als je niet kunt vliegen, kun je niet naar de weilanden gaan om kikkers te van gen. Miaar dat was gelukkig niet noodig; we moesten in leven blijven en daarom werden we goed verzorgd. We waren hier met ons zessen; allemaal Berge- naars en ook allemaal in bijna volwas sen toestand uit het nest gehaald, We werden in Artis geplaatst aan den oever van den grooten vijver en we kre gen een vasten oppasser. „Die man zal zijn werk wel aangekund hebben," denkt ge misschien, „voor zes reigers zorgen, dat kan ik ook wel." Wacht even Onder zijn toezicht ston den ook de zwanen, de pelikanen, de eenden, de aalscholvers en de meerkoe ten, die in den grooten vijver rond zwommen, benevens vier ooievaars, die net zoo min zwemmen kunnen als wij en die dus ook langs den kant loopen. Er stond daar nog al wat riet en heestergewas; we konden daar heerlijk tusschen door loopen en 't was er ook goed om verstoppertje te spelen. De pelikanen waren de grootste en sterkste knapen uit den heelen vijver. Wij moesten altijd een beetje uit hun buurt blijven, want ze hebben de ge woonte, als ze op het staan, hun vleu gels ,om ze te drogen, wijd uit te slaan en als je van zoo'n groote flapmachine een klap krijgt, ben je nog niet gelukkig! Overigens waren het goede slokkers Ze zien er een beetje onnoozel uit, maar ze zijn nog zoo dom niet. Dat heeft één van hen den vorigen zomer bewezen; die nam alle oppassers van Artis te gelijk in de maling. Dat ging zóó. Eén van die pelikanen was niet ge leewiekt, maar gekortwiekt, en dus groeide zijn vleugel weer aan. Zijn ka meraads wisten het wel, maar hij had gezegd: „Houd je mond, dan krijg je wat moois te zien In 't holst van den nacht, wanneer alle oppassers weg waren, hield die pelikaan kleine vooroefeningen, om aan 't vliegen te wennen en eindelijk, den 6en Augus tus, 's morgens om tien uur, vloog hij recht naar boven en hij nam zijn koMgs dwars over het Insectarium heen in ae richting van de Doklaan, Als je het applaus gehoord had De andere pelikanen brulden, de ooievaars klepperden, de .eenden kwaak ten, de trompetzwanen schetterden en wij, reigers, konden een krachtigen kreet ook niet onderdrukken. Wie niets zei en leelijk op zijn neus keek, dat was onze oppasser Iedereen keek naar boven, maar de vogel was ge vlogen „Die is naar Afrika zei de oudste van de pelikanen, maar hij had het mis. De vluchteling was, door de ongewoonte al heel gauw vermoeid geworden Hij zag een groot water en dacht, dat dit de Middellandsche Zee was, waarover hij wel eens had hooren spreken. Daar op streek hij neer en toen was hij.... in het Oosterdok Een paar schippers ktvamen in hun roeibootje op hem af en hij werd ge pakt. De mannen begrepen wel, waar zoo'n groote, vreemde vogel ontsnapt zou zijn en een uur daarna was hij weer bij ons in Artis. Het vliegen werd hem dadelijk door den oppasser onmogelijk gemaakt, maar trotsch, dat hij was Dagen lang vertelde hij van zijn „groote reis" en al geloofden de anderen er de helft niet van toch zaten ze er met aandacht naar te luisteren. En nu moet ik nog iets heel bijzonders van mij zélf vertellen: ik heb hier in ;l •*-1 y rfoop Er waren eens twee bengeltjes; Ze heetten Tim en Tom, Het waren echte rakkers en In kattekwaad nooit dom Wat d'ééne niet verzinnen zou, Bedacht de ander vast Ze waren thuis en ook op school Haast iedereen tot last Ze kregen wel eens ruzie, maar Steeds waren z' eensgezind, Als het een stouten streek betrof. Dan waren ze bevrind 't Gebeurde op een zeek'ren dag, Toen 't tweetal moest naar school, Dat ze maar gingen spijbelen. Ze maakten pret en jool Ze trokken dapper belletje En gingen aan den haal. Ze maakten in een stille straat Een ongehoord kabaal Toen plots een open kelderluik Door hen niet werd gezien. Kwam dat door hun baldadigheid En overmoed misschien Plofplof Zoo klonk het met een gih En onze Tim en Tom Verdwenen in de diepte, maar.... Ze kwamen niet weerom En in den kelder klonk nu plots Een pijnlijk, droef gesteun. Men hoorde vast een heel eind vee Hun jammerlijk gekreun. Au-au o-wee o-wee au-au Zoo klonk 't een heelen tijd. Wat hadden nu die bengels toch Een vreeselijke spijt Doch eind'lijk iemand kwam te hulp. Die bracht hen, ja, waarheen Naar 't zieken, want 't tweetal had 'n Gebroken arm en been Och wat een pijn en aak'ligheid Hun stoutigheid toch gaf Al zei ook niemand 't 't tweetal wist: 't Was hun verdiende straf Vast namen zij zich dan ook voor, Nooit weer te spijb'len gaan En stuurden hun baldadigheid Per vliegtuig naar de maan Daar moest ze blijven Tim en Tom Wenschten haar niet terug. Hun arm en been genazen nu Gelukkig toch nog vlug Artis, samen met één van de andere reigers, een nest gemaakt „Hoe is het mogelijk zult gij den ken, „Je kunt niet eens in den boom vliegen Ja, en toch is het zoo. We zijn daar toe in de gelegenheid gesteld door den oppasser. Men wil hier den bezoekers ook laten zien, hoe we een nest bouwen, en daarom is er een dikke paal in den grond geslagen van ongeveer een meter hoogte. Daarop is een plat netwerk van latten gespijkerd, dat van den grond af gemakkelijk voor ons te bereiken is langs een helling van takken; precies een trap. Vroeger maakten daar een paar ooievaars hun nest, maar nu heb ben wij het gedaan en we hebben er onze drie eieren uitgebroed ook. Onze kinderen zijn al groot; ze loopen dapper tusschen de andere vogels in. Zij zijn dus echte Amsterdammers, want zij zijn hier geboren, maar dat is hun niet aan te zien. Wie er verstand van heeft, kan echter aan hun stem wel hooren, dat hun ouders van buiten afkomstig zijn, want ze schreeuwen, om de waarheid te zeg gen, een beetje plat. Zullen ze gelee wiekt worden? We hopen van neen. Als ze dan vliegen kunnen, zullen we hun den weg wijzen naar het Berger-bosch. Wanneer ze daar een kijkje gaan ne men, kunnen ze ons bij hun terugkomst vertellen, hoe het er daar uitziet, want al hebben we het hier heel goed ons hart trekt nog altijd naar onze geboor teplaats. OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER VOOR GROOTEREN. 1. V O N K 0 D E R N E R O K R 0 T La(m), ma(n) lama. Leeuwenbekje. Beek, wel, leeuw, been, eeuw, je. De Linge. VOOR KLEINEREN. Dom (toren in Utrecht en het tegen overgestelde van slim). Rob. Ridder, spoor; ridderspoor. merel Roodvonk, ploeg klomp kudde v ij v e r root i n d e e k e 1 OM OP TE LOSSEN. VOOR GROOTEREN. Verborgen edelsteenen. Moeder zegt, dat Caro bijna niets gegeten heeft, We moeten elk jaar bij Tante Cato Paascheieren komen zoeken. Och Lena, met historische feiten hoef je bij mij niet aan te komen 1 Wat draagt Fie Steensma ragdunne kousen. Kruisraadsel. Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van een eiland. le rij een klinker. 2e rij een badplaats in Duitschland. 3e rij het tegenovergestelde van groot. 4e rij 't gevraagde woord. 5e rij een ander woord voor helder. 6e rij een rivier in Beieren. 7e rij een medeklinker. Men roemt mij om mijn besjes. Je hebt mij vast gezien Men schrijft mij met vier letters. Een plaats ben 'k bovendien Mijn eertse is een jongensnaam, mijn tweede en derde vormen samen een natuurverschijnsel en mijn ge heel is een koekje. VOOR KLEINEREN. 'k Maak deel uit van de boomen. Verandert men mijn staart, Dan word 'k een kleedingstukje, Dat vaak de kleeren spaart. Zet letters in plaats van de stippen en je krijgt bekende spreek woorden. n z g en H t w* t 1 d s d a u m z m r s n t e b i k k t v ns n d k 1 i Verborgen vogels. Het kind kwam U schoorvoetend te gemoet. Wasch je vuile handen toch eerst Lize, haal ijs, terwijl ik naar de apo theek ga. Ik timmer eiken dag een oogenblik. Met p ben ik een lichaamsdeel van een dier, met g loop ik langs het dak, met b ben ik een vaartuig, met n een vrucht en met vl een verzameling schepen. i I ter H. nanlc een a i sche i kocht, laald f 11.0( taLinge zitting hem eischlf waard dien. was zeggin torrijt jaar trekki maan •tenis van Arro

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1931 | | pagina 6