m, QtiL
LEGKAART
GrXINDCrVDLADÏÏ
/AIDDELBVF\C3C=™
COVAWRANT,
BOBBY'S CRITIEK
VOOR DE GROOTEREN.
~£L
VOOR DE KLEINTJES.
EEN KLEIN VERSCHIL I
VAN LORRE EN ONS
H0N9JE,
RAADSELHOEKJE.
jj| VAN DC {3
Bobby was nog maar vier jaar, toen
hij een eigen kamertje kreeg. Een mooi
kamertje was het, zonnig en licht, met
wijd openslaande ramen en groene lui
ken, zoodat het in den zomer lekker koel
bleef.
Zijn tafeltje, zijn stoeltje, zijn witte
bedje en eenig speelgoed waren er neer
gezet en alles tezamen, de aanwezigheid
van 't aardige ventje niet in het minst,
maakte van 't tot nu toe ongebruikte
kamertje een gezellig oord.
Iedereen, die er voor in aanmerking
kwam, moest z'n kamer zien en bewon
deren, zoo ook Tante Meta. Gedwee liet
ze zich naar boven troonen en toonde
zich een verrukt bewonderaarster.
Kleine Bobby, blonk vari trots, Tante
trok hem op haar schoot en beloofde
hem een mooie plaat voor z'n kamertje
want die kon hij nog best gebruiken,
vond zij. Als Tante Meta iets beloofde,
deed ze het ook altijd en warempel, den
volgenden dag reeds zag Bobby Tante
aankomen. Van verre zwaaide ze met de
rol, waar de plaat in geborgen zat en
samen met Moeder deden ze de deur
voor haar open.
Dadelijk zette Bobby koers naar zijn
kamer, gevolgd door Moeder en Tante.
Op 't kleine tafeltje werd de plaat uit
gerold en glad gestreken. Een vroolijk
hollend meisje met een ballon, gevolgd
door een grooten bruinen tekkel, stelde
de plaat voor, alles waaide en wapperde
in den wind en 't geheel in frisch rood
en groen uitgevoerd, was echt geschikt
om een kinderkamer op te vroolijken.
„Eenig hoor prees Moeder, „zoo
leuk van kleur. Wel bedankt voor m'n
zoon".
„En Bobby, wat zeg jij er van vroeg
Tante
Bobby had tot nu toe zwijgend toege
keken en zijn blik gleed critisch langs de
plaat. Eindelijk zei hij: „ik vind hem
wel mooi, maar die hond heeft een veels
te langen buik; oh veels te lang
Moeder en Tante lachten en probeer
den hem te overtuigen, dat er werkelijk
zulke honden zijn en beloofden hem er
op straat eens één aan te wijzen. Als
door het toeval beschikt, liep er juist
een dame met zoon kortpootigen, lang-
lijvigen viervoeter langs.
„Kijk, kijk Bobby riep Tante, „daar
gaat er één."
Bobby keek, keek heel goed, maar
kwam tot de gevolgtrekking, dat de
B3
,een veels te
hond op de plaat toch
langen buik had".
De plaat werd boven zijn bedje ge
hangen. Moeder en Tante hoopten, dat
de waardeering nog wel komen zou.
Hun hoop bleek echter ijdel. 's Avonds
toen Vader den kleinen jongen een
nachtzoen kwam brengen, luchtte Bobby
zijn gemoed nog even „Wat een langen
buik heeft die hond, hè Pappie, leelijk
hè Paps,"
Vader, zelf schilder, had plezier in 't
geval; stralend kwam hij de huiskamer
in: „die jongen kan heusch goed kijken,
want de proporties van dien buik ten
opzichte van dien hond zijn inderdaad
niet in den haak."
Moeder lachte stil voor zich heen en
ging verder met haar naaiwerk, terwijl
Vader de courant las. Plotseling tegen
negen uur werden ze door een angstig
geschreeuw opgeschrikt. Beiden vlogen
naar boven en daar zat een klein, ang
stig mannetje met tegen 't licht knippe
rende oogjes. Zijn stoeltje stond in zijn
bed en de plaat was van den muur ver
dwenen.
Vader en Moeder wachtten stil en
snikkend hakkelde Bobby: „ik kan er
niks aan doen, die hond had heusch een
veels te langen buik; oh 't scheelde niet
veel, zoo'n snipperstukje maar en toen
wou ikke probeeren, of ik er niet een
klein stukje af kon scheuren en nou
toen ging 't heelemaal scheef en toen heb
ik hem zoo in elkaar gemaakt". Met
beidé handjes toonde hij krachtig aan,
hoe het precies gegaan was en dan met
een zichtbaar voldaan snuitje wees hij
op den grond. Daar lag een scheef afge
scheurde strook.... „het kleine stukje
hondenbuik", daarnaast een in elkaar ge
frommelde prop papier.
Nu zijn jullie zeker erg nieuwsgierig,
hoe het afliep voor Bobby. Dat wil ik
jullie nog wel vertellen. Omdat 't al zoo'
laat was, "ging Bobby eerst slapen en den
volgenden dag werd Tante Mjeta opge
beld. Bobby moest het zelf vertellen en
deed dit ook moedig. Hij was zich niet
bewust iets verkeerds te hebben ge
daan, maar Vader en Moeder hebben
hem verteld, dat je in je later leven niet
alles kunt vernietigen w,at je niet aan
staat. Waarschijnlijk heeft hij dat nu nog
niet begrepen, maar na dien tijd heb
ben Vader en Moeder het hem nog dik
wijls voor moeten houden, als hij weer
eens iets niet mooi vond en 't maar lie
ver niet wilde zien. Van Tante Meta
kreeg hij een andere plaat, die hij zelf
Oud mannetje op klompen,
De handen in zijn zak,
Zit vóór de open huisdeur
En rookt op zijn gemak.
Hij kijkt eens om zich henen
Naar al het jonge goed,
Dat met het mooie weertje
Eens rollebollen moet.
De veulens en de kalfjes,
De biggetjes zoowaar
Die hupp'len en die stoeien
Net als de kinderschaar.
'Het maakt hen allen vroolijk,
Dat 't zonnetje weer lacht.
Ze hadden in den regen
Zoo lang op haar gewacht
Het oud' en stromp'lig baasje
Denkt nu aan eigen jeugd.
De zon vervult hem eensklaps.
Van blijdschap en van vreugd.
Wat is dat jang geleden
Zoo peinst hij, Maar 't is net,
Of zonlief mij veel dichter
Plots bij mijn jeugd weer zet
Wat kan 'k nog genieten
Het is nu niet meer koud
Zoolang als er nog zon schijnt,
Is niemand w e r k'l ij k oud
Want zon maakt ons steeds vroolijk,
Verjongt zelfs 't oudste hart,
Wiischt weg de ruwe kanten
Van droefheid en van smart
Daarom zijn wij zoo blijde,
Als 't zonnetje weer lacht.
En wordt er op haar stralen
Door Oud en Jong gewacht
uitgezocht heeft en die hangt er nu al
zes maanden.
R. ASSCHER VAN DER MOLEN.
We hebben thuis een lorre
En ook een kleinen hond.
De één zit in een kooi steeds,
De ander loopt in 't rond.
Die lorre en dat hondje
Verdragen elkaar niet
Ze snauwen en ze grauwen
En doen elkaar verdriet.
Heeft lorre 'n lekker hapje,
Dan blaft de hond waf-waf
Ik wil ook wat Maar lorre
Krijscht nijdig: Blijf er af
En als ons hondje rustig
Geniet van 'n lekk'ren kluif,
Dan roept die lorre dreigend:
Ik wil ook op je fuif
Maar 't hondje blaft dan sarrend
Die kluif, die is voor mij
En gaat nu toch eens lekker
i Je snaveltje voorbij
Zoo kijven die twee dieren
En nooit, nooit is er vreê.
Ons Moesje zegt 'k Wou niet graag,
Dat jullie ook zoo deê'!
Maar zie je, 't zijn dieren;
Die lorre en die hond,
't Zou heel wat erger wezen,
Als Moeder^ons eens vond
Aan 't keffen en aan 't bijten.'
Waf-waf! Waf-woef! Waf-waf!
Aan 't pikken en aan 't krijschen
Heel nijdig: Blijf er af
Nu ja, we kibb'len wel eens,
Maar zijn ook zóó weer goed,
Zooals 't bij broers en zusjes
Ook eig'lijk wezen moet
ANNIE O.
Tante Truus is bij de familie op be
zoek en allen zitten aan het middagmaal
vereenigd. Als het dienstmeisje den pud
ding op tafel zet, bemerkt Moeder tot
haar schrik, dat deze in zwijm gevallen
is en zegt zij iets tot haar verontschul
diging daarover.
Even later, als Tante Truus den pud-
ding geproefd heeft, zegt zij:
„Hij smaakt heerlijk en dat is toch het
voornaamste
„Jawel", zegt Moeder, „maar het oog
wil ook wat
Kleine Paultje kijkt met groote oogen
naar Moeder. Hij tracht iets op haar ge
zicht te ontdekken, wat daar niet aan
wezig is, maar daar de pudding ook
hem uitstekend smaakt, bepaalt hij zijn
aandacht weldra alleen bij "hetgeen er op
zijn bordje is. Hij smult ervan en daar
het kleine baasje nooit geholpen wil
worden bij het eten, duurt het niet lang,
of zijn heele toetje zit vol pudding.
„Maar Paultje roept Moeder plotse
ling uit. „De pudding zit zelfs op je
neus
Ernstig kijkt de jongste van het ge
zelschap Moeder nu aan en zegt:
„U zei toch zelf, dat uw oogen ook
wat wilden hebben
En als Moeder hem nog niet schijnt te
begrijpen, voegt hij er aan toe
„Mijn neus wil ook eens meehap-
I
pen
Nu wordt het Moeder duidelijk, dat
Paultje haar gezegde van daareven wel
wat heel letterlijk heeft opgevat. Lachend
maakt ze zijn toetje schoon. Het helpt
echter niet veel, want bij haar jongste is
en blijft het nu eenmaal: de neus, die
ook wat wil
CARLA HOOG.
FOUTEN IN HET ZOEKPLAATJE
UIT HET VORIGE NUMMER.
De tien fouten zijn
1. Hoed zonder lint.
2. Jas zonder linkerhelft kraag.
3. Kastanjeboom met appels,
4. Hond met één oor.
5. Poot van de bank zonder verbin
dingstuk.
6. Bensine met s,
7. Lochum met u.
8. Fiets zonder zadel,
9. Fiets zonder vóórspatbord.
10. Handelsblad zonder 1.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT
HET VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN.
1. Harlekijn, Nijl, hark, Lek, klaar,
2. O Olifant'
olm
vlieg
0 1 i f a n t
braam
A n s
t
3. Politieagent.
4. Een secretaris (schrijver en vogel).
VOOR KLEINEREN.
1, Wij hoorden Tante Loek op Ernst
brommen. (koper)'
Ik laat in geen geval meer iets van
me hooren. (tin).
Liet Tante Margo u daarom bij zich
komen? (goud).
Zijn de meisjes thuis? Dan zullen
wij ze raadsels opgeven. (ijzer).
2, Een mol.
3, Vink, vin,
4. Puin, duin, tuin.
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GROOTEREN.
1. Vul deze 16 vakjes in met:
2E401D2K2N3R1T1V
maar doe het zóó, dat je van links
naar rechts en van boven naar be
neden leest
le iets, dat door vuur veroorzaakt
kan worden,
2e een rivier in Duitschland,
3e een hondennaam.
4e een armoedig huisje.
2. 2/3 lam en 2/3 man vormen een vier
voetig dier. Welk?
3. Mijn geheel wordt met 12 letters ge
schreven en noemt een bloem.
Een 8, 3, 12, 10 is een stroompje.
Een 5, 6, 1 is een bron.
Een 1, 12, 9, 4, 5 is een groot roof
dier.
Een 8, 2, 9, 7 is een lichaamsdeel.
Een 12, 6, 4, 5 is een tijdsverloop,
11, 2 is een voornaamwoord.
VOOR KLEINEREN.
1. 'k Noem een toren in ons land.
Slim mocht 'k nimmer heeten.
Zeg nu maar heel vlug mijn naam.
Jullie kunt hem weten.
2. Welk zeedier noemt tevens een
jongen
3. Mijn beide eerste deelen vormen
samen een edelman, mijn derde
draagt een ruiter aan zijn laars en
mijn geheel noemt een bloem.
4. Ladderraadsel.
lo (bovenste) sport een
zangvogel.
2o sport ren landbouw
werktuig.
3o iets wat sommi
gen aan den voet
dragen.
4o een menigte vee.
5o een waterplas.
6o het tegenoverge
stelde van klein.
7o een boom.
8o een zoute vloei
stof.
X
De woorden worden allen met 5 let-
iers geschreven en de middelste letters
vormen, '-an boven naar beneden gele
zen, dei. naam eener besmettelijke ziekte.