Gr\INDCr\DLADO /AIDDCLDVr\Cs=HC COVdWHANT- HET AVONTUUR MET DE SCHILDPAD VOOR DE KLEINTJES. VOOR DE GROOTEREN. DE DUBBELTJES OMKEEREN W»f DE KLEINE CHAUFFEUR. RAADSELHOEKJE. OPLOSSINGEN DER RAADSELS Uil HET VORIGE NUMMER. VOOR GROOTEREN, OM OP TE LOSSEN. VOOR GROOTEREN. VOOR KLEINEREN, (Jet, Rie en Ellen), 'jora nag y VOOR KLEINEREN. U. ^J>[3 VAN DC E3.> 4». T^S! fv v"} a/'-'v j door CORRY DOMMERING. De Umbria, een Engelsche stoomer, lag in de haven van Durban in Zuid- Afrika. Benny en Tim lagen in hun bedjes in de ruime hut, maar het duurde niet lang, of Tim stak zijn hoofd naar buiten en keek naar beneden. Hun bedjes be vonden zich vlak boven elkaar en het gebeurde zelden, dat Benny zich zoo lang stil hield, want meestal stompte hij net zoolang tegen den onderkant van het bo venbed, totdat hij in slaap viel. „Hallo Ben, slaap je al Even later kwam Benny's blonde krul- lebol te voorschijn, hij gaf geen ant woord, maar legde zijn vinger tegen zijn lippen, keek naar boven en van daar naar de deur. „Ssst, daar komt vader." Tim trok zich haastig terug en ging plat op zijn rug liggen, terwijl Benny hei laken over zich heen trok en z'n oogen sloot. De deur ging open en hun vader kwam binnen. Hij keek even naar de kwasi-slapende jongens en zei tegen een heer, die in de gang was blijven staan: „Ze slapen al: ik zal vragen, of de lin- nenjuffrouw' een oogje in 't zeil wil hou den, dan kunnen wij van avond gerust aan wal gaan. De jongens zijn moe, ze hebben vanmiddag veel geloopen," De deur was nauwelijks dicht, of bijna gelijktijdig staken twee jongenshoofden buiten bed. Tim kon een luid „hoera" niet weerhouden, zette zijn voet op het laddertje en klauterde naar beneden, Hij sprong bij Benny in bed en ging aan zijn voeteneinde zitten. Het gebeurde niet dikwijls, dat zij zoo'n heerlijke gelegenheid kregen, om 's avonds samen te praten of te spelen. Alleen wanneer de boot een haven bin- nengeloopen en 's avonds kolen moest innemen, zoodat de passagiers aan wal gingen om. het zwarte gruis te ontloo- pen, waren zij vrij en konden doen en laten wat zij wilden. Vader en moeder waren er niet om naar hen te kijken en de linnenjuffrouw luisterde alleen maar af en toe even aan de deur, of ze iets hoorde. Als ze zachtjes deden, zou ze denken, dat zij sliepen. Ze hadden dien middag zooveel nieuws gezien, dat er over heel wat te praten viel. Het allerbelangwekkendste was de reuzenschildpad; zoo iets hadden ze nog nooit gezien. Vader had er hun wel eens van verteld, maar in hun hartje hadden ze er niets van geloofd. En nu bleek zijn verhaal tóch waar te zijn. Ze hadden een schildpad gezien van bijna twee meter lengte, een groot, sterk dier, dat wel in staat was een wagentje voort te trekken. „Tim, zou je op zijn rug kunnen zit ten „Natuurlijk, je zou alleen een kus sentje mee moeten nemen, het is geen zacht plaatsje hoor Benny lachte, hij zag in zijn verbeel ding de groote schildpad al met Tim op zijn rug. Dat zou nog eens een mop zijn En Tim zou best durven hoor, die was zoo dapper Hij zelf zou het niet graag wagen, stel je voor, dat de schildpad op hol ging Benny vond die gedachte zóó eenig, dat hij kopje duikelde in zijn bed en zich zóó opwond, dat Tim het zijn plicht achtte, hem te kalmeeren. „Schei uit, Ben, je bederft zoo alles, straks komt de juffrouw binnen en dan is de pret afgeloopen" Maar Benny was niet zoo gauw tot bedaren te brengen. Hij lachte zóó, dat de tranen over zijn wangen rolden. „Oh, oh Tim, stel je voor, dat de schildpad op hol ging en jij op zijn rug zat. Wat zou je dan doen, zeg?" Nu moest Tim toch óók lachen. „Nou, ik zou stil blijven zitten als je dat op hol gaan noemt De schildpad kan wel vlug loo pen, maar toch niet harder dan vader, als hij flink doorstapt. Heb je gezien, wat een dikke pooten hij heeft Tim praatte nog een heelen tijd door, Benn^ zat nu stil te luisteren, hij was erg moe, al wilde hij het niet weten. Eigenlijk was hij liever dadelijk gaan slapen, maar hij had het zonde gevonden dezen laatsten avond, dien ze alleen waren, voorbij te laten gaan zonder pret te hebben gemaakt. Maar, hij kon den slaap toch niet tegenhouden en Tim hield zijn mond, toen hij ontdekte, dat zijn broertje niet meer luisterde en in slaap gevallen was. Hij voelde er niet veel voor, in zijn eigen bed terug te gaan, want straks, als Benny wakker werd, konden zij weer verder praten. Tim ging voorzichtig naast hem liggen en trok het laken over hen beiden heen. Benny scheen erg prettig te droomen, want er lag een blijde glimlach over zijn gezichtje Tim wenschte bijna, in zijn plaats te zijn, hij verveelde zich alleen en sloot zijn oogen. En toen, zonder dat hij het eigenlijk wilde, kwam de slaap ook bij hèm en nam hem mee naar het land der droomen. Dat was een merkwaardig land Als je dacht, dat schildpadden alleen maar op de aarde bestonden, dan had je het mis. En het allermerkwaardigste was wel, dat dezelfde groote schildpad, die ze vanmiddag gezien hadden, er óók was. Tim en Benny hadden alle gelegen heid om hem goed te bewonderen. Wat glansde het schild prachtig Daar gleed hij op eens in het water. Neen maar, zoo iets hadden ze zich niet in kunnen denken !~De schildpad zwom nog harder dan hij liep.... Tim kreeg een reuzen denkbeeld Hij wist een zeilbootje te liggen en trok Benny er mee naar toe. Het was een heerlijk land als ze iets noodig hadden, was het er ook. Je hoéf de er heelemaal geen moeite voor te doen. Bij den oever van het meertje, waar ze zich bevonden, lag een- tuig, prachtig geschikt om de schildpad aan te doen en hem voor de boot te spannen, Tim liep er mee naar het dier toe, dat weer naar den kant was gezwommen, en deed hem het tuig aan. Daarna be vestigde hij het aan de boot en sprong er in, Benny toeroepende, hem te volgen. Er was veel wind en het bootje scheen als vanzelf te gaan. De schildpad zwom gestadig door en de oevers van het meer gleden langzaam voorbij. Zoo kwamen ze bij een rivier en het viel Tim op, dat de golfslag hoe langer hoe grooter werd. Hij riep de schildpad toe, stil te houden of naar den kant te zwemmen, maar hij wilde niet luisteren of hoorde hem niet.. Een jongen stond aan den oever en schreeuwde hen toe: „Heila, waar gaan jullie heen? Moet je soms op de visch- vangst? Dan kun je beter terug gaan naar het meer, het is op zee veel te ge vaarlijk voor zoo'n kleine zeilboot." Benny schrok„Tim, hoor je dat? Hij zegt de zeedaar durf ik niet naar toe en jij?" Tim hield zich goed, hij was de oud ste, dus hij moest flink blijven. Hij nam een stok, die op den bodem van het scheepje lag en tikte daarmee de schild pad op zijn kop. „Stop of ga terug", com mandeerde hij, „we mogen niet zoo ver weg gaan." Maar, wat hij ook deed, de schildpad hoorde niets. En tot overmaat van ramp, begon de avond te dalen. De oevers weken hoe langer hoe verder achteruit en de jongens begonnen zich steeds verlatener te voelen. Benny had dorst en schepte met zijn handje wat water uit de rivier. Maar toen hij er van wilde drinken, gaf hij een schreeuw en spuwde het uit zijn mondje. „Bah Tim, wat is dat Het is zoutOh, had je maar nooit dit akelige plan bedacht," klaag de hij. „Zeg eens Tim, waarom is het water zoo zout Tim begreep het dadelijk en dacht aan de woorden van den jongen zooeven. „Het is de zee, Ben; wij zijn er vlak bij." Benny begon te huilen en dat was iets, wat Tim niet verdragen kon; zoolang zijn broertje vroolijk bleef, was 't nog niet zoo erg, maar nu moest er iets ge daan worden, anders zou het heelemaal mis loopen. Maar wat? Hij keek rond in de boot, of hij iets kon vinden, wat hem op een denkbeeld kon brengen. Toen viel zijn aandacht op eens op een groote schaar, die onder een bankje verscholen lag. En toen wist hij het Het was al donker geworden, de ster ren flonkerden aan den hemel en het bootje zwaaide zóó door den grooten golfslag, dat de jongens er zeeziek van werden. Tim liep voorzichtig naar den voorsteven, boog zich een weinig voor over enknipte de touwen door van het tuig. Op hetzelfde oogenblik zwenkte het bootje naar links en werd als door een onzichtbare hand naar den kant gedreven. Met leedwezen zagen de jongens hun vriend, de schildpad, zich hoe langer hoe verder van hen verwij deren. Hij scheen niet eens gemerkt te hebben, wat er gebeurd was, want hij verminderde geenszins zijn vaart en zwom eenzaam verder, de zee tegemoet. Het bootje dreef gelukkig zonder ver dere gevaren naar den oever en, daar aangekomen, spoedden de jongens zich langs het water terug naar de plaats, waar zij van wal waren gestoken. Het was nu heel donker geworden, zóó donker, dat zij niet meer konden zien waar zij liepen. Toen besloten ze maar in het gras te gaan liggen, tot het ochtend werd en ze den tocht konden voortzetten. Benny vleide zich tegen Tim aan en weldra vielen ze in slaap. Toen Tim wakker werd, dacht hij, dat een nachtfee hem gewekt had, want hij zag een lief gezicht over hem heenge bogen. Maar toen hij goed keek, zag hij, dat het zijn moeder was. En, hij was werkelijk heel blij, dat alles zoo goed af geloopen was, zich afvragend hoe Benny 't zou maken, wanneer hij wakker werd. Maar Benny, lag heerlijk tegen hem aan, terwijl op zijn gezichtje nog dezelfde blijde glimlach te bespeuren was, zoodat Tim daaruit opmaakte, dat zijn broertje niet zoo in angst had gezeten als hij,.,,.., (Nadruk verboden). Toet-toet-toet ik ben chauffeur, 'k Rijd je vlug voor Oma's deur. Stap maar in, Lies, Wacht niet lang! Ofben je misschien wat bang? Toe dan, Liesje, 't rijd secuur. En ben stellig niet te duur! i Strakjes kun je weer terug. Met zoo'n auto gaat het vlug Toet-toet-toet 1 we zijn er al 'k Denk, dat Oma blij zijn zal, Dat ze ons op eenmaal ziet, Oma dacht dat stellig niet Toet-toet-toetdag Oma, dag 't Was in lang, dat j' ons niet zag Maar nu ben ik een chauffeur En sta 'k dikwijls voor je deur, Oma, toe, stap ook eens in Heb je in een ritje zin t Oma lacht en zegt: t Och vent, 'k Wacht tot jij nog grooter bent, En dan rijd je m' overal heen (Oma is wat slecht ter been). 1 Dat is best zegt de chauffeur, Krijgt van blijdschap al een kleur. Zoo speelt onze Janneman. Eind'lijk krijgt hij slaap ervan En dan gaat hij zoet naar bed. Dat is 't einde van de pret Bob is gauw jarig en heeft zijn zinnen op een electrischen spoortrein gezet. „O, Moeder wat zou ik dien graag willen hebben," zegt hij, als ze minstens voor den tienden keer blijven stilstaan vóór den grooten speelgoedwinkel, waarin een prachttrein met toebehooren uitgestald is. En het allermooiste is, dat de trein echt rijdt. „Maar Bob", zegt Moeder nu, „die is veel te duur. Zooiets kunnen Vader en Moeder niet betalen, hoor Bob kijkt teleurgesteld en hij moet dien dag telkens aan den mooien trein denken. Aan tafel spreken Vader en Moeder over kennissen, die naar Zwitserland gaan. ,,'t Is een voorrrecht voor hen," zegt Moeder, „dat ze zooveel geld hebben en niet als wij elk dubbeltje een paar maal moeten omkeeren, vóór wij het kunnen uitgeven." 'Bob spitst de ooren. Dat is het dus Baas Leest bezat een papegaai, Een schrander dier, van kleuren fraai; En als hij Piet, het knechtje, zag, En als hen Piet, het knechtje, zag, Riep hij: Wel Piet, wat kom je laat Was het zóó druk al op de straat? En was de dag om en Piet zei: Gendag, baas Leest, nou gane wij (Want zoo sprak Pieter eiken dag) Dan schoot ons papje in een lach. Dit had hij van den baas geleerd, Want gane w ij was gansch verkeerd. Maar op een Zondagmorgen vroeg Had Papje van zijn kooi genoeg. Hij wist de tralies niet heel sterk, En ook de baas was naar de kerk. Doch d' altijd loerend' grijze kat, Die juist vlak vóór het venster zat, En heel dicht bij de groote kooi, Dacht:Jongens, wat tref ik dat mooi!— Ons papje dacht aan geen gevaar, Verboog een stang, als was 't een haar. Toen nog een; stak zijn kop door 't gat, Maar lieve help Foeiwat was d a t? I Een scherpe klauw pakt vliegensvlug Het schrand're papje bij zijn rug Een tweede klauw slaat in zijn nek 1 Van schrik gaat open papje's bek, En angstig klinkt thans zijn geschrei: i Gendag, baas Leest, nou gane wij TANTE JOH. (Nadruk verboden). Als Vader en Moeder hun dubbeltjes maar genoeg keeren omdraaien, zullen zij den mooien trein voor hem kunnen koopen Dien avond maakt Moeder haar huis houdboek op en daar zij juist heel wat kwartjes en dubbeltjes in kas heeft, legt ze deze netjes in rijtjes, om gemakkelijk het gezamenlijk bedrag te kunnen be rekenen. Daar wordt Moeder weggeroepen. Bob, een plotselinge ingeving volgend, gaat bij de tafel staan en draait alle dubbeltjes en kwartjes om. Hij doet dit zelfs niet één, maar wel vier, vijf keer en is er met een ernstig gezicht in ver diept, als Moeder terugkomt. „Maar Bob, wat doe je nou?" vraagt Moeder verbaasd. „De dubbeltjes en kwartjes omkeeren, Moes luidt het antwoord, als gold het de meest eenvoudgie zaak der wereld. En als Moeder hem vragend blijft aankijken, voegt hij er nog aan toe ,,U hebt vanmiddag toch zelf gezegd, dat u de dubbeltjes en zeker ook de kwartjes pas kon uitgeven, als u ze een paar keer omgedraaid hadt. En dat heb ik voor u gedaan Krijg ik nou een electrischen trein Glimlachend antwoordt Moeder, dat zij het heusch niet beloven kan, maar den volgenden dag vertelt Moeder het gebeurde aan Oma en 1op Bob's verjaardag verrast Oma hem door zijn lievelingswensch te vervullen. O f de jongen blij is CARLA HOOG, (Nadruk verboden). 1. Brand, net, el; brandnetel. 2, Spa. Mijn geheel noemt een meubelstuk en wordt met 11 letters ge schreven. Een 10, 2, 3, 7 is iets, waar een voor werp omheen draait. Een 5, 4, 3, 11 is een viervoetig dier. Een 8, 7, 3, 2 is een steile rots. Een 8, 9, 1, 11, 6, 4, 7 is een groot huis, gewoonlijk door water om geven. Een 10, 9, 5, 4, is een ander woord voor volksoverlevering. Welke knechten kunnen niet spre ken 'k Ben een stoel, maar niet voor menschen En 'k sta meestal in het bosch, 't Liefst bij vochtig weer verschijn ik: Dan ziet men mij tusschen 't mos. Maar helaas ik ben gevaarlijk. Raak mij dus vooral niet aan En laat mij in al mijn schoonheid 1 Ongemoeid maar liever staan Mijn eerste is een deel van een schip, mijn tweede een deel van je gezicht en mijn geheel een plaats-in het Zuiden van ons land. 1. 3. S E p e breed Sper w e r gewei zee r 4. Peper, peer. Sperwer. 1. Tor, rot. 2. Een ongeluk komt nooit alleen. 3. Eet je graag kaas of iets anders op je boterham? (Sofie)» Had je je pet er met opzet laten liggen? (Peter)- Gelukkig, dat de visch eindelijk toe beet. (Hein). Moet je twee of drie opstellen maken in de vacantie 'k Ben een haan, maar kan niet kraaien; 'k Kan niet loopen, maar wel draaien. Dikwijls blink ik in de zon, O! ik wou, dat 'k weg hier kon Ieder kent mij zeker wel. Noem mijn naam daarom maar snel [Met o ben ik fijn goed, met a een stok, met oo dien ik om te ver warmen en met aa ben ik een lang en smal voorwerp. Mijn eerste is een voorwerp, dat op de waschtafel en in de keuken thuis hoort, maar dat men ook vaak in een kamer aantreft. Mijn tweede is een ander woord voor tred, stap. En mijn geheel wordt dikwijls gebruikt, als men weten wil, in welke richting men gaan moet. Vul voor elke punt een letter in, maar doet het zóó, dat je goede spreekwoorden krijgt, K.a.e.d. w.g.n. d.r.n e 1 ng t .11. b.g-n .sm.e.l.k nk ui. v rg t n t W.e .ie. h..r.n w.l m..t v e en (Nadruk verboden).

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1931 | | pagina 6