.GrflNDERDLADG, /AIDDELBVPtCS* COV-rwrtANT. EEN MOEDIGE DAAD. SlOPSItRlJt. ALS MOEDER UIT IS. Antwoord Fouten-Zoek- 3 plaatje. wo>i RO.ffc RAADSELHOEKJE. OPLOSSINGEN DER RAADSELS Uil HET VORIGE NUMMER. VOOR GROOTEREN. 2. E Enkhuizen. VOOR KLEINEREN. OM OP TE LOSSEN. VOOR GROOTEREN. VOOR KLEINEREN. X Ie rij heel kleine, zachte X veertjes, X 2e rij een vervoermiddel, X waarin de meesten X van jullie wel eens X zullen zitten, X 3e rij een klein viervoetig X diertje. 7. 9. 10. DE TWAALF FOUTEN IN DE TEEKENING UIT HET VORIGE NUMMER ZIJN VAN DC [3' Vredjg en stil lag het kjeine diorpje aan djen voet der Alpen- Ben heldere bergstroom weerkaatste die diaken der huizen, die op korten afstand v,an elkaar tagen. Het kerkje stak boven ai d?e huisjes uit en teekjendje zich met den klokketoren tegen de heldere lucht af. Het was warm, djruk[kend weer, zoo- dat de menschen tegen elkander zeiden: „Er zit onweer in d(e lucht!" In de verte vormden de witte sneeuw bergen een scherp contrast met het blauwe uitspansel, terwijl de daken der gehuchten, welke hier en da ar verspreid lagen, in de gouden zonnestralen glim- sterden. De dorpsbewoners waren in het veld om den oogst binnen te halen cm, het kleine dorpje was als uitgestorven. Slechts één man was er achtergebleven. Zijn huisje stond, een eind van de an dere af, op den top van een kléinen heu vel. Pierre Latour, zoo heette de man, zat pn zijn grooten armstoel vóór Iietj open raam. Hij was oud,', bovendien zeer rheumatisch en kon zich moeilijk meer bewegen. Gaarne zat hij daar zoo rustig uit te kijken en liet hij zijn oogen dwalen langs de mooie, hooge bergen in het ver schiet of naar het dorpskerkje in het dal i zijn kerkje, waar hij reeds zooveel jaren de klokken geluid had onder aller lei blijde, maar ook droevige omstandig heden. Die klokken en hij waren oude bekenden, neen, zij waren vrienden ge worden in al dien tijd en geen stem klonk hem zoo liefelijk in de ooren als hun gebeier. Plotseling slaakte Pierre echter een kreet van schrik. Zagen zijn oude oogen goed? Misleidden ze hem niet? De rivier steeg! De stroom versnelde! Het anders zoo heldere water was nu vuil geel! Geen wonder, dal de oude klokkenluider onge rust was, want dit alles duidde op een pverstrooming'! En het zou weldra 'blijken, dat zijn angst gegrond was. De warme zon had de toppen der sneeuwbergen doen smelten. Groole hoeveelheden sneeuw waren naar beneden gekomen, alles wat zich op hum weg bevond, meesieepend om zich ein delijk in de reeds gezwollen rivier te Storten. De laatst,e was al buiten haar oever getreden; hooger, steeds hooger steeg zij, totdat boonien en struiken door het gelige water overstroomd; werden. Boomtak,ken werden afgerukt en dreven op het water weg. De oude klokkenluider trachtte op te staan. Een hevige pijn deed hem echter kermend weer in zijn stoel terugzinken! „Jean!" riep hij uit. Onmiddellijk kwam zijn kleinzoon, een jongen van een jaar of twaalf er aan. Hij zag er aardjg uit met zijn helderblauwe oogen en zijn vriendelijk, open gezicht. „Ja. Grootvader?" zei hij op vragenden toon. «Kijk,! was alles wat de oude man zei, terwijl hij naar builen wees. Ook Jean schrikte hevig, toen hij zag, wat er gaande was en riep ontsteld uit' ,,'n Overstrooming!" „Wat moeten we doen? O, wat moe ten we doen?" kermde Pierre Latour. Jean dacht een oogenblik; na. Toen hief hij plotseling het hoofd op en zei: „■"Natuurlijk moet de alarmklok geluid worden om de menschen uit het veld te roepen. Zij weten niets van het gevaar, dat hen bedreigt en moeten gewaar schuwd worden. En daar u vandaag de klok niet luiden kunt, Grootvader, zal ik het doen." „Nee„ nee!" stribbelde de oude man tegen. Het water moet nu al in de kerk zijn. Je zult er misschien nog dtoor kunnen waden, maar nadat je de klok ge luid hebt, is het vast eu zek'er te hoog". ,,L zou toch gaan, als u loopen kon, Grootvader?" vroeg1 de jongen. „Natuurlijk,!" luidde het antwoord „■maar jij „Dan ga ik ook!" En zonder er een woord meer aan toe te voegen, holde Jean weig. Als een gems sprong hij over de rotsblokken en weldra had hij de kerk bereikt. Zijn grootvader had zich niet vergist; reeds sijpelde heL water onder de groote deur door en overstroomde het voorportaal. Terwijl Jean naderbij kwam, hoorde hij angstkreten opstijgen," uit een huisje, dal wat lager vlak bij de rivier! gelegen was. Hij herkende de stem van een kind, dat hem niet vreemd was en holde er heen Toen bij het huisje bereikt had, 'kwam liet water lot halverwege zijn bjeenen. Hij ginig desniettegenstaande naar binnen en zag boven op de trap een meisje van een jaar of zeven, acht. Zij was doodsbleek van angst en schrei de luid. „Zijn jc ouders in het veld?" vroeg Jean. „Ja," snikte het kind. „Kom dan meel Gauwl" Zij stak haar armpjes uit. Jean nam haar nu In zijn sterke armen en- droeg haar haastig naar de kerk. In het voor portaal greep hij het dikke touw, dat aan de klok bevestigd was en trok er uit alle macht aan. In het begin was het geluid slechts zwak en onzeker, maar langzamerhand klonk het regelmatiger en duidelijker. Verscheiden minuten hield de jongen het vol en zond hij de waarschuwende stem der noodklok over de omgeving uit. De wind was opgestoken en een dof en .onheilspellend gerammel van onweer dreunde tusschen de bergen. Uitgeput hield Jean eindelijk met luiden op. „Dat is genoegt" zei hij. „De bewo ners van het dorp en de naburige ge huchten m-oeten het gehoord heblben. De mannen zullen hun beesten en andere bezittingen op de bergen in veiligheid brengen. Nu gaan we eens naar Groot vader kijken. Kom, kleine meid!" Rillend Van angst en koude waadden de beide kinderen nu hand aan hand door het water, dat in het voorportaal der kerk stond. Toen Jean de deur open trok, stroomde het plotseling met kracht naar binnen. Welk een ontzettend too- neel zag hij nu voor zicht Water, niets dan water! Het kleine meisje begon opnieuw te schreien. „Ilc ik durf er niet door!" snikte zijterwijl zij heftig tegen stribbel de. „Ik wil niet!!" „Ik ook niet! Het is onmogelijk!" zei Jean. „Maar wat moeten we dan doen?" voegde hij er ontsteld aan toe. Hij slaag de er niet in, de zware deur weer dicht te doen: het water had te veel kracht. Voor zichzelf kende hij geen Vrees; hij dacht alleen aan zijn plicht: hel het kleine meisje te beschermen, dat hij reeds van een wissen dood gered had. Plotseling had hij een goeden inval. Het was het klokketouw, dat hem dien ingaf. „We kunnen niet in het water blijvten staan! zei hij .Bovendien zal het hoo ger en hooger stijgen en. zouden wij er in verdrinken. Ik zal je op mijn schouders naar de torenklok brengen." „O maar je schouders komen toch niet lot (de klok!" zei het meisje, dat nog steeds schreide. Jean moest in alle narigheid nu toch nog lachen. „Nee," antwoordde hij, „maar ik neem je op mijn schouders en zat dan zoo in het klokketouw naar boven klimmen." Dit was echter gemakkelijker gezegd dan gedaan! Met het meisje op zijn schouiders klom dp moedige jongen langzaam langs liet touw omhoog', nu en dpn even. ophoudend om wat uit te rustpn. Het ging niet ge makkelijk, maar toch gelukte het hem Doven te komen. Hij had) er niet meer dan vijf minuten voor noodig gehad, die hem echter een eeuwigheid) geleken had den en bij was dan ook heel dankbaar, toen hij eindelijk de balken bereikt had, waarop het dflk der kerk rustte. Het; was nu nog slechts een kwestie van zijn bee- jien uil te strekken om veilig met) zijn last vlak onder de klok aan te landen. „We zljh er!" riep hij uit. ,„Ga zitten en dqe, alsof je thuis bent!" Het mëisje, dat nu gerustgesteld was, nestelde zich behaaglijk op de breede balken en keek onderzoekend en bijna nieuwsgierig deze vreemde schuilplaats tend. „Ik héb honger",, zei ze, na een poosje. Jean tastte in zijn zak, vond er een kprst brood in en glaf die aan het kind, Intusschen had de oude Pierre Latour, dje nog' altijd voor het open raam zat, met onuitsprekelijke voldoening het kor date klokgelui gehoord., Vol spanning wachtte hij daarna of> den terugkeer vau zijn kleinzoon. In d,e verte zag hij volgeladlen karren en herdprs met hun kudden langzaam de bergen beklimmen, maar van Jean was nog steeds geen spoor te bekennen. Het was nutteloos te roepen, want op zoo'n grooten afstand zou niemand hem kun nen verstaan. Plotseling dacht hij aan zijn oudlen hoorn die sinds zijn rheumatische ziekten vergeten in een kast gelegen hed. Pijnlijk stond hij op en strompelde zwaar op zijn stok leunend met veel moeite door de kamer. Nadat hij zijd hoorn uit de kast genomen had, sleepte hij zich weer naar zijn stoel terug. In het volgend' oogenhlik bracht hij het i nstrument aan de lippen en speelde hij een marsch. „Dat moeten ze toch hooren!" meendle Pierre Latour. „Ze zullen nu wel bij mij komen." En hij werd| niet teleurgesteld., Ver scheidene mannen kwamen op den hoorn af en vroegen, wat d)it beteekende. De oude man legde zijn vrienden nu uit, waarom hij zich ongerust maakte over zijn kleinzoon. „Wij zullen naar de kerk glaan en hem halen," zeiden twee of drie mannen. En onmiddellijk voegden ?ij de daad 'bij het woord. Zij daalden den heuvel af en slapten in een Doot, welkje zij in de richting der oude kerk roeiden. In het voorportaal zagen zij echter niemand. „Hij is er niet!" riep één der mannen uit. „Als hij maar niet verdronken is!" zei dp tweede. „O, zeg dat niet! Het zou dé dood van den armen, ouden Latour zijn!" „Maar er is hier toch niemand!" „Jawel! jawel! er is iemand!" klonk nu plotseling een jeugdige stem van bo ven. De verbaasde mannen "kpken omhoog en zagen daar den jongen en het meisje op de balken zitten. Voor de mannen ech ter van hun verbazing bekomen waren, nam Jean het meisje weer op zijn schou ders en liet hij zich met haar langs het touw zakken. Pierre Latour dpukte even later zijn moed;igen kleinzoon aan het hart en stort te d,aarbij tranen van vreugde. En toen de prefect korten tijd daarna den jongen persoonlijk het eereteeken overhandigde en hem prees om zijn moedjge daad, zei de oude man uit den grond vau zijn hart, Jat dit het schoonstje oogenhlik in zijn Teven was (Nadruk verboden). Diep verzonken in gedachten, Met de handjes aan het hoofd, Denkt ons ventje lang en innig Aan wat Moesje heeft beloofd. Straks, als Mammie weer naar huis komt, 'Heeft ze in haar groote tasch Een verrassing voor haar jongen. Wist hij toch maar, wat het was Een verrassing moest het blijven, Zei Moes 's morgens in de gang. Och, hij is toch zoo nieuwsgierig En die dag, die duurt zoo lang Eind'lijk hoort hij Mammie komen, Heb je 't voor mij meegebracht? Hoe zou Mammie dat vergeten? Broertje's heele snuitje lacht. Haastig maakt hij 't pakje open, Kleurboek, potlood en pastel. Heerlijk is toch zoo'n verrassing Lieve Mammie, dank je wel R. ASSCHER VAN DER MOLEN. (Nadruk verboden). Op en neer, steeds op en neer, Gaat de stopnaald eiken keer Door 't kapotte kousengaatje En steeds korter wordt het draadje; Is het ééne kousje klaar, Pak meteen een ander maar Op en neer, steeds op en neer, Gaat de stopnaald eiken keer Op en; onder 't strakke draadje, Kleiner wordt nu steeds het gaatje; Weldra kun je 't niet meer zien.... Of was het er niet misschien Op en neer, steeds op en neer, Gaat de stopnaald eiken keer Steeds met and're lange draadjes, Steeds op zoek naar nieuwe gaatjes Zeg, lijkt jou dat ook niet fijn 1Z00 een stopstertje te zijn RO. FRANKFORT. (Nadruk verboden). 1. Snip, spin. A n s deken as c h b a k Enkhui zen bezem vet n 3. Heeft de musch Olga in haar vinger gepikt? (schol)- Zou Jaap al ingenomen hebben? Ik zie zijn drankje niet. (paling). Neen, Bob, leien worden in onze klas niet meer gebruikt. (blei). Al dat werk heb ik gelukkig niet voor niets gedaan (voorn). 4. Mangel, fruitschaal, bloembak, kistje, oliekan. 1, Een appel (in het voorjaar: appel bloesem). 2, Nikkel, sikkel, bikkel. 3, De appel valt niet ver van den stam, 4, Poes, soep. 2e iets wat wij in menigte in ons lichaam hebben 3e een hondennaam. 4e een ander woord voor menigte, 4. Ik ben een vrucht heel dikwijls, Maar soms verspreid ik licht. Ik heb denzelfden vorm dan, Het was een vreemd gezicht, Als men ons eens verwarde. Maar dat komt niet vaak voorr Omdat wij beiden werk'lijk Toch veel verschillen hoor 1. Mijn geheel wordt met 13 letters ge schreven en noemt een dorp in de prov. Utrecht. Een 11, 1, 2, 9, 4 hebben sommige dieren. 3, 7, 6, 8 is een jongensnaam. Een 11, 10, 12, 5 is een lichaams deel. Een 8, 1, 2, 9, 4 is een tijdsverloop. Een 2, 7, 13, 5 is een geldstukje. 2. Welke bestuurder wordt een natuur verschijnsel, wanneer men hem van zijn staart ontdoet? 3. Vul in deze 16 vakjes: 2 A 2E 2 0 3D 1H 2N 1 M 3 R 1. Verborgen gebouwen. Eindelijk erkende zij gejokt te- hebben. Verkoopt de oude Musch uurwerken van verschillenden prijs Wat kan kleine Jantje Visch oolijk kijken Moeder zei reeds: „Frits Jéhu is zeker ziek 2. Wélke appels worden niet gegeten, maar toch dikwijls door kinderen gezocht 3. Ik wordt gesproken, geschreven en) gezongen. Ontneemt men mij mijn hoofd en mijn staart, dan wordt ik een lichaamsdeel. Welk 4. Op de zigzag-kruisjeslijn komt, van boven naar beneden gelezen, de naam van een dorp in de pro vincie Utrecht. X 4e rij een getal, X 5e rij een ander woord voor laag water. 6e rij een boom, 7e rij een mooie bloem, 8e rij een landbouwwerk tuig. 9e rij een vrucht. 10e rij een lichaamsdeel. (Nadruk verboden). zóó in, dat je van links naar rechts en van boven naar beneden leest le een lichaamsdeel. 6. 8. 11. 12. JS Olifant heeft één tand. Big heeft aan rechtervoorpoot één teen. Hoepel veel te klein. Uiteinde van den paraplustok zit niet in het verlengde van den stok. Paraplu heeft geen steunsels van binnen. Gans heeft maar één poot. Krukje heeft twee pooten te kort. Poedel mist staart. Aap heeft twee staarten. Uitkomst som is verkeerd. Cijfer 4 staat op den kop. Ezel heeft geen steun. (Nadruk verboden).

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1931 | | pagina 6