PAASCHEITJES. miNDmDLADU ÈJ VAN DC p-T MIDDELDVRC3^ COV-MHANX HOE EEN PAASCHHAKSJE HIELP KLEUR- EN KNIPPLAAT E3. RAADSELHOEKJE, OPLOSSINGEN DER RAADSELS Uil HET VORIGE NUMMER. VOOR GROOTEREN. OM OP TE LOSSEN. VOOR GROOTEREN. VOOR KLEINEREN. IS _Al! „Moeder, 20uden de klokken voor mij ook een Paasch-eitje meebrengen?" 't Was een klein, bleek ventje, dat deze vraag deed aan een nog jonge vrouw, wier droeve oogen en ingevallen wangen aanduidden, dat zij meer zorgen dan vreugde had gekend, 't Scheen zelfs, alsof het glimlachje, waarmee zij haar iongen aankeek, weldra in schreien zou veranderen, zóó droef was dit. Doch het ziekelijke ventje, dat door kussens gesteund op een rieten leunstoel vóór het venster zat, begreep nog niet moeders zorgen, want eenigszins onge duldig begon hij weer: „Toe, moeder, zegt u nu eens, wat de klokken zouden doen? 't Zijn toch de nieuwe klokken uit de Elands-kerk, die dit jaar de eieren uit Rome gaan halen? Want de Paaschhaasjes komen hier nooit, zegt Woutje Sprang. Ze komen niet hier in de buurt, omdat wij véél te ver van de bosschen wonen...." „In een groote stad, waar het zoo druk is, komen de haasjes ook niet graag, Wimmie," zei de vrouw. „En of de nieuwe klokken al den weg kennen, die naar Rome leidt, dat moeten wij ook nog maar eerst afwachten...." Daar tikten op eens eenige buur-kin- deren tegen het venster. „Wimmie riepen zij. „Wat riep het bleeke ventje terug. „Vannacht gaan de klokken op weg, om de Paasch-eieren te halen," vertelde een klein meisje. „Maar vader denkt, dat de nieuwe klokken wel zonder eieren terug zullen komen. Zij weten den weg nog niet. „Ja, dat zegt moeder óók," zuchtte Wimmie. Te-wijl de kinderen uit het nauwe, dicht bij de Elandskerk gelegen steegje zoo over de nieuwe klokken spraken, bimbamden ook de oude kerkklokken der stad over de nieuwelingen, die voor de eerste maal de verre reis naar Rome zouden maken. „Als wij vannacht op reis gaan bim- bamde een heel oude klok, „moeten wij, oudjes, de nieuwe klokken onder onze veilige hoede nemen...." „En ook heel vriendelijk voor hen zijn," luidde zacht een andere oude klok. „Dat zullen wij beloofden de andere klokken. Dien avond, 't was al bijna midder nacht, vlogen alle kerkklokkep der groote stad uit hun torens -en begonnen de lange reis naar Rome. Ook de nieuwe klokken verlieten hun verblijf, maar zij voegden zich niet bij de anderen. „Zij voelen zich zeker te voornaam, omdat ze zoo prachtig blinken begon de oude klok van de boschkant-kerk tot de heel oude klok. „Ik denk eerder, dat ze nog wat ver legen zijn voor ons, oude klokken," was het antwoord. Zij vloog daarop naar de nieuwelingen en sprak tot de prachtig- blinkende klokken: „Vliegt maar achter ons, oudjes, aan; wij zullen jullie den weg wel wijzen...." „Wij kunnen best zelf den weg vin den," bimbamde luid één der nieuwe klokken En een tweede antwoordde heel koel: „Dank u, maar wij hebben uw hulp niet noodig." „Laat die nieuwelingen dan zelf maar den weg vinden, grootmoeder," begon nen toen vele klokken. „Zij zijn eigen wijs, dom en verwaand. En verdwalen zij, wel, dan is dit bun eigen schuld „Dan gaan wij zonder hen op weg,' luidde de oude klok, en zij nam haar plaats in tusschen de anderen. Vlug, als een zwerm vogels, vlogen toen alle klokken heel hoog boven de stad, en heel ver waren zij peeds, toen de nieuwelingen hun tocht begonnen. „Wij komen er ook, zonder de hulp van die oude klokken," begonnen zij tot elkander. „En als wij zoo met hen mee vliegen, lijken wij misschien even dof en leelijk als zij. Dan is het, alsof ook w ij oud en leelijk zijn." Zoo met elkander babbelend, vlogen de nieuwe klokken over bergen en bos schen en breede rivieren, ja, zelfs over hooge, steile rotsen. „Je Zult het zien; w,e zijn er nog vóór de anderen," snoefde één der nieuwe lingen. „Want ik hoorde vertellen, dat we over bergen en rotsen moeten. Maar, ach, nieuw als zij waren, wis ten zij nog niet, dat er ook in andere streken bergen en rotsen zijn. In plaats van in Italië, kwamen zij daarom op de rotsachtige kust van Frankrijk terecht. Nauwelijks hoorden zij daar de woeste zee koken en bruisen, of zij vroegen zich verbaasd af; „Wij zijn zeker reeds in Italië? Maar waar ligt nu Rome, de stad, waar wij de Paascheieren zullen vinden? Daar moeten we toch al héél dichtbij zijn Langs heel de Fransche kust vlogen zij toen verder, al maar zoekende de Paascheieren. Doch toen zij nergens een eitje vonden, begon één der klokken „Daarginds zie ik een hoogen, witten kerktoren; laat ons daarheen vliegen en aan de klokken vragen, ons den weg naar de Paascheieren te wijzen...." Doch wel vonden zij den toren, maar daarin was geen enkele klok. „Wat nu begonnen?" zuchtte één der klokken. „Wij zijn beslist verdwaald veron derstelde de tweede „Hoe dom waren wij toch, niet met de oude klokken mee te willen gaan. Ja, dom en eigenwijs waren we. En nu, nu is het te laat. „Ja, 't is te laat klaagde de eerste klok. ,,'t Is beter terug te vliegen naar on zen kerktoren „Hè, wat, zonder eieren terugkee- ren?" klonk het verschrikt, „Weet jij er soms iets anders op vroeg weer de eerste. „Neen, 'k weet er heelemaal niets op," bromde de tweede. „Ach, zuster klok, waarom handelden wij toch zoo .eigenwijs Zoo tot elkander klagende, vlogen zij weer verder, zoekende en dwalende overal. Ze zochten zelfs nog, toen reeds de ander klokken met hun Paasch eieren van uit Rome terugkeerden. Dit gebeurde op Zaterdag. Twee dagen had den de nieuwelingen reeds gezocht. D-oef en zoekensmoede maakten zij ook reeds plannen, om zonder eieren terug te keeren, toen één hunner plotseling, heel in de verte, de oudé klokken zag vliegen. „O, kijk toch eens, daar vliegen die oude, doffe klokken klonk haar moede stem. Doch druk als de oude klokken het hadden over de vele prachtige eieren, die zij uit Rome hadden meegebracht, zagen zij nog niet dadelijk de nieuwe lingen. 't Was ook weer de heel oude klok, die hen 't allereerste opmerkte. „O, kijk toch eens r<ep zij luid tot de anderen. „Daar vliegen waarlijk de nieuwe klokken uit den Eland's kerk toren „Wij moeten die verwaande, eigen wijze nieuwebngen maar liever niets meer vragen," stelde een andere oude klok voor." Maar de goede, reeds zeer oude klok, die al zoo héél veel vreugde en nog véél meer droefheid in haar bestaan had bij gewoond, voelde medelijden met de nieuwe klokken, die zij al zoekende, zag rondvliegen. Zij vloog dan ook naar hen toe en vroeg: „Zijt ge soms verdwaald? Ach, ja, dat is wel te beg ijpen, op zoo'n eerste reis naar Rome. Én graag zou ik u den weg daarheen wijzen. Maar daar voor is 't reeds véél te laat, en gij zoudt óók niet op tijd in den kerktoren terug kunnen zijn om het groote, heilige feest der Opstanding in te luiden. Toen de oude klok dit zoo vriendelijk tot hen zeide, was het alsof de nieuwe klokken berouw kregen over hun eigen wijs optreden. Want zij vroegen nu heel nederig: „Wat moeten wij dan doen, grootmoe der? Wij kunnen toch niet zonder Paascheieren terugkomen? Wat zouden de kinderen wel zeggen, als wij, die voor de eerste maal naar Rome gingen, geen eieren voor hen meebrachten? Neen, wij mogen die arme kinderen niet zoo teleurstellen. Er zijn in onze buurt zoo veel stumperdjes, die ziek zijn of ge brekkig. Neen, die moeten hun Paascheitje hebben.... Ach, waren wij toch maar wat minder verwaand en eigenwijs geweest De klacht der nieuwelingen klonk zóó berouwvol, dat nu alle oude klok ken medelijden met hen kregen. „Ach, ja, wij doen allen wel eens iets, dat later blijkt heel dom te zijn ge weest, zeiden zij. „Tobt er dus niet lan ger over en vliegt maar met ons naar de stad terug „Neen, wij durven zonder Paasch eieren niet in onzen toren terugkomen, herhaalden op droeven toon de nieuwe klokken. „Dat behoeft ge ook niet," stelde de oude klok hen gerust. „Wij zullen er wel iets op vinden," Zóó zacht, dat de nieuwe klokken het niet hoorden, vroeg zij daarna aan de andere klokken: „Wilt gij doen, zooals ik van plan ben? Wilt gij ieder een paar Paasch-eitjes afstaan? Dan kunnen ook zij daa mee de kinderen blij maken? Want juist in de buurt van hun kerk wonen zooveel arme en zieke kinderen...." „Wij doen zooals gij; wij volgen allen uw voorbeeld," zeiden alle klokken. En zoo deden zij. Maar beschaamd en verlegen, als de nieuwe klokken zich n u over hun eigen wijs en verwaand gedrag voelden, durf den zij de hen zoo gulhartig aangeboden eieren niet aannemen. „Neen, wij zijn zóóveel vriendelijk heid niet waard," bekenden zij, en héél droef klonken thans hun schoone, jonge stemmen. „Neen, wij mogen dit alles niet aannemen „Maar denkt dan toch aan de kinde ren', die zoo naar hun Paasch-eitje ver langen Denkt toch aan hun teleur stelling, als de nieuwe klokken, die voor de eerste maal naar Rome gingen, niets hadden meegebracht sprak weer de oude klok. „Neemt dus aan, wat wij u met liefde afstaan, en brengt daardoor wat vreugde in die vaak zoo droeve kinderhartjes En dan. luidt ge mor gen, met uw jubelend gebeier, het Paasch- feest in „Hoe kunnen wij u danken, grootmoe der? Hoe goed zijt gij en ook alle andere klokken," zeiden de nieuwelingen. „O, nooit, nooit zullen wij weet eigenwijs zijn De andere klokken hoorden hen ech ter al niet meer. Die waren, nadat zij allen eenige eieren hadden afgestaan, vlug naar hun kerktorens teruggevlogen. Want 't was reeds lang middernacht. Daarom vlogen ook de nieuwe klokken naar hun kerktoren terug. Maar ach, een paar wijze uilen, die in den toren woon den, schenen reeds te weten, dat de nieuwe klokken niet zelf de Paasch eieren uit Rome hadden gehaald. „Oe.... oehoe...., daar heb je die eigenwijze nieuwe klokken riepen zij, zoodra de nieuwelingen den toren bin nenvlogen. Dit uilengeroep maakte de Hokken toen nog meer verlegen. Ja, zij chaamden zich zóó, dat zij de Paasch eieren lieten vallen. Gelukkig, geen enkel eitje was gebro- ien Heel zacht waren de suiker en chocolade eieren en de prachtig-ge- kleurde, echte eieren neergekomen op een koolveld, vlak bij de stad Daar zat toevallig op dit oogenblik een Paasch- haasje, die zijn voorraad eieren reeds dad weggebracht, van de kool te smullen. Hè, wat is dat nu riep hij „Daar komen warempeltje.s nog meer eieren aan Fn die komen zoo maar uit de lucht vallen Neen, nog nooit in mijn leven heb ik zóó iets vreemds beleefd Kip Kakel zag een ouden hoed En dacht: Die is met Paschen goed! Tok tok 'k Leg daar mijn eities in. Zoo'n hoed is juist iets naar mijn zin Maar Kakeltje bemerkte niet, Wat jullie wèl op 't plaatje ziet: Een gat zat onder in den hoed 't Is, of het juist zoo wezen moet De eitje%n rolden er doorheen EnLangoor, 't haasje, vlug ter been, Had d' eitjes voor het grijpen maar. Hij dacht: Wat ben ik nu gauw klaar 'k Maak vast de kindertjes heel blij. Tok-tok Tok-tok Alweer een ei Ik dank je, Kakel, uit hun naam En leg z' in tuin of vóór het raam! Zoo kwam 't, dat in den stillen nacht Vriend langoor heel wat eitjes bracht Aan kindertjes, die nog in bed Al droomden straks van de pret. En jullie zet het plaatje op, Maar Langoortje niet op zijn kop Zorg, dat hij goed en stevig staat, 'k Denk, dat het wel gemak'lijk gaat I En „Vroolijk Paschen klink 't steeds weer. Niet één, maar zeker duizend keer, 'k Wensch jullie allen veel plezier. Ook met het aardig plaatje hier 5 Maar ze komen juist van pas En wat een mooie zijn er bij Die breng ik f aan „Oehoe.... oehoe...., breng ze in het Molensteegje, haasje Oehoe, breng ze daar aan de kinderen Er wonen daar zooveel stumperdjes, die ziek zijn En 't zijn de eieren die de klokken,..." 't Was waarlijk één der uilen uit den kerktoren, die dit riep. Doch 't Paaschhaasje wist dit niet. Toch wilde het doen, wat hem werd toegeroepen. Zoodra hij genoeg van de kool had gesnoept, bracht het Paaschhaasje alle eieren naar het nauwe steegje, 't Kwam het allereerste bij Wim- mie's huisje en sloop heel brutaal bin nen. Op een ouden stoel, dicht bij Wim- mie's bedje, legde hij één chocolade ei en twee echte, prachtig gekleurde eieren. Wimmie scheen juist wakker te zijn en dus ook het Paaschhaasje te zien. Hij fluisterde ten minste met een slaperig stemmetje „O, 't is een Paasch-haasje, dat de eieren brengt Ach ja, de nieuwe klok ken wisten ook nog niet zoo goed den weg naar Rome TANTE JOH, „In Zuid-Limburg en België halen de kerkklokken de Paasch-eieren uit Rome", zeggen de kinderen uit die streek. (Nadruk verboden). (Nadruk verboden). Een 4, 5, 6, 3, 2, 1 is een viervoetig dier. Een 7, 9, 8 is een ander woord voor nimf. Een 4, 5, 6, 2, 3, 11, 10 wordt maar niet in den zomer aan den voet gedragen. 6, 8, 9, 10 is een plaats in Gelderland, Een 10, 11, 2, 3, 7 is een lang, meestal dun voorwerp. Vul deze 16 vakjes in met 7E1D1K2L2R2S1Z maar doet het zóó, dat je vaa boven naar beneden en van links naar rechts te lezen krijgt 1. T op aas topaas. 2. A Appelboom. E p e koper Schel de Appel boom lesboek p 1 o e g dok m 3. Kameleon, meloen, kalk, Lena Koen, leem. 0 4. Hout, zang, mol, en; houtzaaginbTen. VOOR KLEINEREN. 1. Spiegelei. 2. Tom mot; tak kat, kat tak; poes soep; mat tam, 3. Voor bloote voeten. 4. Een weinig te laat is dikwijls veel te laat. 1. Mijn geheel noemt een feest, dat met 11 letters geschreven wordt. 3. Ie een klein vruchtje. 2e een viervoetig dier. 3e een ander woord voor toespraak. 4e iets, wat alleen gebruikt kan worden als er sneeuw ligt. Welke visch wordt een zeeroover, als men de derde letter weg neemt Verborgen rivieren in Europa. Hij bood ondanks de hooge som, welke hij reeds toegezegd had, nog hooger. Laat Bob het boek even halen. Moeder voelt zich vandaag veel beter gelukkig. Bij nat costuum staat een roode rok heel aardig. 1. Wat kun je maken van aaeeeichnprs 2. 'k Maak deel uit van veel boomen En ook van menig plant, Terwijl men, als men thee schenkt. Mij vaak heeft bij de hand. Men vindt mij zelfs in boeken En schriften bij de vleet- Vier letters zeggen duid'lijk, Hoe of ik toch wel heet. 3. Met k ben ik een legerplaats, met r een ongeluk, met 1 een voorwerp, dat dikwijls dient om te verlich ten en met d nevel, rook of wasem. 4. Als mijn eerste en tweede letter- greep samen een jaargetijde vor men en mijn derde, vierde en vijfde lettergreep een kleinen vorst, welk vogeltje wordt dan door mijn vijf lettergrepen aange duid (Nadruk verboden).

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1931 | | pagina 6