SÏ*7S3G»3t7Haj®^gR*?HTÏJH?3É71
Gr\INDET\DLADU
/AIDDELDVr\Cac-HC
COV-MnANX
[DE LEKKE FIETSBAND.
LEITJE
DAT WAS HET JUIST
UTEEKENPUUTJE.
HET MISLUKTE BEZOEK.
-
RAADSELHOEKJE.
x
x
x
x:x x x x x x x x
x
x
x
x
VAN DE;
Klaar zei Pim de Ronde, terwijl hij
zïfn fietspomp dicht deed. „Kom je,
Miep
„Even vragen, of Moeder nog een
boodschap voor de boerin heeft," zei
zijn zusje en zij holde naar binnen, om
haar moeder de voorgenomen vraag te
stellen.
„Nee, dank je, lieve kind," antwoordde
mevrouw de Ronde. „Jullie gaat alleen
naar de boerderij, is het niet? Ik wil niet
graag, dat je vandaag naar de familie
Verdoes gaat. Zullen jullie dat vooral
niet doen
„Nee, Moes haastte Miep zich te
zeggen. „We gaan alleen naar de boer
derij. Da ag
En weg was zij
Het was heerlijk weer en Pim en Miep
zouden op dien vrijen Woensdagmiddag
een fietstochtje maken. Het doel ervan
was: een bezoek aan den boterboer, die
hun een jong hondje beloofd had Pim
had een mandje aan zijn fiets bevestigd;
de boer zou er wat stroo in leggen,
waarop dan het jonge hondje vervoerd
zou worden.
Wind was er nagenoeg niet en het
tweetal peddelde lustig naar de boer
derij.
De boer stond al op den uitkijk en liet
hun weldra het nest met jonge honden
vier waren het er zien. Wantrou
wend keek de moederhond de kinderen
aan, doch toen zij zag, dat de baas er bij
was, scheen zij niet bang meer voor
haar kleintjes te zijn.
De boer nam ze één voor één in zijn
hand om ze Pim en Miep te laten zien,
die opgetogen waren over de snoezige
diertjes. Ze waren ruim zes weken oud
en 't was net of ze al wilden gaan spelen.
„Jullie moogt kiezen," zei de boer.
„De andere drie houden wij voorloopig
zelf."
,,'k Weet het heusch niet moest Pim
bekennen en ook Miep keek vergelij
kend van het- ééne hondje naar het
andere, zonder tot een keus te komen.
„Nu, bekijk ze nog maar eens goed.
Ik moet weer aan 't werk, zeide de boer.
En toen hij na een kwartiertje terug
kwam, hadden de kinderen hun keuze
gedaan. De boer legde nu een laag stroo
in het mandje, lokte de moederhand van
het nest, nam het uitverkoren hondje op
en legde het op het stroo.
„Ze houdt er nog drie over dacht
Miep, die toch even medelijden had met
de moeder en zich voornam, hun hondje
het gemis van zijn moeder zooveel moge
lijk te vergoeden.
Het tweetal fietste nu naai huis terug
en om het hondje werd er niet hard ge
reden.
,,'k Zou het Piet Verdoes wei eens
willen laten zien."
„Laat Piet* het maar bij ons komen
kijken," vond Miep.
,,'k Wil 't n o u laten zien. We komen
er toch langs", hield Pim vol.
„Nee; Moeder heeft gezegd, dat we
vandaag niet naar de familie Verdoes
moesten gaan," stribbelde Miep iegen
„Daar weet i k niets van
„Maar i k wel
„Moeder heeft tegen m ij niets ge
zegd
„Maar wel tegen mij
„En ik doe het lekker toch riep
Pim op eens uit.
Pang Wat was dat
Pim en. Miep kenden dat geluid en be
grepen onmiddellijk, dat er een fiets
band in dit geval een van Pim ge
sprongen was.
„Hè, wat vervelend riep Pim knorrig
uit. „Er is hier nergens 'n rijwielherstel
ler in de buurt en ik heb mijn spullen,
om het zelf te doen, juist niet bij me."
,Dus zullen we moeten loopen. Er zit
niets anders op zei Miep.
„Ik ten minste. Fiets jij maar
„Nee, hoor Samen uit en samen
thuis klonk het hartelijk. „Laten we
den kortsten weg maar nemen."
Pim dacht er natuurlijk niet meer over
naar Piet Verdoes te gaan en het twee
tal kwam over half zes warm en
moe thuis.
Moeder had de hondcnmand al in orde
gebracht. H.et nieuwe huisgenootje
dat na veel overleggen Juno genoemd
werd nestelde er zich behaaglijk in
en at gretig van het in melk geweekte
brood, dat Moeder hem gaf,
Pim en Miep haalden het om beurten
aan en 't was net, alsof het kleine ding
hen dankbaar aankeek.
Eindelijk ging de familie aan tafel.
„Heb je ook iets gehoord van de fa
milie Verdoes?" vroeg Vader aan
Moeder,
„Ja, ik heb een uurtje geleden me
vrouw opgebeld, 't Is roodvonk de
dokter was juist bij Piet gewest," luidde
het antwoord.
Ontsteld keken Pim en Miep elkaar
aan.
Piet Verdoes had roodvonk Daar-
o m mochten ze dus niet naar hem toe I
Toen Pim en Miep na tafel alleen wa
ren, zei de eerste tegen zijn zusje:
„Die lekke band is een reuzc-bof
Stel je voor, dat ik toch eens naar Piet
gegaan was Waarschijnlijk zou ik het
dan ook gekregen hebben,"
Miep zei echter:
„Ze zouden je natuurlijk niet bij hem
toegelaten hebben
„Ja, daar heb je gelijk in," meende
Pim. „Maar zoo was het toch eigenlijk
wèl zoo goed En hij ging zonder te
mopperen zijn lekke fietsband herstel
len, zooals Vader hem dat geleerd had.
BETSY K.
(Nadruk verboden).
Leentje heeft pas een nieuw zusje
En ze is zoo blij er mee.
Eerst was Leentje
In haai* eentje
En nu zijn ze met z'n twee.
Nu hoeft Leentje niet meer 's avonds
ln hel donker stil naar bed.
Nu krijgt zusje
Eerst een kusje
En ze maken samen jpret.
Nu is Leentje echt de oudste
En ze vindt zichzelf een piet,
Maar van deelen
En van spelen,
Daarvan houdt ons Leentje niet.
Leentje lief, je moet nog leeren,
Hoeveel moeite het ook geeft
Dat dat snoesje
Van je moesje
Naast jou nu een plaatsje heeft.
TRUUS SALOMONS.
door
C. E. DE LILLE HOGER WAARD.
De kinderen zaten in het gezellige
koepeltje in den tuin en Jaap las voor:
„Het was een verwoed gevecht en hij
hield zijn vijanden zoo lang mogelijk op
een afstand. Van alle kanten kwamen zij
echter opdagen en het kon niet anders,
of de ongelijke strijd was spoedig be
slist. Ciprio, de held, was verslagen
Het verhaal was hiermede uit en de
kinderen bleven eenige oogenblikken
zwijgen. Ze waren dol op verhalen en
Jaap verstond meesterlijk de kunst van
voorlezen. Anneke en Pim waren er dan
ook heelemaal „in" en leefden met de
personen uit het boek mee.
„Ciprio was een echte held riep
Anneke uit en er klonk bewondering in
haar stem.
„Ik geloof", zei Pim nadenkend, „dat
ik weggeloopen zou zijn
„Dat zou laf zijn en jij zou dus geen
held zijn merkte Anneke met beslist
heid op.
„Nee Pim, je zou geen held zijn J" viel
Jaap zijn zusje bij.
„Dat kan me niet schelen zei Pim.
,,ïk wil geen held zijn, als ze je dood
maken. En ik denk, dat Ciprio's moeder
veel blijder geweest zou zijn, els hij
weer bij haar thuisgekomen was."
„Dat geloof ik niet I" meende Jaap.
„Ze zou het vreeselijk gevonden hebben,
als ze wist, dat haar zoon een lafaard
was
„Natmrlijk stemde Anneke in en
vergoelijkend ging zij voort:
„Pim begrijpt het niet; hij is er nog te
klein voor
„Maar ik vind het toch dom," hield
Pim vol „om je voor n:ets dood te laten
maken en ik weet zeker, dat Moeder
liever een levenden jongen zou hebben
dan een held, die dood was."
Met de handen in de zakken liep Pim
weg. Hij was er aan gewend, dat de
beide oudsten hem niet voor „vol" aan
zagen, maar hij stoo'de zich er aiet aan
en liet zich niet tot andere gedachten
brengen.
„En ik vind het toch dom zei hij nog
eens in zichzelf.
Hij liep den tuin door en kwam door
een klein hekje in het bosch, waar een
beek kabbelde en een vijver met eenden
en zwanen er in was.
Daar kwam Tip, zijn hondje, aan, Tip
was als alle fox terriers fel op
eenden en zwanen en mocht dan ook
nooit alleen het bosch in Dikwijls werd
hij aan een lang touw in den tuin vast
gelegd. Maar ditmaal scheen hij toch
ontsnapt te zijn, want hij wandelde fier
door het bosch en een touw, dat aan
zijn halsband bevestigd was, sleepte
achter hem aan. De rakker was dus
losgebroken.
In het volgend oogenblik sprong hij
tegen Pim op.
„Kom maar mee, Tippie zei de
kleine jongen, terwijl hij het touw op
raapte. „We gaan samen wandelen
Het hondje wilde niets liever dan dit
en kwispelde hevig met zijn staart-
stompje om zijn vreugde te kennen te
geven.
Het duurde echter niet lang, of Tip
vond het pad, dat zijn baasje volgde,
erg eentonig. Wat zou er aan den an
deren kant van de heg zijn? Kom, dat
moest hij eens onderzoeken
Vlug stak hij vlak vóór zijn baasje
het smalle pad over, zoodat Pim bijna
over het touw struikelde. Lachend
zei hij:
„Ik zal je maar loslaten, Tippie
Nu daar had het hondje natuurlijk niets
op tegen.
Zij liepen nu door het bosch, tct Pim,
die heelemaal niet aan den vijver ge
dacht had, met schrik bemerkte, dat
Tip er regelrecht op afstormde En er
waren juist zooveel eenden en zwanen
in Wat zou dat geven
Pim floot en riep uit alle macht, maar
het mocht niet baten. Tip scheen het
niet te hooren. Of hield hij zich maar
zoo
Pim was ten einde raad.
Daar was Tip al bij de steenen aan
den kant van den vijver Hij kon zwem
men als de beste en 't was dus maar een
klein kunstje voor hem bij de eenden en
de zwanen te komen
Maar wat was dat? Ging hij plotseling
niet verder? Pim zag den hond rukken
en trekken en.begreep op eens, dat
het touw tusschen de steenen verward
zat.
Daar kwam één der zwar.en al met
uitgespreide vleugels woedend op hem
af Stellig zou die hem kwaad doen
Zonder zich ook maar één oogenblik
te bedenken, holde Pim nu naar den vij
ver, nam zijn mooi nieuw mes uit zijn
broekzak en.sneed het touw vlak bij
Tip's halsband door, er niet op lettend,
dat de woedende zwaan vlak hij hem
kwam.
Tip jankte van opwinding en zenuw
achtigheid, maar'scheen voorloopig ge
noeg te hebben van den vijver en zijn
bewoners.
Hij maakte ten minste onmiddellijk
rechtsomkeert en Pim wilde h*;m juist
volgen, toen hij Vaders stem hoorde,
die riep: „Bravo, Pim Dat was een
flinke -daad
(Nadruk verboden).
ii
J A' -J'
Moeder Kloek met al haar kuikens
Zouden op visite gaan.
Daar begon het flink te sneeuwen!
Met de pret was 't doen gedaan
Al de mooie, donzen veertjes
(Moeder had ze zóó gekamd
Werden natde kleine pootjes
Waren van de kou verlamd)
Thuis gekomen moesten allen
Van hun Moesje gauw naar bed
Heete kruikjes voor de pootjes
En de neusjes in het vet!
HETTY BO REL.
(Nadruk verboden).
Vader ,die van den anderen kant
aankwam, had het heele tooneeltje gade
geslagen en hoewel hij zijn schreden zoo
haastig mogelijk gericht had naar de
plek, waar Tip door het touw vastge
houden werd, was Pim hem toch vóór
geweest.
Met Vader kwam de kleine jongen
thuis, terwijl Tip vroolijk vóór hen uit
sprong.
Pim zelf vond zijn daad heel gewoon
en het zelfs dom van zichzelf, dat hij
vergeten had, dat Tip niet los mocht loo
pen in de buurt van den vijver.
Vader vertelde alles haarfijn aan Moe
der en de grooten.
Glimlachend zei Moeder, dat ze trotsch
op haar jongen was.
„En ik dacht, dat je geen held wou
zijn," zei Jaap na de thee tegen zijn
broertje.
„Ik was ook geen held," antwoordde
Pim, „maar ik kon Tip toch niet alleen
laten, toen die woedende zwaan op hem
afkwam
„Ja, dat was het juist 1" zei Jaap
lachend en Anneke voegde er nog aan
toe
„Ik zal je nooit meer laf noemen,
hoor
Dat vond Pim toch wel prettig.
(Nadruk verboden).
OPLOSSINGEN DER RAADSELS Uil
HET VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN.
1. A, mand, el, taart; amandeltaart.
2. Zandlooper, landlooper.
3. Zoutman.
4. Remmer, emmer
VOOR KLEINEREN.
1. Hond Heerenveen.
beek
gier
raar
teen
Anna
v e e t
melk
peer
Koen
2. De vorst, die door vriezen ontstaat.
3. Een spin.
4. Zijn schaduw.
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GROOTEREN.
1. Welk edelgesteente kun je maken
van
T
aas
2. Kruisraadsel,
Op de beide kruisjeslijnen komt de
naam van een vruchtboom te
staan.
X
le rij een klinker.
2e rij een dorp op 'de V sluwe,
3e rij een metaal.
4e rij een rivier, die gedeeltelijk
door ons land stroomt.
5e rij 't gevraagde woord.
6e rij een boek, dat jij Lij 't Seereu
gebruikt,
7e rij een landbouwwerktuig.
8e rij een ligplaats voor schepen,
9e rij een medeklinker.
3. Mijn geheel noemt een dier, dat met*
8 letters geschreven wordt.
Een 3, 6, 5, 7, 4, 8 is eem groote
vrucht.
1, 2, 5, 1 wordt bij veel bouwwerken
gebruikt.
5, 4, 8, 2 is een verkoife meisjes
naam.
1, 7, 6, 8 is een verkorte Jongens
naam.
5, 4, 6, 3 is een grondsoort.
4. Als 1, 2, 3, 4 door boomen verschaft
wordt, 5, 6, 7, 8 timmermansge
reedschap is, 9, 10, 11 een vier
voetig diertje noemt en 12 13 tot
de voegwoorden behoort, wat is
dan een 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9,
10, 11, 12, 13
VOOR KLEINEREN,
1. Welke gelei is niet van vruchten ge
maakt?
2. Zeg eens welke woorden in onder
staande zinnen fout zijn en hoe ze
moeten wezen.
Bob riep eensklaps: ik ving eet? Tom,
De tak zat op een kat. (2)
De poes was aangebrand.
Wat is dit vogeltje mat
3. Waarvoor worden de meeste kousen
gebreid
4. Zoek uit elk der onderstaande zin
nen een woord, maar doet het
zoo, dat deze woorden een be
kend spreekwoord vormen
Hij liet een uur op zich wachten.
En ik had juist heel weinig tijd
Ja, maar hij is gewoonlijk *c bezet
met allerlei.
En komt dan wel eens laat
Dat is te begrijpen.
Zoo gaat het dikwijls.
Waarom doet hij ook zoo veel?
Dat schijnt hij prettig te vinden.
Maar daardoor laat hij aaderen
steeds wachten. t
(Nadruk verboden).