VOOR DE KLEINTJES. ZOO'N DOM ANNEKE. J/an een Ontevreden Muisje HAAR LAATSTE OORTJE VERSNOEPT DAT KOMT ERVAN ZOEKPLAATJE SCHOONMAAK LENTE. nu, dat hij gee* vondeling was ea de ANNIE O. door VOOR KLEINEREN. OM OP TE LOSSEN. VOOR GROOTEREN. RAADSELHOEKJE. OPLOSSINGEN DER RAADSELS Uil HET VORIGE NUMMER. VOOR GROOTEREN. VOOR KLEINEREN. X 4e rij een ander woord OPLOSSING VAN DEN REBUS uit 't vorige nummer. Anneke is de kleinste thuis. Jan, Ben en Era zijn alle drie grooter. Die gaan al op school en Anneke nog niet. Toch zal 't niet lang meer duren, of ze gaat ook mee. Want ze wordt al gauw vijf. Groot zijn lijkt Anneke heerlijk. Dan mag je van alles: alleen bulten spelen, verre boodschappen doen en naar school gaan. Vooral dat naar schooi gaan lijkt haar fijn. Eva doet er altijd zulke aardige spelletjes. En ze brengt boekjes met mooie plaatjes mee naar huis. En daar leest ze Anneke dan uit voor. Anneke gaat ook graag mee bood schappen doen. Dikwijls mag ze dan ook wat dragen. Toch vindt ze dat niet echt. Echt boodschappen doen is: als je al leen mag gaan. Als je zelf 't geld mag bewaren, zelf de boodschap zeggen en alles zelf dragen. Neen, als Jan, Ben of Eva meegaan, doet Anneke niet de bood schap, maar dan doet de groote zus of broer het. Maar eindelijk mocht Anneke toch eens alleen er op uit. Moeder had 't druk en de grooten waren naar schooL „Anneke", vroeg Moeder, „weet jij, waar van Doren woont". „Ja Moes, heel goed". „Hoe loop je dan „Eerst de straat uit, dan den hoek om, dan oversteken en dan ben ik er." i „Juist, haal jij dan even een pond bruine boonen. Ik wacht er op." „Hoeveel kost het „Hier is eén kwartje. Je krijgt geld terug. Goed uitkijken, hoor En op de auto's passen." Wat was Anneke trotsch, dat ze heel alleen mocht gaan. Stijf hield ze 't kwartje in de hand, keek goed uit, wachtte vóór ze overstak en kwam zon der ongelukken in den winkel aan. Er was juist niemand, dus was ze dadelijk aan de beurt. „Wat wou je hebben, kindje?" vroeg de bediende. Anneke schrok even; ze stond juist naar al 't lekkers te kijken, dat er uitge stald lag. 't Was vlak vóór Pasehen en er stonden zulke snoezige mandjes met een kippetje en eitjes. Ook kuikentjes en haasjes, suiker- en chocolade eieren en nog veel meer. „Wat moet je halen?" vroeg de man nog eens. Anneke dacht en dacht enAn neke was 't vergeten. Ze kreeg een kleur van schaamte en vond zich vreeselijk dom. „Heb je soms een papiertje bij je waar Moeder het opgeschreven heeft vroeg de meneer. Anneke Jiet het kwartje zien, dat ze in haar hand had. „Moet je suiker hebben?" vroeg hij. Anneke schudde van neen „Of thee?" „Neen, dat niet," zei 't meisje. Hij noemde nog een heeleboel dingen! op, die ongeveer een kwartje konden kosten. Maar Anneke schudde steeds van neen. „Weet je wat", zei de vriendelijke man ten slotte, „ga even naar huis terug en vraag, of Moeder 't op een briefje wil schrijven." „Vlugen voorzichtig liep 't meisje naar huis terug. Kon ze het nog maar bedenken Ze schaamde zich zoo voor Moeder. Wat zou die haar kinderachtig vinden Ze had ook zooveel moeten onthouden: uitkijken en op de auto's letten. Toen ze thuis kwam, wist ze de boodschap nog steeds niet. „Heb je ze?" vroeg Moeder, toen An neke binnenikwam, „Ik.... ik...." haperde 't meisje en begon op eens te snikken. „Wat is dat nu?" vroeg Moeder, „Heb je 't geld verloren? Of den zak laten stuk valllen „Neen," snikte Anneke, „maar. ik ben vergeten, wat ik halen moet," „O, jij klein, dom Anneke. Brume boo nen waren 't toch", zei Moeder lachend en streek 't meisje over haar krullen. Nu lachte Anneke ook weer. Dat ze dat toch vergeten kon „Schrijft u 't op een briefje", raadde Anneke. „Weineen, meid. Dat kan je best ont houden. Ik merk wel, dat je veel meer boodschappen alleen moet doen Heb je 't geld nog Anneke liet het kwartje zien. „Ziezoo," zei Moeder, „en nu niet zonder de bruine boonen terugkomen." Anneke ging weer op stap. Onderweg zei ze telkens in zichzelf: een pond bruine boonen. En ze kwam dan ook temg Bet den zak boonen. in de eene hand, een stuiver in de andere en een balletje in haar mond. Dat snoeperijtje hac^ ze van den winkelbediende gekregen „Zoo is 't goed," zei moeder. Voortaan mocht Anneke vaak alleen boodschappen doen. En.... ze vergat nooit meer, wat ze halen moest, ook al waren 't drie dingen tegelijk. Zeg nu eens, dat Anneke niet groot wordt J. H. BRINKGREVE—ENTROP. (Nadruk verboden). Spitsje Vaal was een klein, ontevre den muisje. Hij mopperde graag Altijd meende hij, dat hij achteraf gezet werd bij de anderen en hij had het toch zoo goed bij Vader en Moeder, de zusjes en de broertjes! Op een avond vertelde Moeder Vaal haar kindertjes een aardig mu:zenver- haaltje van Sprietsnor, een klein muize- kind, dat te vondeling was gelegd en door een vriendelijke muizenmoeder met haar eigen jeugd werd grootgebracht. Toen het dien avond muizehbedtijd was en Spitsje met de zusjes en broertjes in hun holletje lag, vond hij, dat Kraal- oog, zijn zusje, wel wat meer aan den kant kon gaan liggen, om hem daardoor meer ruimte te geven. Maar kraaloog, die al half in den dut was, ging geen haar op zij en Spitsje begon haar te bijten van kwaadheid. Nu werd Kraaloog heelemaal wakker. Zij begon hard te piepen. Daar kwam Moeder Vaal aan. „Wat is hier te doen?" vroeg zij. „Spitsje bijt me snikte Kraaloog, „Kcaaloog ligt op mijn plaats en wil niet op zij piepte Spitsje. „Maar Kraaloog ligt heelemaal niet op je plaats knorde Moeder Vaal. "Je bent een ondeugenden jongen. Pas op, als ik je weer hoor Dan zal ik je eens laten voelen, dat ik nog scherpe tanden heb Spitsje durfde niets meer zeggen, maar dacht boos „Ik krijg natuurlijk weer ongelijk Ik ben ook maar een vondeling net als in dat verhaaltje Vanaf dien avond meende Spitsje niet anders, of hij was een vondeling. Steeds lastiger en ontevredener werd hij. Tot er op zekeren avond iets heel ergs gebeurde. Hoewel Moeder Vaal haar kuideren verboden had uit hun holletj* te komen, deed Spitsje het toch. Hij wilde op een ontdekkingsreis gaan en liep van huis. Hè. wat rook het op eens naar kaas Wacht, daar zag hij een heerlijk stukje Spitsje proefde en.... knap! zei er iets. Hij wilde haastig wegloopen, maar. het puntje van zijn staart werd vastgehouden Woedend wilde Spitsje zich losrukken, maar.... het ging niet. 0, wat huilde Spitsje nu en wat riep hij om zijn Moeder Daar kwam Moeder aan. Onmiddellijk zag zij, wat er gebeurd was en probeerde zij met gevaar voor haar eigen leven Spitsje te bevrijden, Hoe ze Jat pre cies deed, heeft ze eigenlijk nooit gewe ten, maar zij slaagde er in, Spitsjes staart los te krijgen. Het was een won der, dat zij daarbij zelf niet gevangen werd in dien Ieelijken val. Snikkend beloofde Spitsje, dat hij voortaan gehoorzaam zou zijn. Hij wist liefste Moeder had, die er maar in de muizenwereld bestond. Zijn staartje deed nog wel pijn, maar dat ging geluk kig gauw over, toen Moeder e? wat kaars vet op smeerde. Op een ontdekkingsreis ging hij echter niet meer (Nadruk verboden). Rietje is uit haar humeur en het ver velendste is, dat ze heelemaal niet weet, op wie ze eigenlijk boos moet zijn! Is 't ook niet doodjammer, dat de Kerst- vacantie ten eiale spoedt en er heele maal geen sneeuw of ijs geweest is?! Over een paar dagen moet zij week1 naar school en de lucht ziet er Biet uit, of zij nog iet9 van winterpret zal geven! Regen genoeg, maar dien kan Rietje wel missen. Ze kijkt allesbehalve opgewekt naar builen en Moeder, die haar met een grapje over haar teleurstelling heen wil helpen, zegt lachend „Maar Rietje, kind, 'kijk toch niet, als of je je laatste oortje versnoept hebt! 'k Geloof er niets van, dat al het lek kers van Sinterklaas al op zpu zijn!" Rietje mompelt wat en Moeder vindt het maar verstandiger haar ontevreden dochtertje verder aan haar lot over te laten Een oogenblik daarna jt'omt haar klei ne broertje Fred, een alleraardigst ven tje met een geheimzinnig snuitje naar haar toe, stopt wat in haar hand en zegt „Alsjeblieft Rietje, ik had nag een marsepein oor van Sinterklaas. Dat mag jij hebben en dan boef je niet meer boos te kijken. Beschaamd omhelst Rietje het kleine broertje. Haar boos humeur is op eens gevlucht! .„Wat 'n dob die Fred!" denkt ze en om het ventje plezier te doen, bergt zij Tiet marsepein oor in haar kastje. Ze laat het daar "heel lang liggen om het eindelijk met Fred op te peuzelen. Eerst stribbelt de kleine baas tegen, maar als Rietje hem belooft, dat haar booze bui er niet door terug zal komen, laat hij zich overhalen er van mee le eten. En natuurlijk houdt Rietje woord! Ons Pietje is toch zoo verkouden, Z'n hoofdje, z'n neusje doet pijn. Hij niest en hij proest, Hij kucht en hij hoest, Wanneer zal het toch over zijn Ja Pietje, dat zal nog wat duren. Verkouden zijn is heusch geen pret Je liep in het gras Zonder pet of jas En nu ligt ons Pietje in bed. Je Moedertje riep: Doe een jas aan, Het is nog geen zomer, m'n kind Ondeugende Piet, Die luisterde niet, Sloeg Moedertje's raad in den wind, Nu ligt hij zoo stil in z'n bedje, Zijn neusje, zijn hoofdje doet pijn. Blijf onder de wol Hou dat maar goed vol Dan zal je gauw beter wel zijn R. ASSCHER VAN DER MOLEN, (Nadruk verboden.) Waar is Bruno (Nadruk verboden). C. E. DE LILLE HOGERWAARD. 't Is schoonmaaktijd. Twee meisjes, Loek en haar zusje Gré, Die kregen buiten stormde 't Op eens een goed idée. Ze zouden met hun beiden Ook schoonmaak houden, fijn Het poppenhuis moest immers Vóór Paschen netjes zijn Ze trokken aan het werk dus Met flinke schorten aan. Je kunt in goede kleeren Niet prettig werken gaan Ze schrobden, boenden, plasten, Namen gordijnen af. Och, och, wat zulk een schoonmaak Op eens een drukte gaf 't Rook alles nu naar zeepsop Zoo frisch I en terpentij*. De kleeden kregen 'n nabeurt Met water en azijn Maar eind'lijk kwam toch alles Precies op tijd gereed. En weet je, wat toen Moeder Als een verrassing deed Zij ging de flinke werksters Trakteeren: thee met koek i Dat smaakte na den arbeid Gré keek nu eens naar Loek. En zei: Lang leèv' de schoonmaak 1 Vandaag is het groot feest In tijden is een middag Zoo vlug niet „om" geweest i Loek met een oolijk snuitje Gaf Moeder fluks een zoen En zei: Dat zullen wij graag Heel dikwijls nog eens doen (Nadruk verboden). De Oostenwind was vreeseiijk boos En blies met veel geweld Door 't naakte, bladerlooze bosch En over 't kale veld. De Zuidenwind ging op de vlucht En vond het geen manier Zoo huis te houden, 't Was te erg, 't Gebulder en getier De voorjaarszon vond 't ook te kras, Al was zij 't wel gewend, Dat 't Oostenwindje ging te keer Bij 't naderen der Lent*. Zij liep op eens heel, heel hard weg. Bedekt was plots de lucht. De regen viel bij stroomen neer En elk ging op de vlucht. Maar dat werd Oostenwind te bar; Hij hield van regen niet En zocht nu voor zijn kuren maar Ver weg een nieuw gebied. De Zon kwam weer, lacht' in haar vuist: Wat was haar list gelukt 't W]erd plots'ling heerlijk lenteweer En ieder was verrukt. Te strenge heerschers worden soms Fluks één-twee-drie verjaagd. Nog nooit heeft ons een boos humeur Eén oogenblik behaagd Wees welkom, lieve, zachte Lent', Zelfs regen moet er zijn Die plant en dier te drinken geeft, Gij en ook zonneschijn. Doet allebei getrouw uw plicht: 'Jaagt Oostenwind uit 't land En laat ons, kind'ren, dansen blij En lachend, hand aan hand 't Is Lente, Lente nu alom De Oostenwind ging heen En naar dien ouden brompot, zeg, Verlangt er heusch niet één.! 1. 2. Hark, hart, hars, harp. Hij had Klaas terloops zij* besluit medegedeeld. (aster). Als ik zoo ver ben afgedwaald, moet ik vlug terugloopen. (verbena») Heeft Oom Jan je reis heelemaal of half betaald? (anjer). Wat een aardig plan Ik denk wel, dat Hans er ingenomen mee zal zijn. (sering), 3. Hal (m), ma (an) halma. CARLA HOOG. (Nadruk verboden). Als 1 een klinker is, 2, 3, 4, 5 een voorwerp om iets in te diagen of te bewaren, 6, 7 een maat en 8, 9, 10, 11, 12 een hkkernij, welk gebak is dan een 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12 Een woord van juist tien letters Noemt een heel nuttig ding, Dat ik mij eerst aanschafte. Voor 'k ei'ren koken ging. Verander d' eerste letter, Zoodat je krijgt een man, Een armen, die men buiten Gewoonlijk vinden kar,. Welke zeeheld is nooit zoet geweest? Ik doe mijn plicht op de locomotief, maar als ik onthoofd wordt, ver richt ik in elke huishouding goede diensten, ja, ben ik zelfs onmis baar. 1. Boterbloem, Rotte, boor, moet, lor, bot. w A N G A K E R N E R 0 G O T 4. Op de zigzag-kruisjeshjn komt de naam van een plaats in Friesland, X - Ie rij een huisdier. X 2e rij stroomend water. X 3e rij een roofvogel, X voor vreemd, zonderling. X - 5e rij een deel va* je voet X 6e rij een meisjesnaam. X 7e rij een kleedingstuk. X 8e rij een voedzame drank X 9e rij een sappige vrucht. 10.e rij een jongensnaam. Welke vorst kent geen warme be langstelling voor de menscben Ik ben een heel klein diertje Maar ijverig van zin. In 't weven ben ik knap ea Mijn naam? Wel die is.... Wat loopt precies even hard als de vlugste hardlooper (Nadruk verboden). 3. Een hansworst, Hans, worst. 4. Eik, kei. Verleden week ging Koos met ooi Bastiaan naar de vliegboot Da K. (Nadruk verboden).

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1931 | | pagina 6