LEGKAART
REBUS
bTCINDETVBLADÖ
VAN DC ET
MIDDCLDVr\Ca="E
COV-WHANX
DE VERSTANDIGE HAAN.
OP; DEf BOERDERIJ
DE SNEEUWMAN
x
VOOR KLEINEREN.
1
RAADSELHOEKJE.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT
HET VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN.
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GROOTEREN,
VOOR KLEINEREN.
X
X
X
X X X X X X X
X
X
E3.
Alle dieren op het groote erf van boer
Willems hadden het druk over wat er
dien morgen was gebeurd! Allen kwaak
ten, kakelden, snaterden en kraaiden er
over, sinds zij hadden gezien, dat de
baas, die op de jacht was geweest, .thuis
was gekomen met een groot dier, dwars
over den linkerschouder.
„Hebben/ jullie het gezien J" kraaide
juist weer de haan.
„Ja, we zagen het I" snaterden de
ganzen. „Waar heeft hij het dier ge
bracht
„In den koestal vlak bij de deur,
heeft hij het neergelegd kakelde een
oude kip, die altijd heel nieuwsgierig
was, en dadelijk, achter den baas aan,
naar den stal was getrippeld. „Ja, ik zag,
dat de baas het daar neerlegde, en toen
juist de zon er op scheen, zag ik, dat het
dier een rossen pels had
„Hé, had het een rossen pels?"
kwaakte één der loopeenden. „Maar
dan moet het Reintje geweest zijn
en.
De eend werd in zijn gekwakel ge
stoord, doordat één der melkmeisjes, die
juist uit den stal kwam, den knecht op
den hooizolder toeriep: „Hé, zeg, Krelis,
heb je hem al gezien
„Bedoel je den baas vroeg de
knecht. „Ja, hij was zooeven in den
moestuin
„Domme jongen," gichelde het meisje,
„ik spreek niet over den baas. Ik bedoel
den vos, dien de baas straks geschoten
heeft. Wat een dier Ga maar eens kij
ken, hij ligt in den koestal
Natuurlijk moest toen Krelis dadelijk
den dooden vos zien, maar omdat hij
vond, dat die in den koestal niet thuis
hoorde, sleepte hij het doode dier naar
buiten. Daarna ging hij naar zijn werk
op den hooizolder terug.
De oude, nieuwsgierige kip had na
tuurlijk Weer alles bijgewoond, en zoo
dra zij zag, dat het werkelijk een groote
vos was, die daar nu doodstil lag, begon
ze, zoo luid ze kon, te kakelen: ,,'t Is
echt Reintje, de booze vos Maar hij is
dood, morsdood
„Reintje is dood riepen toen weer
de dieren elkander toe, en 't duurde niet
lang meer, of allen stonden om hun
dooden vijand geschaard. Eén oogenblik
waren zij toen stil; ze keken alleen
maar. Doch op eens verbrak een oude
kalkoen de stilte, door heel luid te ka
kelen: „Kallekallekalle, die heeft zijn
verdiende loon Zoo moesten alle roo-
vers en moordenaars gestraft worden
Nu is het voorgoed gedaan met zijn
slechte streken.
„Pa-hoe, pa-hoe schreeuwde een
trotsche pauw, en hij spreidde zijn prach-
tigen staart nog breeder uit. „Wat gaat
het mij aan, of Reintje dood is of levend?
Mij, nóch een van mijn gezin heeft hij
ooit kwaad gedaan...."
„Geen wonder, als je ook 's nachts
boven in een boom slaapt," durfde een
oude eend te zeggen .En toen nu de
pauw trotsch én fier, alsof hij niets had
gehoord, heenwaggelde, begon de oude
eend haar familie, die juist het nieuws
aan eenige ganzen vertelde, bijeen te
snateren: „Komt toch allen hier riep
ze. „Reintje kan ons geen kwaad meer
doen, nu hij dood is
Eenden en ganzen kwamen op haar
geroep aanwaggelen. Maar een oude
eendenjgrootvader, die voorop liep,
kwaakte tot allen, die hem volgden:
„Voorzichtig, niet te haastig Een vos
blijft een vos, en in list is hij ons de
baas Wie weet, houdt hij zich niet
dood, om ons, één voor één, te kunnen
oppeuzelen Laat ons eerst op een af
stand naar hem kijken."
„Kom, grootvader, wees toch niet zoo
bang," snaterden een paar jonge een
den. De baas heeft hem toch zelf dood
geschoten Je kunt zóó wel zien, dat hij
niet meer leeft."
„Met vossen, dood of levend, moet je
altijd voorzichtig zijn," zei weer groot
vader Eend. En toen tot de ganzen: „Loo-
pen jullie maar, zooals gewoonlijk, voor
ons uit, wij komen wel achteraan
„Neen, wij zullen wel achter jullie loo-
pen, gigakten de ganzen, hoewel zij an
ders altijd vóór de eenden uitliepen.
Grootvader Eend begon minachtend
te snateren, maar juist toen hij de ganzen
lafaards wilde noemen, voorkwam een
jonge eend deze beleediging, door te
roepen
„Kom, ik zal wel voorop gaan, en al
wie niet laf is, volgt me
Natuurlijk durfde toen niemand zijn
lafheid toonen, en "zoo waggelden een
den en ganzen in een ganzemrijtje naar
den dooden vos, die onbewegelijk lag,
met den prachtigen, dikken staart uit
gestrekt over het grint,
Ja, nu grootvader Eend had gezien, dat
Reintje echt niet meer leefde, dus geen
kwaad meer kon doen1, had hij, evenals
de straks zoo bange ganzen, het hoogste
K3
woord. Hij begon ook tegen de anderen
over Reintje's booze daden te spreken
en hem toen een booswicht en een roo-
ver te noemen, en daarna gaf hij den
vijand een por met zijn bek tegen den
kop en zei„Een vos blijft een vos, en
je kunt nooit weten Laten we dus
maar naar den vijver teruggaan
Achter elkander waren toen de een
den en ganzen naar den vijver terugge-
waggeld, druk snaterend over Reintje.
Ze hadden het zóó druk, dat zij heele-
maal niet den haan zagen, die, met zijn
kippen, op een mesthoop naar het ge
wriemel der andere dieren stond te kij
ken: Heel stil had hij daar al dien tijd
gestaan en nu en dan eens heel even
naar den dooden vos gekeken, alsof hij
zóó iets heel gewoon vond. Hij had er
dan ook het meeste belang bij, dat
Reintje daar lag en niets meer kon
doen. Neen, Reintje kon hem geen van
zijn kippetjes meer ontrooven Zoo
dacht heer Haan, terwijl hij even later
met zijn kippen voor zijn eens zoo groo-
ten vijand stond. Doch hij kraaide niet
zegevierend over diens treurig einde, en
er was geen kip, die kakelde. Allen)
keken en zwegen. En eenige kippen,
die aan Reintje dachten en hoe die, nog
geen week geleden, één harer zusters
had geroofd, keken bijna droef den thans
verslagen vijand aan. Maar toen de
oude, nieuwsgierige kip er ook bij kwam
en over Reintje's ondeugden begon te
kakelen kreeg ze een nijdigen snavelpik
van den iiaan, en toen zij daarover zeer
verbaasd hem aankeek, kraaide hij haar
toe
„Schaam je toch Een dooden vijand
moet je niet beschimpen, dat is nog
veel laffer dan laf daarna draaide hij
zich om en, zonder nog een „kukeleku"
ging hij met zijn kippen graantjes pikken.
TANTE JOH.
Als je Liesje vraagt, wat zij later wor
den wil, luidt haar antwoord steeds
weer:
„Boerinnetje!"
Dat lijkt haar het heerlijkste, wat er
bestaat en ze vindt het altijd weer eeni
feest, met Moeder naar den boterboer te
gaan, die een eindje van hun aardig
landhuis af woont.
Wat heeft ze er telkens weer opnieuw
veel te kijken! Nu eens zijn het snoezige,
kleine kuikentjes, die als kleine donzen
balletjes op hun 'dunne trippelpootjes
achter Moeder aanloopen, dan weer lie
ve, rose biggetjes, die zóó schoon zijn,
dat Liesje er best ééntje wel meer
mee naar huis zou willen nemen. Weer
een anderen keer zijn het witte lam
metjes om van de pruimen en besssen,
van de appels en peren, waarvan de
boerin haar ruimschoots voorziet, nog
niet eens te Spreken.
Er bestaat voor Liesje dan ook geen
grooter helooning dan Moeder naar den
boterboer te mogen vergezellen, terwijl
de ergste straf, welke Moeder voor haar
meisje bedenken kan, ishet verbod naar
de boerderij te gaan.
Op een mooien najaarsdag, als Moeder
en Liesje weer een bezoek brengen aan
vrouw Jansen zoo heet de boerin
en er heelemaal geen jonge dieren te
bewonderen zijn, staat Liesje aandachtig
Deze legkaart stelt het volgende voor
Een vos geeft een ezel een som op, terwijl een ekster in een boom toekijkt
en misschien wel probeert de som eveneens op te lossen*
4. Nijl, pijl-
1. Het woordje en.
2. Handschoenen.
3. Een goed woord vindt altijd een
goede plaats.
4. Een varken.
Marietje ging uit wandelen
Tesaam met hondje Flik
Het had heel erg gesneeuwd dien nacht,
De sneeuw lag twee voet dik
Johan en Pieter riepen luid
„Marietje heilaho
„Toe, geef je groote paraplu
„Aan dezen man cadeau
Marietje zei „ik dank je wel,
„Als het straks sneeuwen gaat,
„Dan loop ik in een oogenblik
„Geheel kletsnat op straat
Op eens.... wat zag Marietje daar?
Zoo'n raren, witten man
Hij had een pijpje in zijn mond
En op zijn hoofd een pan
Zij ging voorbij en Piet en! Jan
Verzonnen toenja, wat
De sneeuwman kreeg aan elke hand
Een handschoen met een gat
HETTY BOREL.
te kijken naar een paar varkens, die te
lui schijnen te zijn om zich te bewegen.
Liesje kan maar niet begrijpen, dat die
dikke, logge dieren éénmaal zulke schat
tige kleine biggetjes geweest zijn.
„Alleen het staartje lijkt nog!" roept
ze uit.
Lachend zegt de boerin tegen Moeder:
„Deze beestjes worden vet gemest!"
„Ze zien er al prachtig uit!" merkte
Moeder op, maar Liesje vindt, dat
prachtig" toch anders is
„Ja", zegt de boerin nu, „mijn mau
verzorgt ze .altijd1 zelf. Wie het spreek
woord uitvondHet oog van den meester
Welke plaatsen in het Noorden van Nederland staan hier
maakt het paard vet, wist het wel."
Eindelijk gelukt het Moeder 'Liesje
mee naar huis te krijgen en Onderweg
babbelt het kleine, ding druk over het
geen zij dien middag gezien heeft.
Een paar weken later gaat Liesje weer
met Moeder naar de boterboerin. De
laatste vertelt aan Moeder dat haar man
naar den oogarts in de naburige stad is,
omdat hij in den laatsten tijd zoo'n last
van zijn oogen heeft.
Plotseling roept Liesje nu uit:
„Dan heeft hij zeker te veel naar de
varkens gekeken!"
Moeder en de boerin kijken Liesje
heel verbaasd aan en het ltleine ding ze
dan:
„U hebt toch zelf gezegd, dat het
oog van den baas de varkens vet mestte
Liesje begrijpt dan ook heelemaal niet,
waarom Moeder en de boerin zoo lachen.
Dat is met groote menschen zoo dik
wijls: eerst zeggen ze zelf wat en als
kinderen het dan herhalen, moeten ze
zóó lachen, alsof het iets geks is, dat ze
gehoord hebben.
En dat is het toch heelemaal niet
CLARA HOOG.
2.
1, Metselaar,
Naaister.
Timmerman.
Schrijfster.
Burgemeester.
Onderwijzer.
Dokter.
2, Krom, menie; Krommenie,
3, P Pioenroos.
P 1
stoel
N ij m e g e n
Pi oenroos
s t er r en
brood
mos
s
Mijn geheel wordt met 9 letters ge
schreven en1 noemt een plaats in
Noord-Holland.
1, 2, 4, 7 wordt zoowel door den
bakker als door de huisvrouw ge
bruikt.
5, 8, 7, 3 is een ander woord voor
zacht.
6, 7, 8, 9 is een metaal
Je 9, 2, 4, 7 is een lichaamsdeel.
Een 9, 2, 7, 9 is een deel van een
bloem.
Verborgen plaatsen in ons land.
Het kalf en bet veulen schenen
krijgertje te spelen.
Ik geloof, dat het slot en de sleutel
beide gesmeerd moeten worden.
Het onweer was voor hen en hun
medefietsers zeer onverwacht op
gekomen. (2.)
De fruithandelaar zal mij waar
schuwen, als hij weer meloenen
heeft. (3«)
Welk vruchtje wórdt, als men de
eerste letter wegneemt, iets voor
paarden, koeien, emz., doch wan
neer men alleen de tweed i letter
wegneemt, een vogel?
Als 1, 2, 3, 4, 5, een insect is, 6, 7
een voegwoord en 8, 9, 10 een
vreemdeling, wat is dan een 1, 2,
3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10
Wie kan van maan, 1/s put, 1ja pil
en Vï el een lichaamsdeel van een
dier maken
2. Kruisraadsel.
Op de beide kruisjeslijnen komt de
naam van schrijfgereedschap.
le rij een medeklinker.
2e rij een dier, dat onder den grond
graaft en heel wat schade aan
kan richten.
3e rij een lengtemaat.
4e rij 't gevraagde woord.
5e rij een snaarinstrument.
6e rij het tegenovergestelde van
glanzend.
7e rij een medeklinker.
3. Men voelt mij en men ziet mij,
Maar in den nacht toch niet.
Er zou een ramp gebeuren,
Als 'k in den steek je liet.
'k Stoof heel wat vruchten rijp en
Goed missen kan mij geen;
'k Spreid warmt' en licht op aarde,
Maar soms ga ik toch heen.
Dat is, als donk're wolken
Boos kijken naar de
En ik om hen té dreigen
Mij fluks verstoppen kon
1. Wie eten meer: de witte schapen of
de zwarte