fflXl
w
.UrXINDCrVDLADG
MIDDCLDVRCacJE
COVTSRANT
HET GENDE HARTJE
DE MORGENSTOND
TEEKENPLAATJE
ONGEHOORZAAMHEID
RAADSELHOEKJE.
x
xxxxxxxxx
VAN DC
Een sprookje door HERMANNA.
Lang, lang geleden leefde er in een
land ver, ver hier vandaan 'n koning, die
zóó rijk was, dat hij al de schatten van
de wereld wel zou kunnen koopen en
zóó machtig, dat hij maar behoefde te
wenken en alle menschen stonden klaar
om ten uitvoer te brengen, wat hij wilde.
Nauwelijks had hij een wensch uitge
sproken, of deze was al weer vervuld
ook.
Deze koning bezat tien paleizen, 't
eene nog fraaier dan 't andere, in de ver
schillende steden van zijn land en zes
zomerverblijven, gebouwd van marmer,
en omgeven door parken, zóó schoon-
dat niemand er zelfs ook maar een ge
brekkige beschrijving van zou kunnen
geven. Zijn stallen waren gevuld met de
meest kostbare Arabische paarden, er»,
wilde hij zich laten rijden, dan stonden
de prachtigste statiekoetsen, met zachte
zijden kussens bekleed, tot zijn beschik
king.
Nu zou je allicht denken, dat een
vorst, die zóó rijk en zóó machtig Was,
ook heel, heel gelukkig moest wezen, is
't niet? Niets was echter minder
waar dan dit. De heele wereld, ver bui
ten de grenzen van zijn land, wist het en
onder elkaar spraken de menschen er
over, dat het wel vreemd was, maar dat
er toch niet aan te twijfelen viel, of ko
ning Nebu zoo was zijn naam was
de ongelukkigste man, die er maar be
stond.
Hoewel 's konings tafel eiken dag
voorzien werd van uitgezochte spijzen en
dranken, maakte de vorst met zijn vale
gelaatstint en magere gestalte toch ge
heel en al den indruk van iemand, die
gebrek lijdt, ja, 't mocht ongelooflijk
klinken, maar dit was het ware woord:
gebrek lijdt aan het hoognoodige.
Er gingen dagen voorbij, dat koning
Nebu geen woord sprak en maar luste
loos op zijn met zware zijde gedrapeerd
praalbed bleef liggen. Alle mogelijke
beroemde artsen uit dien tijd werden
van heinde en' ver ontboden. Zij onder
zochten den vorst en hadden steeds
maar alleen zijn gezondheidstoestand op
het oog, want zij waren eenparig van
oordeel, dat het wel niet anders kon, of
hierin moest de oorzaak van 's. konings
sombere stemming worden gezocht. Zijn
uiterlijke omstandigheden waren immers
zóó schitterend, dat het daaraan toch
onmogelijk kon liggen
En zoo zochten en peinsden zij, sloe
gen er dikke folianten vol geleerdheid op
na,- deden proeven, schreven medicijnen
en ingewikkelde leefregels voor, rieden
alle mogelijke badkuren aan en
daar de toestand, ondanks dit alles, bij
't zelfde bleef, begonnen de meest vol
hardenden van hen dan maar weer van
voren af aan. Er waren er echter ook
bij, die de- zaak als volkomen hopeloos
opgaven.
Geen wonder, dat er steeds een ge
drukte stemming in het paleis van ko
ning Nebu heerschte.
Hoewel de vorst op zijn wenken be
diend werd en allen, die in zijn onmid
dellijke omgeving waren, voor hem vlo
gen, was er toch niemand op de heele
wereld die hem waarlijk liefhad. Hij
werd enkel en alleen uit vrees gehoor
zaamd, zoowel door de leden van zijn
hofhouding als door zijn onderdanen. En
dit was niet te bevreemden, daar de
vorst bij menschenheugenis zelf nooit
een enkel, waarlijk vriendelijk woord
had gesproken.
Zijn onderdanen kregen hem zelden te
zien.
Zij echter, die hiertoe wel eens in de
gelegenhe:d waren geweest, konden de
herinnering aan zijn droefgeestig gelaat
met den somberen trek om den mond en
de zwaarmoedige rimpeltjes om de
oogen in langen tijd niet van zich af
zetten.
De jaren gingen voorbij. Met koning
Nebu werd het eerder erger dan beter
en dit had ook een slechten invloed op
zijn onderdanen. Niet alleen in 't paleis,
ook in de steden, ja, zelfs in de dorpen,
die heel aan de uiterste grenzen van zijn
rijk lagen, keek er eigenlijk niemand van,
de groote menschen1 meer opgewekt en
nergens hoorde je eens vroolijk, van
harte, lachen.
„Als er niet spoedig verandering in
den toestand komt, worden we allemaal
nog even ziek en ongelukkig als onze
koning is", zeiden de menschen tegen
elkaar. Er was geen huis en geer, hutje,
waar er niet onder hoofdschudden en
zuchten over gesproken werd, hoe droe
vig het leven tegenwoordig toch was en
hoe heerlijk het zou kunnen zijn,
als.het met koning Nebu maar beter
werd.
De geleerden vap het heele land kwa
men bij elkaar om er over te beraad
slagen, hoe er toch wel verandering zou
kunnen1 komen. In de hoofdstad zag je
ze bij troepjes met ernstige, diepzinnige
gezichten voortschrijden naar de verga
derzaal. Zij zaten er tot laat in den nacht
bij elkaar enden volgenden morgen
waren ze nog niets verder gekomen.
Ook de kooplieden, d e niet zooveel
gestudeerd hadden in boeken, maar door
hun ondervindingen in het leven wijs
waren geworden, kwamen bij elkaar om
over den toestand te praten. Zij begon
nen er 's morgens al vroeg mee en wa
ren 's avonds nog lang niet overeenge
komen, wat er zou moeten gebeuren,
want ieder van hen vond zijn eigen voor
stel het best en' hield daaraan vast.
Soms riepen ze allemaal door elkaar,
dat het zus moest of zóó, maar iets
wiaarlijk goeds wist toch niemand van
hen te bedenken,
Ook de plattelandbewoners vonden,
dat ze het voorbeeld van de geleerden
en de kooplieden wel eens mochten vol
gen. Zoo gauw het weer lichte maan
werd, zoo spraken ze af, zouden ook zij
een vergadering beleggen, en, om te
toonen, dat het hun ernst was, en het
een vergadering van belang zou worden,
besloten ze er express een groote, groote
schuur voor te laten bouwen, die allen
van heinde en ver zou kunnen be
vatten.
Dat gaf een drukte in de verschillende
dorpen en gehuchten! Er werd over niets
anders meer gesproken. Allen waren het
er over eens, dat, waar de geleerden en
de kooplieden geen uitweg hadden kun
nen vinden, de eenvoudige landbewo
ners hun de loef moesten afsteken, want,
al hadden ze niet gestudeerd of in het
volle, bedrijvige stadsleven gestaan, hun
verstand en gezond oordeel bezaten ze
eveng*oed, bovendien waren ze er van
jongs af aan gewend in alle kalmte en
met een koel hoofd, secuur over de din
gen na te denken.
Nu woonde er nog een heel eind bui
ten het verst verwijderde dorpje een
ouden man, die bij ieder in hoog aan
zien stond. Hij bemoeide zich weinig
met de menschen, maar leefde als klui
zenaar, heel alleen in een door hemzelf
gemaakte hut, omringd door de dieren
van bosch en veld, welker groote vriend
en beschermer hij was.
Het gerucht van de plannen, dieer
gaande waren, was ook tot hem doorge
drongen. Bovend'en zonden de afge
vaardigden uit de verschillende dorpen
hem ook een uitnoodiging om bij hun
vergadering tegenwoordig te zijn.
Daar de kluizenaar zich zelden met de
menschen afgaf, dacht niemand eigen
lijk, dat hij verschijnen zou. Maar zie,
toen de groote avond was aangebroken
en overal groepjes menschen op het pad
waren met efnst'ge gezichten, wien je
het gewicht van de zaak danig kon aan
zien, sloot ook de oude man de deur
van zijn hut en schreed hierop met
groote stappen voort. Zijn lange witte
baard blonk als zilver in den maneschijn
en in zijn diepliggende oogen glansde
een vriendelijk licht. In de eenc hand
hield hij een dikken stok, waarop hij bij
't loopen steunde; de andere hand rustte
vertrouwelijk op den hals van em ster
ken bok met groote horens, die bedaard
naast hem voortstapte.
De nieuwe, ruime schuur, waar de
bijeenkomst zou gehouden worden, was
al geheel vol, toen de kluizenaar er met
zijn metgezel verscheen. Een gemompel
van verbazing en blijde verrassing deed
zich hooren en plantte zich voort langs
de rijen. Ieder wilde, al gewillig op zij
gaan om het tweetal den doortocht te
verleenen. Doch de oude man b'eef bij
den ingang staan en wenkte met de hand»
dat de vergadering maar zou beginnen.
De bok, die niet van zijn zijde week,
hief den kop op en keek met verstan
dige oogen de ruimte in.
Nu ging het evenals het bij de geleer
den en bij de kooplieden toegegaan was.
Er werd veel en met grooten omhaal
van woorden gesproken over den treu-
rigen toestand, die in het rijk van koning
Nebu heerschte en er werd allerlei ge
zegd en verteld, wat iedereen wel wist.
Maar. toen het er op aankwam raad
te geven om tot verbetering te komen,
keek men elkaar hoofdschuddend aan,
en, als er al eens één een plan opperlde,
waren er dadelijk wel tien of twaalf
anderen klaar om het meteen weer af te
keuren.. Zoo ging het een heelen tijd
door. Maar het was duidelijk, dat men
op deze manier toch niets zou op-
sch'eten.
De verstandigste mannen zagen al
eens achterom, waar bij den ingang nog
steeds de kluizenaar met zijn bok stond.
Er ging een al sterker wordend gemom
pel op; er werd gewenkt. Eindelijk
werd er luidkeels om den kluizenaar ge
roepen. Hij moest in het midden van de
vergadering komen en zijn raad doen
hooren.
Nu bleef de oude man niet langer op
den achtergrond staan. Langzaam en
waardig stapte hij met de hand op den
kop van zijn bok naar het midden der
vergaderplaats, waar men ru mte voor
het eigenaardige tweetal maakte.
„Vrienden", sprak hij, terwijl allen
onder ademlooze stilte luisterden, „ik
kan kort zijn; mijn raad is eenvoudig,
maar of hij gemakkelijk op te volgen is,
zal de tijd leeren. Luistert: onze koning
Nebu zal gelukkig en daardoor geheel
gezond worden, wanneer hij een ge
schenk ontvangt, waarover hij zich van
ha:4e verblijdt. Hij heeft in zijn geheele
leven nog nooit het genot gekend door
een geschenk te worden verrast.
Daarvoor was hij te rijk en te mach
tig; hij heeft zich immers altijd kunnen
aanschaffen, wat hij maar wilde en heeft
zich nooit de vervulling van één enkelen
wensch behoeven te ontzeggen.
D i t heeft hem feitelijk ongelukkig en
z:ek gemaakt. Nu is het aan
u lieden te zorgen, dat hierin verande
ring komt volgens den weg, dien ik heb
aangewezen."
De kluizenaar zag de aanwezigen met
vriendelijken, bemoedigenden blik aan,
keerde zich toen om en verliet met zijn
viervoetigen metgezel de plaats van
samenkomst.
Een tijdlang bleef het stil. Allen dach
ten na over hetgeen zij hadden gehoord.
Somnrgen knikten goedkeurend.
„Vrienden," sprak eindelijk één der
oudste mannen, „dat was een goed
woord, ja, het beste, dat wij hedenavond
vernomen1 hebben. Ik stel vóór nu allen
naar huis te gaan en er nog eens rijpelijk
over na te denken en dan moeten wij
er ieder op zijn wijze aan meewerken,
dat de zaak van den kluizenaar door het
gansche land bekend wordt. Hoe meer
menschen zijn raad opvolgen, des te
meer kans zal er zijn, dat het groote
doel wordt bereikt." En dit was
het tweede wijze voorstel, dat er dien
avond gesproken werd.
(Wordt vervolgd!)
Kleine Jetje's budste zus Lidia, is een
langslaapster en kan 's morgens maar
niet uit haar bed komen. Moeder heeft
haar al een wekker gegeven, maar....
het gebeurt toch nog wel eens, dat ze
te laat aan het ontbijt komt.
Vader, die zeer op orde gesteld is,
vindt het heel onaangenaam, als niet de
heele familie op tijd beneden is en ge
zamenlijk ontbijt. Op een keer, dat Lidia
weer te laat is en het zonnetje buiten
zoo lekker schijnt; zegt Vader tegen
haar:
„Maar Lidia, sta dan toch eerder op!
De morgenstond heeft goud in den
mond
's Middags komt er een oude vriend
var Vader op bezoek. Hij is langen tijd
in het buitenland geweest, maar Jetje en
de nieuwe oom zijn weldra de beste
vrienden.
Oom Jaap zoo noemen de kinderen
den gast tilt Jetje op zijn knie eat
zeg:
„Er. Jettekind, weet jij wel, wie ik
ben?"
Aandachtig kijkt het kleine ding hem
aan. Vooral zijn mond schijnt haar aan
dacht te trekken.
Eindelijk roept zij met een guitig ge
zichtje uit:
„Ik weet, wie u bent! Ik weet, wie u
bent
,,Wie dan?" vraagt de nieuwe oom.
„Oom Morgenstond!" antwoordt Jetje.
„U heeft een gouden tand in uw mond
en Vader heeft vanmorgen zelf gezegd,
dat de morgenstond goud in den mond
had."
„Zoo, zoo, kleine rakker!" zegt Oom
Jaap lachend en vanaf dit oogenblik
heeft hij bij zijn vrienden geen anderen
naam dan: Oom Morgenstond, zooals
kleine Jetje hem genoemd heeft.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT
HET VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN.
1. Top, aas; topaas.
2. Tijgerin, Reiger, Gerrit, ring, Rijn,
trein,
3. Wouw, schouw.
4. Ik houd in elk geval een aardige her
innering aan het feest. (Udine),
Ben je tegen twaalf uur bij me ge
weest? (Gent.)
Laat Bob er naar toe gaan in plaats
van Joop. (Bern)'
Heeft Joke u lenig gemaakt door
gymnastiek? (Keulen).
Ik wist niet, dat we met zóóveel
personen zouden zijn. (Metz).
VOOR KLEINEREN.
1. Sneeuw.
2. Geel.
3. H onder d honderd.
4. Tholen, molen, kolen, zolen
Dezen ruiter eri zijn rijdier netjes op ruitjespapier nateekenen.
De kleintjes mogen hen op dun, doorschijnend papier overtrekken.
Daarna het plaatje kleuren.
Groote Broer nam kleinen Broer
Stilletjes uit bed
Toen naar butien in de slee,
O dat was een pret
Groote Broer liep eerst met zong,
Daarna veel te snel
Kleine Broer viel uit de slee
In de sneeuw, let wel
Groote Broer werd thuis gestraft,
't Kleintje moest naar bed
Met een erg verkouden neus!
Uit was dus de pret
HETTY BOREL.
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GROOTEREN.
1. Ik ben een groot gebouw, dat met
10 letters geschreven wordt.
3, 4, 5, 5 is een drank.
Een 6, 7, 2, 8, 1 is een fabelachtig
dier.
10, 8, 1 wordt soms gebruikt om een
brief te sluiten.
Een1 4, 2, 9, 7, 6 dient om een ver
trek te verwarmen.
De 10, 5, 1 stroomt door ons land,
2. Kruisi'aadsel.
Op de beide kruisjeslijnen komt de
naam van een dikhuidig dier,
X
X
x
X
X
X
X
le rij een medeklinker.
2e rij schrijfgereedschap.
3e rij een voornaam onderdeel van
fietsen en auto's.
4e rij iets, wat door een schilder
gebruikt wordt.
5e rij het gevraagde woord.
6e rij iets dat gewoonlijk van aar
dewerk of porcelein is.
7e rij iets wat aan den voet gedra
gen wordt,
8e rij een lichaamsdeel.
9e rij een medeklinker
3. Mijn eerste is een toiletartikel, mijn
tweede een bloem en mijn geheel
voert op het één of andere gebied
strijd.
4. Plaats in deze 16 vakjes:
6 E 10 2D 2 L 2 N IT 2Z
zóó, dat je van links naar rechts en
van boven naar beneden te lezen
krijgt
1
4.
le een viervoetig, grauw dier.
2e iets dat gewoonlijk uit gras be
staat.
3e een ander woord voor Paradijs.
4e een dorp in de Betuwe.
VOOR KLEINEREN.
Ik ben een woord van vier letters.
Neem mijn laatste Ietter weg, dan
houd je één over. Hoe kan dat?
Welke vogels kunnen niet vliegen?
Verborgen plaatsen in ons land-
Heeft Oom Russche er Leni Van
verdacht?
Wij gaan nog even loopen, vóór het
donker wordt.
Hier hebben wij met Oom Tom me
nigmaal gewandeld. (2)
Voor de school stond een menigte
kinderen te wachten.
Dit is geen valk, maar een arend.
Ik woon met al mijn zusjes
Steeds in hetzelfde huis,
Dat huisje kun je eten.
Ja heusch, 'k heb geen abuis
Maar toch zijn wij ook nuttig;
Men stopt ons in den grond
Het huisje, wel, 'k zou zeggen:
Stop dat maar in je mond