,ïïrflNDEf\DLADl7 Q VAN DE A\IDDELDVr\Ca^E cov-rwr\ANT. □'«OM! IN DE SNEEUW GOED ZOO, HANS RAADSELHOEKJE. OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER VOOR GROOTEREN. Oldenzaal. VOOR KLEINEREN. OM OP TE LOSSEN. VOOR GROOTEREN. VOOR KLEINEREN, door C. E. DE LILLE HOGERWAARD „We zullen trachten het arme gezin te helpen zei mevrouw Rovers tegen haar man, terwijl zij bezig was de melk bekers voor haar half dozijntje te vul len. „Ik zal vanmorgen dadelijk nazien, welk goed we kunnen missen en er dan met eenige levensmiddelen een pak van maken voor vrouw Jansen. Hier, Ansje, is je melk „Ja, doe dat!" zei haar man, „en geef er dan ook mijn oude overjas bij, want die kan ik wel missen en zij is lekker warm." Het gezelschap, dat gezellig om de ronde tafel in het goed verwarmde ver trek zat, bestond uit Vader en Moeder, Jan, Doortje, Bob, Fritsje en de klein tjes: Ansje en Fransje, die tweelingen waren. Met uitzondering van Fritsje vielen zij op het ontbijt aan, om weldra althans wat de drie oudsten betrof naar school te gaan. Fritsje had als gewoonlijk veel tijd noodig om zijn boterhammen „erin" te krijgen. „Geen harde sneeuwballen gooien en dadelijk uit school thuiskomen!" riep Moeder nog, terwijl zij haar troepje al? eiken dag uitliet. „Ja, Moeder. Ja! Daag! Daaaaag!" Lachend keek Moeder haar drie oud sten na. Wat waren ze gezond en vroo- lijk! Plotseling versomberde haar ge zicht echter. Zouden de anderen ook zoo worden? Voor Ansje en Fransje was zij niet bang, maar haar gedachten bleven stilstaan bij Fritsje, haar zorgenkind, dat niet sterk maar al te vaak ziek was. Met zijn groote donkere oogen in het bleeke gezichtje kon hij dikwijls vóór zich uit zitten staren en droomen, zoo dat de oudsten onnadenkend, als ze nu eenmaal waren hem soms door elkaar schudden en lachend uitriepen: „Hé, Frits! Zeg eens wat droomer! Waar denk je aan?" Fritsje gaf dan nooit antwoord, kon geen antwoord geven! De heerlijke sprookjes, die hij" dikwijls zelf bedacht en nauwelijks onder woorden- brengen kon, waren immers niet voor de ande ren bestemd! Soms als niemand hem beluisterde probeerde hij ze aan Ansje en Fransje te vertellen en de kleintjes vonden ze zóó mooi, dat Fritsje de hem aangeboren schuwheid aflegde en vol vuur de sprookjes vertelde, die hij, het aan fantasie zoo rijke jongetje, zelf uitdacht. Vanaf zijn geboorte was Fritsje an ders geweest dan de anderen, 't Was maar een zwak, nietig ventje, dat in de wieg lag, al keken zijn groote donkere oogen weldra om zich heen, alsof ze de dingen uit hun omgeving niet gretig ge noeg konden opnemen. Laat was Fritsje gaan loopen en het was een zwak mannetje gebleven. Nooit had hij zooals de anderen van ongeduld staan trappelen, om uit zijn box getild te worden en ook nooit holde hij later, wild als zijn zusjes en broertjes, de trap pen op en af. 't Was een stil ventje en 't bleef een stil ventje. Zelfs de twee jaar jongere tweelingen waren niet in staat geweest hem te laten meehollen en dra ven. Neen, dat deden ze samen; alleen als ze graag een mooi sprookje of ver haaltje wilden hooren, zochten zij Fritsje op, om nimmer teleurgesteld te worden „Hij houdt zoo prettig de kleintjes zoet!" zei Moeder wel eens, al zou zij veel liever gezien, hebben, dat hij als een kerngezonde, flinke jongen met de anderen draafde en stoeide. Maar Fritsje bleef Fritsje: het bedaarde jongetje met de groote droomoogen. Toen hij na het ontbijt met Moeder alleen was Ansje en Fransje speelden samen in de Serre vroeg hij Moede plotseling: „Zijn die kindertjes heel arm, Moe der?" „Ja, Frits; ze zijn heel arm," luidde het antwoord. „En hebben ze niet veel speelgoed of prentenboeken?" „Neen, die hebben ze heelemaal niet!" „Mag mag ik hun dan mijn bouw doos geven, Moeder en een sprookjes boek?" Liefdevol keek Moeder hem aan. Haar Fritsje mocht dan geen sterke beenen en geen flinke gezondheid bezitten, hij had een gouden hartje en was dat niet veel meer waard? „Ja, liverd, doe dat!' zei Moeder en ging naar boven om een en ander bij elkaar te zoeken. Fritsje kwam haar weldra zijn schat ten brengen. Hij had er nog maar een chocolade-borstplaat bij gedaan, dien hij van Sint Nicolaas gekregen en nog steeds bewaard had. Moeder zocht in alle kasten en stond er zelve verbaasd over, dat zij zooveel weg te geven had. Daar waren de jas van Vader, een Wollen japon en een dikke mantel van haarzelve, schoenen en kleeren van de kinderen, die voor de arme kleintjes goed te pas zouden ko men en ten slotte vulde zij 't pak aan met allerlei levensmiddelen uit haar rijk voorziene provisiekast. Ja, zij voegde er zelfs een bus cacao bij, opdat het heele gezin eens lekker chocola zou kunnen drinken, 't Werd een groot pak en Moe der stopte alles in een sloop. „Maar hoe krijg ik dat groote pak weg?'! dacht Moeder plotseling. „Ik wil het den ziekelijken man of vrouw, die niet voldoende kleeren heeft om met de kou buiten te komen, niet vragen en hun kinderen zijn te klein, maar" en haar gezicht helderde eensklaps op „mijn oudsten kunnen het met de slee wegbrengen. Het treft mooi, dat het juist Woensdag is en zij dus vanmiddag vrij hebben. Op den terugweg kunnen zij er dan om de beurt in zitten!" Ja, dat was goed bedacht! Toen het drietal met frissche kleuren uit school kwam en weldra met Moe der, Vader, Fritsje en de tweelingen om de koffietafel geschaard zat, begon Moe der er dan ook over. „Heelemaal naar het Zandpad, Moe der?" vroeg Jan, ,,'t Is zoo'n vreeselijk eind!' stribbelde Doortje tegen, die eigenlijk heel andere plannen voor den vrijen middag had. „En er ligt zooveel sneeuw!" liet Bob hooren, die veel meer voor het ma ken van een sneeuwpop voelde dan voor het doen van een boodschap voor Moe der, al was het dan ook met een slee. „O, o, o! wat een bezwaren!" riep Moeder uit. ,,'k Had gedacht, dat jullie meer voor een arm gezin overhadt!" „Ja maar, Moeder begoij Jan weer, „Nee, nu verder geen/ gemaar! JuLe gaat dadelijk na de koffie met het pak op de slee naar het Zandpad, 't Is mooi weer en Fritsje kan dus best mee. Op den terugweg kan hij dan in de slee zit ten met één van jullie drietjes om de beurt terwijl de beide andern duwen. Fritsje is een paar weken geleden met mij bij vrouw Jansen geweest. Zou je 't nog kunnen vinden, Fritsje?" „O, ja, Moeder, best?" riep de jongen verheugd uit, blij in het vooruitzicht mee te mogen gaan en niet zooals maar al te dikwijls in zijn oogen gebeur de van een uitgangetje der anderen uitgesloten te worden. De oudste drie durfden niet meer te genstribbelen, bij ondervinding wetend, dat als Moeder éénmaal zoo iets zei, er toch niets tegen te doen was en zij ein digen moesten met te gehoorzamen. En al zouden Jan, Doortje. en Bob veel vlugger hun boterhammen opgegeten hebben en eerder klaar zijn geweest, wanneer ze een pretje in het vooruit zicht gehad hadden, eindelijk stonden zij toch gereed om met Fritsje het pak in de slee naar vrouw Jansen te brengen. Moeder drukte haar drie oudste kin deren nog op het hart toch vooral voor zichtig met Fritsje te zijn en de kleine karavaan zette zich in beweging. In het begin ging alles goed. Ze von den het prettig alle vier de slee te du wen en zoo kwam het, dat Jan en Boo er achter liepen en Doortje en Fritsje ieder aan een kant. Maar na een tijdje vonden zij het toch wel wat eentonig nu er zóóveel sneeuw lag, niets anders te doen dan een slee te duwen in plaats van bij voorbeeld een sneeuwgevecht te leveren, een sneeuw pop of nog heerlijker! een glijbaan te maken. 't Was Jan, die er het eerst over be- gon. „Gaan jullie maar door," zei hij, „dan blijf ik even achter en zal ik jullie met sneeuwballen bekogelen. Jullie zijn een troepje reizigers en ik ben een roover, die je aanvalt." „Dan ben ik ook roover en is het een eerlijke strijd: twee tegen twee!" zei Bob, dien het vooruitzicht roover te zijn sterk aanlokte. „Goed!" zei Doortje en Kees dacht alleen maar: „Als 't nu maar goed blijft gaan en ze niet echt ruzie krijgen!" Maar neen, het ging wondergoed Een enkele sneeuwbal ketste wel eens tegen hem aan, maar daar gaf hij niet om. Doortje kreeg er ook van langs, doch beweerde, dat zij voor roovers niet bang was. Na een tijdje kwamen ze echter aan een plek, waar de sneeuw zóó hoog op gestuwd lag, dat zij en haar broertje wel stilstaan moesten, of zij wilden of niet. Onder luid gejuich kwamen Jan en Bob op hen af. „Gevangen! Wij hebben jullie ge vangen! riep Jan uit en Bob voegde er aan toe: „En we zullen jullie voor dezen keer niet boe en, doch in plaats daarvan moet je ons helpen onzen buit de slede met inhoud in veiligheid te brengen. Ge ven jullie je op die voorwaarde over?" „Ja, ja, dat doen we!" riep Doortje opgetogen uit en ook Fritsje kreeg schik in het geval, 't Was eigenlijk net een verhaaltje, dat ze zelf beleefden. Eenig was dat Natuurlijk mochten de gevangenen onderweg niet spreken, doch dit was voor hem geen zware eisch en kostte alleen Doortje eenige inspanning. Zij was er echter veel te veel „in", om zich deze kleine opoffering niet blijmoedig te getroosten. En zoo naderde het viertal met de slee al meer en meer het Zandpad, Waar de familie Jansen woonde, al was dit nog een aardig eindje. Plotseling commandeerde Jan, de roo- verhoofdman: „Halt In het volgend oogenblik stond de kleine karavaan stil en zei Jan: „Laten we nu eens wat anders doen en hier een glijbaan maken!" „Hè ja!" stemden Bob en Doortje in „Laten we dat liever op den terug weg doen", stelde Fritsje voorzichtig voor. „Och, flauwe jongen, ben je bang voor straf?" hoonde Jan. ,Ga jij dan maar alleen verder met je slee! Wij halen je wel weer in!" rieo Bob. „Zal zal ik soms met 'm meegaan?" vroeg Doortje, die zich Moeders woor den op dit oogenblik herinnerde. i,Och, ga je gang, als je ook bang voor straf bent!" zei Jan. Dit was te veel voor Doortje; zij bleef. Spoedig had het drietal nu een glij baan gemaakt. Jongens, wat ging dat fijn! Jan en Bob haalden er hun hart aan op. Ze genoten! En Doortje? Neen, ze wilde niet luisteren naar Moeders stem, die nog steeds in haar oor klonk. Als een wildeman deed ze mee, tot ze eindelijk kwam te vallen en haar arm bezeerde. Ze begon te huilen, „Jakkes, meisjes huilen ook altijd da delijk!" riep Jan uit, „Ze kunnen toch nooit echt mee doen!" smaalde Bob. ,,'k Ga naar huis!" zei Doortje boos, „Goed, dan gaan wij probeeren den reiziger met de slee in te halen en hem opnieuw gevangen te nemen!" zei Jan en Bob vond dit een p rachtig plan. Doortje, die er niet veel voor voelde, alleen den langen weg naar huis af te leggen en wier arm al niet veel pijn meer deed, zei, dat ze maar mee zou gaan en. liep nu en dan nog even na snikkend achter de broertjes aan. Intusschen duwde Fritsje de zware slee in zijn eentje door de sneeuw voort. O, wat kostte hem dat 'n inspan ning! Hij werd er erg warm en moe van, maar hij wilde volhouden. Vrouw Jansen zou haar pak krijgen! Zoo heel ver was het nu niet meer, al viel 't toch niet mee Even keek hij om. Zouden de anderen er nog niet aankomen? Maar neen, ner gens ontdekte hij hen. Dapper zwoegde het kleine baasje achter de zware slee voort, vaag voe lend, dat wanneer hij even bleef stil staan om Wat uit te rusten, hij niet de kracht zou hebben de slee weer in be weging te brengen. Dus zwoegde hij voort. Eindelijk, daar zag hij het kleine huisje van vrouw Jansen! Nu was hij er bijna, maar o, wat scheelde dat b ij n a nog veel! Juist, toen hij meende, niet verder te kunnen gaan, ging de deur van het huisje open en kwam vrouw Jansen hem tegemoet. Fritsje zei niets anders dan: „De complimenten van Moeder en dit pak is voor u!" „0, dank je wel jongeheer! Maai wat ben je moe en warm! Wacht! laten we de slee samen duwen!" Met vereende krachten kwam het pak nu op zijn bestemming. Het eerste wat vrouw Jansen tegen Fritsje zei, was: „Maar ga eerst eens bij de kachel zitten om wat uit te rusten!" Fritsje wilde niets liever. Heerlijk, eindelijk een stoel te hebben! Dat die erg hard was, merkte hij niet. Vanaf zijn plaatsje bij het vuur zag de jongen nu, hoe blij de heele familie was, toen vrouw Jansen het groote pak openmaakte. De ziekelijke vader, de kleine kinde ren, allen kwamen aangeloopen om met stralende gezichten den inhoud te be wonderen. „Nog meer! Nog meer!" juichte een jongetje van Fritsje's leeftijd, toen moe der Jansen er de bouwdoos en het sprookjesboek uit te voorschijn haalde. Dat was me een vreugde! Fritsje ver gat er heelemaal zijn moeheid door. Maar eindelijk moest hij toch naar huis. Hij wilde niet aan vrouw Jansen vertellen, dat de anderen hem in den steek hadden gelaten en zóó kwam het, dat hij weer alleen vertrok, hartelijk be dankt en nagewuifd door de geheele fa milie Jansen. Dapper ondernam Fritsje den terug weg met zijn leege slee. Hij had echter nauwelijks een klein eindje geloopen, of hoe het kwam, begreep hij zelf niet hij viel en zag geen kans weer overeind te komen. Hij werd weldra door de koude bevangen en bleef roerloos liggen. Zoo vonden de drie „grooten" hun „kleine" broertje, toen ze hem eindelijk gevolgd waren. Toen onze H,ans eens met z'n bord Voor het raam te eten zat, Keek hij met zóóveel vlijt er door Dat hij zijn brood vergat. Hij zag drie kleine muschjes daar, Die pikten in de sneeuw. Ze zochten naar wat eten, maai- - Het zoeken viel niet mee! Zehadden ocli zoo'n honger en Ze tripten steeds in hel rond Maar nergens iets te vinden was Op den besneeuwden grond l Toen kwam dat lieve Hansje vlug Den tuin in met z'n brood. Hij maakte kleine kruimeltjes, Die hij den vogels bood. Och, lieve Mammie, wees niet,boos. 'k Had in mijn brood geen trek. - Ik gaf 't aan de vogeltjes, Die hebben zoo'n gebrek R. ASSCHER-VAN DER MOLEN. Jan, die veel hield van verhalen, welke echt gebeurd waren en allerlei geschiedenissen gelezen had van men- schen, die in de sneeuw waren ver dwaald, waschte zijn gezicht met sneeuw en na eenigen tijd sloeg Fritsje de oogen op, verschrikt om zich heen kijkend. „Je mag in de slee, Frits! Zeg maar niets!" zei Jan en tilde hem met Bob in de slee. Zwijgend liep het drietal nu achter de slee aan. 0, wat schaamden zij zich en wat zagen zij er tegen op Moeder alles te zeggen! Het was een droevig troepje, dat ein delijk thuis kwam. Moeder gunde zien den tijd niet te luisteren naar hetgeen Jan, Doortje en Bob zeiden. Zij bracht Fritsje gauw naar bed, voorzag hem van warme kruiken en liet hem warme melk drinken. Daarna viel de kleine jongen in slaap. In de gang, vlak vóór Fritsje's kamer, stonden drie berouwvolle kinderen in spanning te wachten. Moeders bedroefde oogen' keken hen verwijtend aan. Het eenige, wat Moeder zei was: „Hij slaapt!" „Gelukkig!' riepen alle drie als bij af spraak met een diepen zucbt van ver lichting. Ze gingen met Moeder mee naar de zitkamer en daar vertelden ze onder horten en stooten zonder zichzelf echter daarbij te sparen wat er ge beurd was. Moeder was erg bedroefd, toen zij het hoorde. „Dus mijn kleine Frits was flinker en gehoorzamer dan mijn drie grooten sa- menl! Ik ik kan jullie na het gebeurde niet meer vertrouwen!" was alles, wat Moeder zei. 0, wat klonken die woorden Jan, Doortje en Bob akelig in de ooren! De zwaarste straf zouden ze niet zóó erg te dragen hebben gevonden als dit wel verdiende verwijt! Nog lang zou het hun bij blijven Dien nacht sliepen ze alle drie on rustig, gekweld door allerlei akelige droomen, waarin Fritsje te midden der sneeuw door hun schuld omkwam. Gelukkig hoorden zij den volgen'den morgen van Moeder in wier oogen zij nog steeds het ernstige verwijt lazen dat Fritsje veel beter was. Nooit zouden zij het gebeurde echter vergeten en zij namen zich ernstig voor: al het mogelijke te doen om Moeders vertrouwen weer te winnen. Zoo heel gemakkelijk ging dit echter niet N O 1 b O e 1 a d m e e n 1 z a a b a I a 1 2. Oorveeg. Vroeg, vee, rogge, Veere. 3. Kaper, gaper. 4. Kat, rol; katrol. 1Paar, paard. 2'. Hij lachte schamper en ging heen. (ham en peren)' Hadt ge reeds meer in Vlaardingen gelogeerd? (vlaV Ik zag, dat Joop Appie sloeg. (pap). Gebruikt Oom Bob rood of blauw potlood om te corrigeeren? (brood). Och Hans, laat Hector toch met rust' (sla) 3. Sjiion, spin. 4. Ol'ebol (olie en bol). 2. Voeg het hoogste punt van iets sa men' met iets, dat bij het vangen van sommige dieren gebruikt wordt en je krijgt een edelge steente. Mijn geheel noemt een roofdier, dat met 7 letters geschreven wordt. Een 5, 4, 6, 3, 4, 5 is een mooie vogel. 3, 4, 5, 5, 6, 1 is een jongensnaam. Een 5, 6, 7, 3 is een rond voorwerp De 5, 2, 7 is een rivier, welke ge deeltelijk in ons land stroomt, middel. Een 1, 5, 4, 6, 7 is een vervoer middel. Welke vogël wordt een ouderwet- sche schoorsteen als men zijn eerste letter door 3 andere ver vangt? Verborgen plaatsen in het buitenland. Ik houd in elk geval een aardige herinnering aan het feest. Ben je tegen twaalf uur bij me ge weest? Laat. Bob er naar toe gaan 'in plaats van Joop. Heeft Joke u lenig gemaakt door gymnastiek? Ik wist niet, dat we met zooveel pef- sonen zouden zijn. Ik hoor bij den winter En bedek de aard', Voor gezonde kind'ren Ben ik heel wat waard. Of ik hun plezier doe Ja, dat weet ik vast, Ook dat menig oudje Vindt m' een grooten last! Daarom weer verdwijn ik Voor de lieve Zon, Die mij met haar warmte Ook niet houden kon. Zeg nu maar eens spoedig, Hoe of ik wel heet, 'k Denk, dat jullie allen Vast mijn naam wel weet Wat is liet tegenovergestelde van leeg? Wat lees je hieruit D H Met Th lig ik in Zeeland, met m sta ik en moet ik draaien, met k moet ik branden en met z zit ik zoowel aan je voeten als aan je schoenen.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1931 | | pagina 6