DE SCHOEN VAN JAN
Sint Nicolaas in de Stad aan den IJssel
RAADSELHOEKJE.
DE KINDERCOURANT.
door
C. E. DE HILLE HOGERWAARD.
Al dagen van te voren hadden Kees en
Jantje de Vries zich op den 5den De
cember verheugd. Dat was op zichzelf
natuurlijk niets bijzonders, want welk
kind ziet niet met vreugde de komst van
den Heilige uit Spanje tegemoet?
Het bijzondere zat hem in het feit, dat
de familie De Vries pas sinds eenige
maanden in de stad woonde en zoowel
Kees, die in de derde, als Jantje, die in
de eerste klas zat, hun onderwijzer en
onderwijzeres op school had hooren ver
tellen, dat de grijze Bisschop hun nieuwe
woonplaats in hoogst-eigen persoon met
Zwarten Piet zou komen bezoeken en
dat zijn boot aan de IJsselkade
zou aankomen!
Wat 'n bof, dat zij in een stad woon
den, waar zooiets gebeurde! Zoo lang zij
zich herinneren konden, hadden zij met
Vader en Moeder in Amsterdam gewoond
en hoewel daar natuurlijk water genoeg
was voor de stoomboot uit Spanje, had
Sint Nicolaas het om allerlei redenen
altijd beter gevonden per trein of per
auto in de Hoofdstad des Rijks aan te
komen.
Maar nu zouden ze echt de stoomboot
uit Spanje zien aankomen en nooit had
den kinderen het versje: ,,Zie ginds komt
de stoomboot" uit Spanje weer aan!" zóó
mooi gevonden als in de dagen, welke aan
den 5den December voorafgingen, in de
stad aan den IJssel het geval was.
Natuurlijk werd er de laatste weken
op school ijverig gezongeii. Er waren
heel wat Sint Nicolaas-versjes ingestu
deerd. Wat was dat prettig geweest! 't
Gaf al zoo'n feestelijk, veelbelovend ge
voel en als de onderwijzer of onderwij
zeres vroeg: „Wat zullen we nu als laat
ste liedje zingen?" klonk steeds weer
hetzelfde antwoord: „Zie ginds komt de
stoomboot!"
Zoo naderde 5 December al meer en
meer en hadden de verschillende onder
wijzers en onderwijzeressen aan de kin
deren van hun klas gezegd, dat zij allen
's morgens kwart vóór negen op het
Schoolplein, samen moesten komen, Keu
rig in klassen opgesteld zouden zij dan
naar de IJsselkade loopen om de stoom
boot uit Spanje te zien aankomen.
Toen Kees en Jantje den 4den Decem
ber 's avonds naar bed gingen en Moe
der hen nog eens lekker warm toedekte,
zei Jantje:
„Nu nog maar één enkel nachtje, hè
Moeder?"
„Ja, nog maar één nachtje," antwoord
de Moeder, „en dat gaat gauw om, als je
slaapt,"
Kees en Jantje vonden dit ook, maar..,.
toen Moeder het licht uitgedraaid had,
moesten zij nog eens even samen fluis
teren over den gewichtigen dag van mor
gen. Sint Nicolaas zou toch wel op tijd
zijn? 't Woei zoo hard! Als hij maar geen
last van den storm had of schipbreuk
leed.... nee, nu niet aan zulke akelige
dingen denken! De boot, waarmee Sint
Nicolaas uit Spanje kwam, was natuur
lijk de allerbeste en allerstevigste van de
heele wereld. Die moest toch wel sterk
en groot zijn om alle lekkernijen te kun
nen bevatten, welke de goede Bisschop
voor de jeugd meebracht!
Onrustig lagen Kees en Jantje in hun
bedjes heen en weer te woelen. Moe,der
had gezegd, dat een nacht gauw om was,
ais je sliep, ja, als je sliep, maar dat
konden ze juist niet! Eindelijk scheen het
Zandmannetje zich echter over de woe
lige baasjes te ontfermen en weldra wa
ren zij in het Land der Droomen, waar
ze den heelen nacht vertoefden.
In een bootje, dat zij van Moeders
waschtobbe gemaakt hadden, reisden zij
den grijzen Bisschop tegemoet. Juist wil
de Kees beleefd zijn pet afnemen en zeg
gen: „Dag Sinterklaas!" toen Moeder het
gordijn van hun slaapkamertje optrok en
zei:
„Gelukkig mooi weer! Dat treft Sint
Nicolaas!"
De jongens waren nu beiden helder
wakker en nadat ze Moeder goedenmor-
gen gezegd hadden, gewasschen en aan
gekleed waren natuurlijk in hun Zon-
dagsche kleeren ter eere van het feest!
gingen ze naar beneden om te ontbij
ten.
Veel trek hadden ze niet, maar er
hielp niets aan: ze moesten ieder hun
bord havermout en één boterham opeten.
Als ze dat niet deden, mochten ze niet
meegaan om Sint Nicolaas binnen te ha
len.
Stel je eens even voor! Daar zouden ze
natuurlijk wat voor doen en dus slikten
en kauwden ze dapper, zoodat dan ook
weldra alles op was en zij mochten op
staan om naar school te gaan, 't Was
eigenlijk nog te vroeg, maar moeder zou
vandaag maar wat door de vingers zien.
Sint Nicolaas kwam immers niet eiken
dag met zijn boot aan de IJsselkade aan!
Reeds land vóór kwart voor negen
krioelde het op het Schoolplein van druk
babbelende, vroolijke jongens en meisjes.
Het was droog weer en hoewel de groote
menschen daar dankbaar voor waren,
geloof «ik niet, dat er één kleuter was,
die voor den hevigsten stortregen op de
zen gewichtigen dag thuis gebleven zou
zijn.
Daar sloeg de oude torenklok, die toch
medelijden met het ongeduldige, jonge
goedje scheen te krijgen, één harden slag
om allen te vertellen, dat kwart vóór
negen, het gewichtige oogenblik, aange
broken was.
De verschillende klassen werden nu
opgesteld en het duurde niet lang, of
allen marcheerden naar den IJssel, waar
reeds heel wat menschen op de been
waren, doch de politie een flink terrein
voor de schooljeugd had afgezet.
In breede rijen schaarden deze zich nu
op eenigen afstand van den waterkant.
De laagste klasse stond vooraan, dan
volgde de tweede en zoo klom het op,
want de grootsten konden natuurlijk best
over de kleintjes heen kijken.
Alle blikken waren gevestigd op de
rivier en wel naar den kant, vanwaar de
lang verwachte boot uit Spanje met haar
grijzen Kindervriend zou komen.
Eerst kwamen er een paar andere,
heel gewone booten aan. Je kon al heel
gauw zien, dat die het niet waren, maar
eindelijk werd er toch in de verte een
boot zichbaar, die 't wél eens zou kun
nen zijn en al spoedig zag de hoofdonder
wijzer aan de Spaansche vlag aan boord,
dat het ditmaal Sint Nicolaas werkelijk
was.
Daar zette plotseling de muziek fees
telijk in, terwijl Oud en Jong begon te
zingen.' Vroolijk klonk het: „Zie ginds
komt de stoomboot uit Spanje weer aan",
terwijl de met vlaggen getooide boot
langzaam en statig naderde en
de grijze Bisschop gelukkig, dat het
niet koud was! vriendelijk lachend en
wuivend op het dek stond.
Daar trad de burgemeester in ambts
gewaad, het mooie pakje, dat hij alleen
bij feestelijke gelegenheden droeg, naar
voren en nadat de loopplank gelegd en
Sint er overheen gestapt was, begroette
de burgemeester den Heilige uit Spanje,
terwijl hij ook Zwarten Piet een hand
gaf.
Sint Nicolaas steeg nu te paard om
zijn tocht door de stad en zijn bezoek
aan de scholen aan te vangen. Twee he
rauten, die luid trompetten, gingen voor
op en vlak achter den grijzen Bisschop
reed Zwarte Piet, Hij had een grooten
zak bij zich, die aan alle kanten uitpuil
de. Piet lachte maar en liet zijn helder
witte tanden zien, die fel afstaken tegen
zijn donkere gelaatskleur.
Terwijl Sint Nicolaas een ommegang
door de stad maakte, liep de jeugd met
vluggen stap naar school terug.
Sommige kinderen waren bang, dat
Sinterklaas hen wel eens vóór zou kun
nen zijn en hun school bezoeken, terwijl
zij er nog niet waren teruggekeerd.
„Geen nood!" zei de hoofdonderwij
zer van de school, waar Kees en Jantje
de Vries gingen. „Sint Nicolaas begint
met het Kinderziekenhuis en komt daar
na op onze school."
Lang vóórdat de Heilige uit Spanje dan
ook verscheen, stonden de vier laagste
klassen van hun school reeds in het gym-
nastiek-lokaal opgesteld. Wachten duurt
altijd lang, maar n u duurde het dubbel
lang! Daarom zouden ze maar eens een
paar liedjes aanheffen. Juist zongen ze:
„Zie de maan schijnt door de boomen!"
toen de deur van het gymnastieklokaal
wijd openging en Sint en zijn knecht
vriendelijk knikkend binnenkwamen,
„Dag kindertjes! Dag kindertjes!"
klonk het,
„Dag Sinterklaas! Dag Pieterbaas!"
riep de jeugd als uit één mond terug.
„Zingen jullie nog meer eens een lied
je!" zei Sint Nicolaas en de jeugd zong
uit volle borst.
„Mooi! Heel mooi!" prees de hooge
gast. „Piet, jongen, strooi eens! Spaar
het suikergoed niet, hoor!"
Piet gehoorzaamde lachend en de jeugd
grabbelde. Echt was dat!
„En nu, jongens en meisjes," begon de
Bisschop weer, „ben ik blij, dat ik van
jullie onderwijzers en onderwijzeressen
gehoord heb, dat jullie over 't algemeen
goed hebt opgepast. Alleen van één
jongen moest ik vernemen, dat hij wel
eens brutaal is. Dat bevalt me niet! Bru
tale jongens mag ik niet lijden. Hij moet
dan ook maar eens flink gestraft worden
en ik hoop, dat hij daardoor zijn leelijk
gebrek zal afleeren. Is je zak heel-
maal leeg, Piet?"
Piet antwoordde iets in het Spaansch,
dat zeker: „ja, meneer!" beteekende.
Vol spanning keken allen nu, wat er
gebeuren zou en menig jongenshart klop
te heftig.
„Goed! Stop hem daar dan maar in!"
ging Sint Nicolaas voort. „Het is
Jantje de Vries! Kom eens hier, Jan!"
Groote stilte, die slechts door een luid
snikken van het slachtoffer onderbroken
werd.
Kees, zijn broertje, scheen zich echter
geen oogenblik te bedenken en liep re
gelrecht op Sinterklaas en Piet toe. Hij
rilde wel even, toen hij in den zak ging,
natuurlijk, maar toch deinsde hij niet te
rug.
Jantje huilde nu nog harder, totdat
een juffrouw Sint Nicolaas iets in het
oor fluisterde en deze na eenige oogen-
blikken zei:
„Dat is een leelijke vergissing! Piet,
laat den jongen onmiddellijk vrij!"
Doodsbleek stond Kees nu vóór Sint
Nicolaas. Zou zou Sint gemerkt heb
ben, dat hij Kees en niet Jantje was en
zou zijn broertje nu toch nog
Lang tijd om hierover na te denken
had hij echter niet, want terwijl Sint
vriendelijk zijn hand op zijn schouder
legde hij was dus heelemaal niet boos
op hem! zei hij:
„De juffrouw vertelt me daar, dat Jan
de Vries uit de tweede klas ziek en
niet aanwezig is, Hij is de bengel, die
eigenlijk in den zak moest en niet Jantje
de Vries uit de eerste klas. Ben jij dat,
zoo'n groote jongen?"
„Nee, Sinterklaas, ik ben zijn broer
tje Kees, Jantje is nog zoo klein!" ant
woordde Piet.
Nu begreep Sint Nicolaas het heele
maal en terwijl hij Kees op zijn schouder
klopte, zei hij:
„Jij bent een ferme jongen hoor! Ga
nu maar weer naar je plaats terug."
Sint Nicolaas nam daarna afscheid om
andere scholen te bezoeken. Hij had het
nog erg druk dien dag, maar toch niet
zoo druk, of hij liet 's avonds door Piet
een pakje bij Kees de Vries aan huis af
geven.
Er op stond:
Voor Kees de Vries
ter belooning van zijn goede daad.
En er in zat: een doos met zoo'n groote
borstplaat, als de heele familie de Vries
tot nu toe alleen maar voor de ramen van
een winkel had zien liggen.
Moeder trok haar oudste eens naar
zich toe en Vader noemde hem: „mijn
flinke jongen!" toen zij (alles gehoord
hadden.
Wel was het voor de familie de Vries
een bijzondere Sinterklaas, die 5de De
cember, welken zij in hun nieuwe woon
plaats, de stad aan den IJssel, door
bracht!
„Mam, 'k zet vanavond mijn schoen
onder den schoorsteen, hoor!" zei Tot,
toen ze uit school kwam,
„Dag, Tottie," zei Moeder.
„O, dag, Mam," antwoordde Tot, ter
wijl ze haar tasch op een stoel legde.
„Sinterklaas is al in 't land. Fijn! Zou
'k wat in mijn schoen krijgen, als ik 'm
al zet?"
„Ja, dat zal je moeten afwachten,"
vond Moeder.
Juist kwam Jan binnen. Hem werd
geen tijd gegund Moeder te begroeten,'
want Tottie liep meteen op hem toe en
zei: „Sinterklaas is er al, we moeten van
avond onzen schoen zetten."
„Hoe weet je dat?" vroeg Jan twij
felend.
„Hij is al bij Nettie geweest. Die vond
vanmorgen een chocolade-kikker in haar
schoen."
„Dan zet ik mijn schoen ook van
avond," zei Jan dadelijk. Zoo'n kikker
van chocola leek hem wel!"
Nu pas zag hij Moeder, die bezig was
voor haar kleintjes een kopje kinderthee
in te schenken. Moeder werd hartelijk
goedendag gezegd en 't nieuws van den
schoolmiddag werd haar even meege
deeld.
„Mag ik nog een poosje naar buiten?"
vroeg Jan, toen hij zijn thee op had.
,,'t Is droog, hè? Ja, dan mag 't wel.
Maar thuiskomen, zoodra je de eerste
lantaren ziet opgaan, en je niet vuil ma
ken."
Dat beloofde Jan. Weldra had hij zijn
vriendjes gevonden en samen trokken
ze naar een weiland vlak in de buurt, dat
als bouwterrein werd klaar gemaakt. De
mannen waren bezig diepe greppels te
graven, waardoor rioolbuizen gelegd
moesten worden. De jongens keken graag
naar al dat werk. Kipkarretjes reden af
en aan, die zand aanbrachten om het ter
rein op te hoogen. Soms mochten ze wel
eens helpen om de leege karretjes weer
weg te duwen. En op een ander oogen
blik holden ze als dollen over den nat-
tigen, kleiachtigen weidegrond. Als er
een uitgleed op den glibberigen bodem,
zag hij er allesbehalve frisch uit, wan
neer hij weer opstond.
Plotseling zag Jan echter, dat de lan
tarens op waren en gauw holde hij naar
huis. Toen hij gebeld had en op de stoep
stond te wachten, zag hij, dat zijn schoe
nen dik onder de modder zaten, Die zou
hij maar gauw uittrekken. Toen Tottie
hem dan ook open gedaan had, trok hij in
de gang vlug zijn schoenen uit en zette
die in de keuken onder de tafel. Nu zijn
pantoffels aan en klaar was hij!
's Avonds vóór ze naar bed gingen,
vroeg Tottie een stukje roggebrood om
in haar schoen te doen. Moeder gaf het
haar.
„Hier heb jij ook de helft," zei 't zusje,
terwijl ze het sneetje in tweeën brak.
Tottie was al klaar. „Nu jouw schoen
nog, Jan, zei ze.
Jan wilde juist naar de keuken loopen
om z'n schoen te halen, toen hij zich
bedacht, dat zijn schoenen dik onder de
modder zaten.
„Ik neem m'n pantoffel wel," verklaar
de Jan.
„Neen, dat is niet echt," vond Zus,
,,'t Moet een schoen zijn en je eigen
schoen, hé Vader?"
„Alsof dat wat hindert," meende Jan.
Maar Vader begreep, dat er met die
schoenen van Jan iets niet in orde was.
„Heusch, Jan, 't moet je eigen schoen
zijn, de schoen, dien je vandaag aange
had hebt," zei Vader. „Haal 'm maar
gauw!"
Schoorvoetend ging Jan naar de keu
ken en even later kwam hij terug met
een schoen, grijs van de modder,
„Nu, die ziet er keurig uit!" meende
Vader. „Met zoo'n schoen zal onze goede
Sint wel blij zijn!"
,,'t Is donker vannacht," troostte Jan
zichzelf. „Piet ziet 't niet eens."
Maar toch was Jan den volgenden
morgen, toen hij naar beneden ging, niet
zoo heel gerust, of Sinterklaas 't niet ge
zien zou hebben, 't Kon ook best wezen
dat hij er heel niet geweest was. Doch
hij was er wèl geweest. Tottie vond een
taai-taai in haar schoentje.... en Jan?
In Jan's schoen lag geen taai-taai, maar
wel een brief en daar stond in: Zulke
schoenen wensch ik niet meer te zien.
Sinterklaas,
Jan kreeg een kleur, vond 't eigenlijk
erg vervelend, maar wilde 't niet weten.
En heel onverschillig zei hij: ,,'k Lust
toch geen taai-taai!"
„Dat 's wel," meende Zus. „Je mag
de helft van de mijne."
„O, 't kan me niets schelen," zei Jan
een beetje onverschillig. Maar moeder
zag best, dat zijn lip even trok.
„Waarom ga je dan ook altijd in die
natte, modderige wei? Jaantje kan je
schoenen haast niet goed krijgen," zei
Moeder. Toen zuchtte Jan eens.
Een paar dagen had Jan gelukkig geen
vuile schoenen en kon hij 's avonds een
nette laars bij de kachel zetten. Maar
helaas was de goede, oude man die da
gen juist in een ander deel van de stad.
En toen was Jan zoo onverstandig om
weer met de jongens naar de wei te
gaan. 't Was er nog viezer dan anders,
want 't had 's nachts geregend. In tijd
van een oogenblik kleefden de stukken
klei dan ook aan alle kanten aan zijn
schoenen. Jan merkte het met schrik.
Gauw liep hij het weiland uit en schrapte
tegen den rand van het trottoir de mod
der van zijn zolen. Daarna nam hij een
houtje en peuterde er verder het vette
leem mee af. Maar mooi werden ze niet!
Toen kreeg Jan op eens een inval. Vlug
liep hij naar de sloot, die langs het wei
land liep, doopte zijn zakdoek in 't wa
ter en boende net zoo lang tot de schoe
nen weer zwart waren. Ze waren toen
wel kletsnat, maar keurig schoon. Alleen
de zakdoeknu, dat begrijp je
wel.
En 's avonds vóór hij naar bed ging,
zette Jantje een netten, zwarten schoen
neer. Nu was Jan heel gerust. Als Sin
terklaas nu maar kwam! En hij kwam,
want 's morgens lag er weer een papier
tje in zijn schoen en daarop stond: Sin
terklaas houdt niet van natte schoenen.
En bij Tottie?Lag heelemaal niets!
„Sint was zeker zóó boos over jouw
natte schoenen, dat hij Tottie heelemaal
vergeten heeft," meende Moeder.
„O, dat is niets erg," zei 't zusje. Ze
vond het erg vervelend, als zij iets kreeg
en Jan niet.
Maar Jan vond 't nog 't naarst, dat
Tot nu door zijn schuld haar presentje
was misgeloopen. Neen, nu zou hij niet
dom meer zijn. Sinterklaas liet zich niet
foppen, dat had hij wel gemerkt. En dus
speelde hij verder maar op de stoepen
en in de straten. En ik geloof, dat hij
toen wèl eens wat in zijn schoen vond.
En zijn zusje ook. Want zooals je ziet:
De Sint houdt niet van vuile en natte
schoenen. Ten minste ze mogen niet door
onnadenkendheid zoo geworden zijn.
Wat die Sint al niet weet!
J. H. BRINKGREVE-
ENTROP.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT
HET VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN.
1. Duitschland. Hand, duin, schuit, list,
tand.
2. Duiven (vogels en plaats bij Arnhem).
3. Z-a-l-m; zalm.
4. Florence.
VOOR KLEINEREN.
1. Hij stond pal; in geen geval zou hij
toegeven
(paling).
Wisten Bob, Otto en Jaap, dat hij
jarig was? (bot).
Vloog de musch Olga op het hoofd?
(schol).
Ik Het Piet ongemoeid; hij was weer
zóó uit zijn humeur! (tong).
2. Sneeuw, bal; sneeuwbal.
3. Peer, beer, meer, veer, leer, teer.
4. M Z T! Em, zet thee!
var
in i
de
ker
wei|
var
de
de
doe
wei
voc
daa
last]
Vlij
gel
mei
driJ
hiel
me|
ver
vra
boil
gei
bel
ovl
mil
mq
wi
mi
wd
tel
ge|
Sp
f
wc
dol
Pil
va
vel
teil
loq
kei
dal
vol
dal
is
\vq
f