REBUS
e \i^r\iNDcr\DLADïï
HOE EEN HAAN OEN
öfEF AANWEES
Jfijeé fi{oecfen naan cY/ac/
x
DRAiSltlAvANVALKEöBURQ'S*-
T-Leeuvc/arden
LANDBOUW.
ONDERWIJS.
Handel, Nijverheid en Visscherij
LEGER EN VLOOT.
r\iDDELövnc3C-nE
COV-MHANT
RAADSELHOEKJE.
X
X
X
X X X X X X X
X
X
X
A ••iLEVERTR
(Ingeez. Med.)
De bondsraad van den Nederland
schen Landarbeidersbond heeft besloten
tot vaste aanstelling van den tijdelijken
propagandist den heer F. Bax te Roosen
daal voor het district Zeeland en
Noord-Brabant.
In het Veilingsgebouw te K ia p e ITT e
kwamen gisterenavond de pachters van
o. s. gronden bijeen om het daarheen te
leiden in verband met de noodtoestand
op Land- en Tuinbouwgebied om te ge
raken tot een pachtsvermindering. Be
sloten werd een commissie te benoemen
om deze aangelegenheid te regélen. Be
noemd werden de heeren H. Eversdijk,
D. Gianseman, D. Rouw, P. Paarde-
kooper en A. Dommisse.
Na een korte bespreking werd beslo
ten een vermindering iaam te vragen van
25 pet. 1
Paardentyphus.
Naar een V.D.-bericht uit Brussel
meldt, heerscht in de provincie Namen
in ernstige mate paardentyphus.
In bijzijn van een groot aantal ge-
noodigden heeft Donderdagmiddag de
officieele opening van het nieuwe phy-
siologische laboratorium der Utrechtsche
Universiteit aan de Croeselaan te Utrecht
plaats gehad.
De Nederlandsche en de Amerikaan-
sche vlag wapperde boven het gebouw,
dit laatste als blijk van erkentelijkheid
voor den belangrijken steun bij de tot
standkoming van dit laboratorium ver
leend.
Havenbeweging te Gent,
Gedurende de maand October hebben
200 schepen metende 181.900 ton de
haven van Gent bezocht tegen 297 sche
pen met 302.859 ton in October 1929.
De achteruitgang moet worden toege
schreven aan het gedurende 3 weken
'onklaar zijn van de grootte zeesluis te
T erneuzen.
To»t nu toe kwamen dit jaar binnen
2297 schepen tegen 2390 over hetzelfde
tijdvak 1929, met resp. 2^433.4633 en
2.455.045 ton inhoud.
De sergeant-seiner S. Janse is over
geplaatst van het wachtschip Willems
oord naar dat te Vlissingen en de
bootsman A. van der Weijden van het
wachtschip Willemsoord naar de Kooy
VAN DE
Een vertelling die echt gebeurd is.
Sinds mijnheer Rudolf Reesing, die
door allen, die hem kenden, oom Ru
werd genoemd, als administrateur op het
koffieland „Waroe-wanggi" heerschte,
was er nóch in zijn huis, nóch in één der
andere huizen op de onderneming, ooit
iets weggeraakt.
„Ja, 't is wel prettig te weten, dat men
eerlijke bedienden in huis heeft", sprak
hij dan ook op een morgen, toen hij met
één der andere heeren zijn dagelijkschen
inspectie-rit door de uitgestrekte tuinen
maakte.
Gewoonlijk was Oom Ru gekleed in
een wit-linnen pak, dat hoog aan den
hals sloot, zoodat hij boord noch das
behoefde te dragen. Maar omdat hij dien
namiddag met den auto naar de stad
moest en vóór dien tijd nog zoo veel te
bedisselen had, besloot hij tzich maar
eens heel vroeg in zijn „stadsuitrusting",
zooals hij het noemde, te steken en zoo
reed hij dus al vroeg in den morgen met
boord en das, waarin een prachtige dia
manten .dasspeld, van aanplant tot aan
plant. Daarna ontbeet hij nóg vlugger
dan op andere dagen en weldra zal hij in
de auto op weg naar Soerabaya.
't Was dien dag ontzettend warm. Op
het zeer hooggelegen koffieland was het
echter altijd heerlijk koel. Doch op de
vlakte was de hitte ondragelijk, zoodat
nog vóór Soerabaya was bereikt, oom
Ru zijn reeds geheel doorweekte boord
besloot los te maken. Hij begon daarom
met het ontknoopen van zijn das en be
merkte toen tot zijn hevigen schrik, dat
daarvan de zoo kostbare dasspeld was
verdwenen!
Oogenblikkelijk liet hij den chauffeur
stoppen en doorzocht met dezen heel
de auto, zelfs onder de kussens en tus
schen alle reten; maar de speld vond hij
niet.
Daar herinnerde oom Ru zich plotse
ling, dat dien morgen aan het ontbijt zijn
servet, dat hij tusschen zijn halsboord
had gestopt, bij het afdoen aan de speld
bleef haken.
„Natuurlijk sloeg ik er toen geen acht
op", mompelde hij. „Terwijl ik haastig
het servet afdeed, trok ik de speld mee!
Wel, dan is mijn angst haar te hebben
verloren alweer voorbij! Sidin of Amat
zullen haar wel tusschen het servet of
op den grond gevonden hebben en alles
komt in orde. Want eerlijk zijn de jon
gens beiden
Welgemoed tufte oom Ru weer ver
der, kocht bij aankomst te Soerabaya
een frisch boordje, knoopte daaronder
zijn das in een sierlijken knoop, en ging
zonder dasspeld zijn zaken afdoen. Dit
laatste ging dien dag verbazend vlug
Ten eerste verlangde hij zoo gauw mo
gelijk de gloeiend-warme stad te verla
ten, en daarbij kwam bovendien het ver
langen naar de dasspeld, die beslist thuis
moest gevonden zijn.
't Was dan ook nog geen vijf uur, toen
oom Ru den rustig slapenden chauffeur
deed wakker schrikken door een luid en
haastig: „Poelang Kromo!" (naar huis
terug, Kromo!)
.„Nu al naar huis, Toewan besaar
(meneer)?" vroeg de chauffeur, die geeu
wende zijn slaperige oogen uitwreef,
„Zooals ik zeg", was het antwoord.
„En rijd wat vlug, ja?"
Kromo zette den motor aan en weldra
tufte in volle vaart de auto den weg naar
Malang op en oom Ru, die al spoedig
even slaperig werd als Kromo, sliep
heerlijk heel den weg, en werd pas wak
ker, toen hij den koelen bergwind door
zijn haren voelde.
„Hè, hè', geeuwde hij, „hier begin ik
weer op te leven - En Sidin zal wel da
delijk met de dasspeld komen aanloo-
pen!" Groot was evenwel oom Ru's ver
bazing, toen bij zijn thuiskomst noch
Sidin, nóch Amat over de speld sprak
Wél bracht Amat hem dadelijk een koe
len drank. En Sidin kwam met huisjasje
en muilen aandragen, maar geen van
beiden zei iets over het vermiste sieraad,
totdat eindelijk oom Ru zelf begon met
hen te vragen: „Hebt ge één van beiden
soms iets gevonden, dat mij toebehoort?"
„Ik heb niets gevonden, Toewan be
saar", antwoordde Amat. En ook Sidin
zeide, niets te hebben gevonden.
Oom Ru vroeg toen niets meer. Doch
omdat hij nu wel zeker wist, dat hij de
speld onmogelijk buiten verloren kon
hebben, en haar zelfs nog had aange
raakt, terwijl hij het servet wat meer
instopte, kreeg hij toch eenig vermoeden,
dat één der jongens er meer van wist.
Hij begon er dus niet meer over, dronk
zijn glas leeg, nam daarna 'n bad en reed
nog vóór het avondeten alsof hij een
ritje voor zijn genoegen wilde maken, te
paard naar de wat lager gelegen dessah
(dorp). Daar aangekomen bij het huis
van den Wedono (Javaansch dorps
hoofd), vertelde hij dezen het geval van
de verdwenen dasspeld.
„Laat u eerst nog eens de auto door
zoeken," raadde de Wedono oom Ru
aan. „En wordt het sieraad daarin niet
gevonden, wacht u dan rustig tot mor
gen. U moet ook met niemand meer over
het geval spreken. Want krijg ik morgen
geen bericht van u, dat de speld is ge
vonden, dan kom ik in den namiddag
met mijn „mannetjes" 1) en den „Pen-
ghoeloe" 2) bij u."
Toen de dasspeld ook den volgenden
morgen nog niet was teruggevonden, ver
scheen tegen vier uur in den namiddag
de Wedono met den Penghoeloe, gevolgd
door het Kamponghoofd en nog eenige
Javaantjes, in oom Ru's huis.
Alle bedienden werden geroepen en
hun werd bevolen te wachten in de voor
galerij. Terwijl ze daar allen waren neer
gehurkt en zich afvroegen wat er toch
wel kon gebeurd zijn, zagen zij den
Penghoeloe met een zwarten haan onder
den arm, de eenigszins duistere binnen
kamer binnengaan. Zoodra Amat den
haan zag, werd hij wat onrustig, doch op
zijn bruin gelaat was geen spoor van
eenige onrust te ontdekken.
Zelfs bleef hij uiterlijk zeer kalm bij
het afroepen der namen van alle be
dienden, die om beurten het vertrek,
waar thans de Penghoeloe zich bevond,
moesten binnen gaan om met de rechter
hand op den rug van den haan den eed
af te leggen, dat zij aan den diefstal van
de dasspeld onschuldig waren. Zeer on
der den indruk schenen allen, die het
vertrek betraden, vooral omdat, onder
het afleggen van den eed de Penghoeloe
bad, dat de haan door zijn gekraai den
schuldige zou aanwijzen.
Doch nog geen enkel geluid had het
dier laten hooren, totdat Amat's naam
werd afgeroepen.
Glimlachend, als van zijn onschuld be
wust, ging hij binnen. Ên 't scheen al
zeer toevallig, dat hij en Sidin de twee
laatsten waren. Maar ook bij hem had
de haan niet gekraaid, en hij liet ook
geen gekraai hooren, toen Sidin de
bruine hand kalm op zijn zwarte rug-
veeren legde.
Reeds dachten toen alle Javaantjes
„Geen van ons heeft de dasspeld wegge
nomen!" En Amat lachte zelfs verge
noegd.
Daar verscheen plotseling de Penghoe
loe met zijn haan in de voorgalerij.
„Weet ge reeds, of mijn dasspeld door
één mijner bedienden is weggenomen?"
vroeg hem toen fluisterend oom Ru. „Ik
heb u w haan nog niet hooren kraaien..."
„Hij heeft ook niet gekraaid", fluister
de de priester terug.
„Maar zoo er zich een dief onder uw
bedienden bevindt, zal ik dezen toch
weldra kunnen aanwijzen
„Laat mij allen uw hand zien, die ge
op den rug van mijn haan hebt gelegd,
terwijl gij den eed aflegde", sprak hij
daarna tot de bedienden.
Allen voldeden aan dit verzoek en
even als zoovelen der thans gerustge
stelde Javaantjes toonde óók Amat zijn
bruine hand, waaraan hij zelf niets bij
zonders opmerkte.
Over alle handpalmen, die den rug van
den haan hadden aangeraakt, wreef toen
met zijn wijsvinger de Penghoeloe.
Zoo wreef hij óók over Amat's hand en
daarna fluisterde hij tot oom Ru: „Deze
jongen heeft iets slechts op zijn gewe
ten. Of hij met het verdwijnen van uw
dasspeld iets te maken heeft, zal ook
blijken. Want hij is de eenige, die mijn
haan niet heeft durven aanraken. Kijkt
u maar zelf, Toewan bésaar! Alléén zijn
hand heeft het houtskool-poeder, waar
mee ik den rug van mijn haan dik be
strooide, niet aangeraakt. Ziet u maar
eens, hoe zwart de handen der anderen
ff
zijn!
Oom Ru bekeek toen de handen van
allen, die neergehurkt waren. Ja, 't was
waar! „Dit is heel slim van je bedacht,
Penghoeloe, fluisterde hij lachende. „Wij
zullen het maar eens dadelijk onderzoe
ken, of hij werkelijk de dasspeld in zijn
bezit heeft." Hij wenkte toen den jongen
naderbij te komen. „Sta op Amat!" be
val hij hem op strengen toon. „De haan
heeft tot den Penghoeloe gekraaid, dat
jij de dasspeld hebt gevonden! Kom, voor
den dag er mee!"»
Op deze onverwachte beschuldiging in
het geheel niet bedacht, raakte Amat
plotseling zóó van streek, dat hij, met van
angst bevende vingers een groezelig geld
zakje vanuit zijn lederen riem, die zijn
k a i n (heupdoek) bijeenhield, te voor
schijn haalde, en uit dit zakje kwam niet
de verdwenen dasspeld, maar wél een....
pandbriefje- Want juist dien morgen had
Amat de dasspeld naar het pandjeshuis
gebracht, en had voor het sieraad, dat
zooveel waarde had slechts f 10 ontvan
gen. Maar den volgenden dag bracht de
Chineesche pandhuis-houder, begeleid
door den Wedono, zelf de dasspeld aan
oom Ru terug, terwijl Amat, die zoo slim
dacht te zijn, met zijn hand niet op den
haan te leggen, reeds in de boei (ge
vangenis) van Malang zat na te denken
over den haan, die werkelijk nog veel
slimmer was geweest, omdat die toch
aanwees, dat hij, Amat, de dasspeld,
welke hij in het servet van oom Ru had
gevonden, had verpand.
Sinds dien dag snoefde oom Ru ook
nimmer meer op de eerlijkheid der Ja-
vaansche bedienden!
TANTE JOH.
1) Met „mannetjes" bedoelde de We
dono zijn gevolg van Javanen, waarvan
één den pajoeng (zonnescherm) boven 't
hoofd van den Wedono draagt, als tee-
ken zijner waardigheid.
2) Mohammedaansch-priester, die de
Javanen moet beëedigen.
Carolientje ging met Moeder
In den trein wat feest naar stad!
Onderweg vertelde Moeder,
Wat voor boodschappen zij had.
Als ze na heel veel gewinkel
Weer zijn in de drukke straat,
Denkt het meiske, dat haar Moeder
Al terug naar huis weer gaal.
'n Trui voor Jan, een fijne haakpen,
Groote knoopen ,zij en lint,
Ondergoed en nieuwe kousen
Wat een massa! juicht het kind.
Moeder lacht, zegt: Carolientje,
Had ik jou niet noch mijn neus,
Dan zou 'k heel niet kunnen ruiken
Ernstig vraagt het meisje: Heusch?
Neen, zegt moeder, 't was
een grapje,
Maarals Moeder jou niet had,
Dan geloof 'k toch vast en zeker,
Dat zij wel de helft vergat!
Moeder, vraagt dan Carolientje,
Denkt u aan de trui voor Jan?
En aan knoopen? Vindt u ook niet,
-r— Dat 'k al veel onthouden kan?
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT
HET VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN.
1. Juliana Juliana.
UI e v e 1
Linde
Iris
Aap
N u
A
2. Harmeien, Haarlem, Helena, leem,
arm, meel,
3. Wee den wolf, die in een kwaad ge
rucht staat.
4. Oom verzekerde mij, dat hij zeer
ingenomen was met het plan,
(ring).
Lieten Tante Hermance en Oom
Bob Ro chemie of medicijnen stu-
deeren? (broche).
Gaarne houd ik mij voor beleefde
aanmerkingen aanbevolen.
(oorbel)
VOOR KLEINEREN.
1. Lui, paard; luipaard.
2. Magazijn, Azijn, maag, zaag, maan.
3. Kant.
4. Een bal.
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GROOTEREN.
1. Kruisraadsel.
Op de beide kruisjeslijnen komt de
naam van een dier,
le rij een medeklinker.
2e rij een deel van een gebouw.
3e rij een deel van je hand en voet.
4e rij 't gevraagde woord,
5e rij een troep dieren.
6e rij een deel van een vrucht.
7e rij een medeklinker.
2. Plaats in deze 16 vakjes
IA 3 E 20 2D 1 K 2 L
2 P 2 R IS
zóó, dat van links naar rechts en
van boven naar beneden leest:
H OsJok J1
1
4.
le een nauw steegje.
2e een deel van een tafel of kast.
3e een rivier in Duitschland.
4e iets wat je in tuinen en parken
vindt.
Mijn eerste is een ander woord voor
heesch, mijn tweede is een groote
bloem en mijn geheel een insect.
Vorm 8 bekende diernamen van
vlin luw kro gier li
raf mor ko ka der
dil gi meel o lam
ze fant zwa fe bra.
VOOR KLEINEREN.
1. Voeg een klinker en iets, wat je soms
's avonds ziet schitteren, bij el
kaar en je krijgt een bloem.
Welke?
2. Verborgen wapens.
Heeft de wesp eerst Hansje gestoken
en toen Pim?
Wat jammer: op de generale repe
titie ontbrak de hoofdpersoon!
Ik zag Elsa belletje trekken en hard
wegloopen.
Is Tom de Lange weer blijven zitten
op school?
3. Ladderraadsel.
Op de 1 o (bovenste) sport
een verlichtings-
voorwerp.
2o sport iets wat
bij sommig
win tereten
heel goed
smaakt.
een heel
klein per
soontje
een boom.
een broedje
3o
4o
5o
De woorden, bestaan alle uit 5
letters en de middelste letters vor
men, van boven naar beneden ge
lezen, den naam van een roof
vogel.
4, Aan welken kant draagt een Tyroler
een gemzenveertje op den hoed