ïïr\INDmDLADÜ( LEGEAART 1X3 van dc ET MIDDELDVr\C3C-ME COV-WnAN"D NAJAAR IN HET BOSCH. EEN BRETONSCHE SAGE. VAN ALLES WAT RAADSELHOEKJE. X X X - X X X X X X X X X X #R o.> £3 Forseh en fier prijkte grootvader Ei'k op een klein heuveltje in het groote ■hosch. Alle boiomen ke'ken naar hèm opi, niet alleen, omdat hij op een hoogte stond, maar nog meer, omdat Grootva der Eik bij alle hoornen in het bosch in hoog aanzien was. Hij stond .daar ook al zóó lang, dat zelfs de oudste boofmen ■zich in heit 'bosch niet zonder Grootvai- der Eik 'konden voorstellen en geen hunf- ner dan ook wist, wanneer hiji daar gekomen was. Zacht suisae de wind door de takken der 'hoornen. Die .grappige baas hield veel van een verzetje en vond het wat leuk, telkens weer opnieuw wat harder te 'blazen, zoodat de gele blaadjes vrooh lijk met elk'aar begonnen te stoeien.' en krijgertje te spelen, maar... als ze éénv maal van hun post weggelaopen en, op den grond gevallen waren, konden zijl hun oude plaatsje nooit weer innemen. Met een bedroefd gezicht en een beéfh je rillend, want zijn 'bladerdak begon al dun te worden, stond een Kastanje afkeurend naar dit spelletje te 'kijken. „/Bah, wat zijn mijn bladeren toch kinderachtig", bromde hij' eindelijk. .„Get- lukikig, dat mijn kastanjes wijzer zijn,, al kan i'k' zelfs hen niet vasthouden. Maar zij stoeien niet vroolijk, als ze mij te zwaar worden en ik hen wel loslaten moet. Met een doffen plof vallen zij dan naar 'beneden en splijten van akeligheid open, zooals een kind. pis het verdriet heeft, met open mond' begint te TtuileiL Kastanjes zijn bedroefd, dat ze van huis moeten en die domme bladeren zeuren net zoo lang, tol ze van huis mogen gaan en dansen dan nog van plezier.. Ondank is toch maar 's werelds loon. Ja, ja; wij, Kastanjes, zijn diep te bei- klagen j „fWiji Beuken, soms niet?" liet nu een hooge stem zich hooren. ,„Doen onze kinderen niet precies hetzelfde en zïjn wijl dus niet evenzeer te beklagen?" „(Maar jullie zit toch nog aardig in je blad." „Dat lijkt maar zoo. Eén windje en nïe ondeugende rakkers van bladeren fladderen weg. Soms suizen ze nog een enkel woordje tot afscheid en daarmee -moeten wij bet dan maar doen," „(Net als wij", zei een Eik, één der vele kleinzoons van Grootvader Eik. ,,[Dan zijn de Dennen en Sparren er vrij wat beter aan toe. In één enkel opzicht zijp ze misschien misdeeld, omdat ze slechts - naalden in plaats van bladeren hebben, maar... zelfs in den winter blijven ze 1 /prachtig groen, als wij geen enkel blaacjp-j je meer he'bben om eens een praatje mee te maken. Als ik het voor het kif- zen had, werd ik een Denneboom." ..[Hoor dat eens!" zei plotseling een Den met een stemmetje zóó fijn als efen naald. „[Wie is er nu jaloersch op ons eentonig bestaan? Altijd dezelfde j^- 'pon te; moeten dragen, waaraan slechts éénmaal per jaar in Mei of Juni een nieuw, groen kantje gezet wordt; komt hun benijdenswaardig voor. Nu, ik wil dan wel weten,, dat ik meer dan genoeg van mijd altijd groene I japon heb. Wat zou ik graag' een geel of edn ibruin jasje aantrekken ter afwisseling, 'k Geloof, dat die beide 'kleuren me best zouden staan. Maar of het nu mode of geen mode is, ik moet groen dragen, altijd groen. Wat is het leven toch eentonig voor mij en mijn failiie." „Jullie, Naaldboomen zijn ten minste nog iels aparls,, terwijl wij, Loofboomen soms zóóveel op elkaar lijken, dat die domme stadskinderen ons niet eens uit elkaar kunnen houden." Met deze woorden mengde zich een Lindeboom in hel gesprek'. v,'t Is natuurlijic wel prettig elk1 jaar een nieuwe jurk te krijgen ,maar onze slam is toch altijd groen of grijs. Wat zou ik graag een Berk' willen zijn met een mooi wit stammetje. En dat de menschen er ook z«oo over den'ken. 'bei- wijst wel het feit, dait er dikwijls schil ders in het 'bosch komen om het Bet- kenlaantje te schilderen, 't Ziet er dan natuurlijk wel heel anders uit d'an in werkelijkheid, maar het spreekt toch van zelf, dat menschen zoo iets moois1 slechts gebrekkig kunnen namaken." Grootvader Eik' had al het dom ge mopper takj-schuddend aangehoord. Hij keeik1 eens naar al die mopperaars om zich heen. Hoe kwamen ze toch zoo brommig? Hadden zei dat soms van de menschen geleerd? In zijn jeugd was hij misschien ook wel eens ontevreden met zijn lot geweest en had' hij hcjt gaarne met dat van een ander willen ruilen, 'maar sinds hij door alle hoornen in het 'bosch als „Grootvader Eik" werd' aangesproken en Jtriji een oude, verstan dige Eikenboom geworden was, had hij veel over de dingen nagedacht en al was hij in zijn leven dan ook nooit van huis geweest, hij wist toch, dat het een voorrecht was, in het 'bosch een plaats te mogen innemen. Dat hadden de vogels hem verteld, als zij na hun verre reis uit het Zuiden in zijn dichte takken nestelden. En de Win tervorst had het in zijn oor geblazen, als hij koud en naakt stond te rillen Zelfs de menschen hadden tegen elkaar gezegd, als zij op een warmen dag mid den in den zomer in zijn schaduw rust en verkwikking vonden: „Wat jammer, dat wij het heerlijk mooie bosch niet kunnen meenemen! Wat zullen wij er in de stad naar terug verlangen!" Met één enkel tak-gebaar legde Groot vader Eik daarom dien ontevreden het zwijgen op. Eerbiedig gehoorzaamden allen Ze waren toch wel wat beschaamd, dat zij zoo door de mopperkoorts die be smettelijke ziekte! waren aangetast en namen zich stellig voor, er nooit meer aan toe te geven, als dat akelige gevoel weer in hun merg wilde doordringen. En terwijl zij langzamerhand slaperig begonnen te worden, suisde het in Groot vader Eik's kruin: Luistert niet, als domme afgunst Ritselt door uw bladerdak Weest tevreden met uw leven! Leert dit aan den kleinsten tak. Dan zult gij gelukkig wezen. Hebt ge 't allen goed verstaan? Maar er nu ook steeds aan denken En niet weer aan 't mopp'ren gaan! ANNIE O. In den oer-ouden sprookjes-tijd. toen nog de elfjes, bij maanlicht, in de bos- schen hun vlugge dansen uitvoerden, en de kleine boschgeesten zich overdag in holle boomstammen en onder groote steenen scbuil hielden, om daaruit, zoo dra de duisternis inviel, weer te voor schijn te komen, woonde in het schoons bergland van Bretagne een kleine jon gen, die Yanic heette. Met zijn moeder en een zeer oude grootmoeder woonde Yanic in een hut, midden op een uitgestrekt weiland, dat begrensd werd door een groot woud, In dit woud woonden de groene bosch elfjes, die altijd op maanlichte nachten hun vroolijke feesten vierden. Nooit mocht daarom Yanic na zons ondergang in het bosch, ja, zelfs niet in de nabijheid daarvan komen. Steeds waarschuwden hem daarvoor de groot moeder door de woorden: „Wanneer de elfen-koningin een kind ziet, wil zij daar mee dansen. En zóólang danst zij, totdat het kind van vermoeidheid neervalt. Dan neemt zij het meen aar haar pa leis onder de aarde en nooit ziet het kind zijn ouders terug Doch Yanic geloofde niet veel van grootmoeder's vertelling. Hij was 'boven dien soms zeer ongehoorzaam en zóó onvoorzichtig, dat hij vaak, juist tegen zonsondergang, naar den boschrand sloop en daar gluurde door de struiken, Deze kaart stelt voor Teddy Ruigvel verkoopt ballonnen. of hij misschien reeds de dansende elfjes kon zien. Maar nauwelijks stond hij daar, of grootje kwam aangestrompeld en greep met haar bevende hand Yanic's arm. terwijl zij met angstige stem hem toe fluisterde: Blijf daar niet staan, mijn jongen! Zpg je straks niet de witte sluiers Jer elfjes langs de struiken, daar bij het beekje fladderen? O, kom toch met grootje mee, vóórdat de elfenkoningin je hier ziet en je meevoert...." Als grootmoeder zoo tot hem sprak, keek Yanic haar eens aan en lachte on- geloovig. Maar toch ging hij met haar naar huis terug. 't Was op een prachtigen, maanlich ten avond, toen een groot verlangen, de elfjes te zien dansen, Yanic bekroop. Op zijn bloote voetjes, en de klompjes in de hand. liep hij de hut uit en daarna het weiland over naar het bosch. Daar stond, niet ver van den boschrand, een holle boom, „Als ik mij daarin verberg", dacht hij, „kan ik de elfjes zien dansen. En zij kunnen onmogelijk weten, dat ik mij in den boomstam heb Verstopt 't Sloeg juist middernacht en op daï- zelfde oogenblik kwamen de elfjes, in hun witte, fladderende kleedjes, uit den nevel Zij fladderden tot vlak bij den hollen boom en begonnen daar hun rondedans. „Wat zijn er veel!" dacht Yanic. ,,'k Wil toch eens tellen, hoeveel er zijn!" Heel even stak hij zijn hoofd uit den stam en begon te tellen. De elfen-koningin had hem echter reeds gezien. „Kom, en dans met ons in den kring!" lokte haar vriendelijke stem. Maar nauwelijks had Yanic zijn schuil plaats verlaten en wilde hij met de elfjes gaan dansen, of hij hoorde een andere stem hem waarschuwend toefliusteren: „Dans niet met de elfjes, Yanic! Ga naar huis! Kom, ga heen, je moeder is ontwaakt en zal je straks overal zoeken!" Verschrikt door deze woorden, wilde Yanic vlug naar huis loopen, „O, neen, dat gaat zoo maar niet!" riep de elfen-koningin. „Wie hier komt, moet met mij dansen!" „Ach, laat mij toch naar huis gaan," smeekte Yanic. „Ik kan niet dansen en mijn moeder zoekt mij: zij weet niet, dat ik hierheen ben gegaan...." „Maar nu zal je moeder het weten, sprak de elfen-koningin en zij legde een stevigen knoop in Yanic's haren. Op zijn kruin was een knoop aangebracht. Daaraan konden zijn moeder en groot moeder ook bemerken, dat hij bij de elfjes was geweest. Dit fluisterde hemt één der elfjes toe. „En morgen, als tegen middernacht de maan is opgekomen, halen wij je uit de hut en nemen je mee. En dan z u 1 je met de koningin dansen!" zei ze, (Wordt vervolgd). Water dat Iegelijk warm en koud lijkt. Het volgende eenvoudige kunstje leert je, hoe water tegelijk warm en koud kan lijken. Dat klinkt al heel eigenaardig en toch is het zoo. Je zet drie bakjes vóór je op tafel. Het ééne moet gevuld zijn met warm water, het middelste met lauw en het derde met koud water. Nu stroop je je mouwen een eind op en steek je je ééne hand in het koude en je andere hand in het warme water. Je houdt ze er eenige oogenblikken in en steekt daarna beide handen vlug in het middelste bakje. De hand, die je eerst in het warme water hield, zal nu koud aanvoelen, terwijl de hand, die je in het koude water gehouden hebt, warm zal worden. Het water in het middelste bakje is dus volgens de ééne hand koud en vol gens de andere warm en toch heeft dit water natuurlijk maar één temperatuur. Het kan onmogelijk koud en warm te gelijk zijn, al lijkt dit voor het gevoel nog zoo duidelijk. Alles is slechts betrekkelijk! Anjelier, papaver, begonia. De regen. Bij 't ontbijt vraagt Jantje altijd: „Vader, waarom moet jij weg? Wil vandaag bij Jantje blijven, Jantje vindt dat leuker, zeg!" ,,'t Zal niet gaan, m'n lieve jongen, Vader moet heusch naar kantoor, Gaat jouw boterham verdienen." Jantje knoopt dat in zijn oor. Op een dag zit Jan vóór allen Heel alleen aan het ontbijt, 't Meisje geeft hem brood en melk ook, Jan wacht vol tevredenheid, Eind'lijk hoort hij Pappie komen, „Paps, je hoeft niet weg vandaag." Trots klopt hij op 't kleine buikje „Jan heeft 't brood al in zijn maag." OPLOSSINGEN DÉR RAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER. VOOR GROOTEREN. 1. Noord-Brabant. Taart, Doorn, Baarn, bord, Anton. 2. Zullen zij er met zijn achten naar toe gaan? (Metz). Vergeet dezen zak en die groote mand niet mee te nemen. (Aken), Hebben de gymnastiek-oefeningen met Mieké u lenig gemaakt? (Keulen). Als het tegen twaalf uur loopt, moet ik gauw naar huis. (Gent)- 3. Locomotief. 4. Bier, vliet. Biervliet. VOOR KLEINEREN. OM OP TE LOSSEN. VOOR GROOTEREN. Verborgen diernamen. De jurk lijkt heel anders van kleur bij avond. (2)1 Ze moest even voor Tante Hendriks meel aan den overkant halen. (2) Je kunt ook nooit scherts van ernsï onderscheiden. Jenny was heel laat klaar en daar om moesten wij ons zoo haasten. Kruisraadsel. Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van een zangstem. le rij een medeklinker. 2e rij een lichaamsdeel van een dier 3e rij een metaal. 4e rij 't gevraagde woord. 5e rij een muziekinstrument. 6e rij een jong, viervoetig dier. 7e rij een medeklinker. Mijn geheel wordt met 7 letters ge schreven en noemt een deel van ons land. 1, 5, 2, 3, is een ander woord voor grap, scherts. Een 4, 5, 5, 6 woont niet veraf. Een 6, 5, 7 is een deel van een menscb, een dier en een boek. Een 7, 6, 2, 1 is een suite of kamer. 7, 5, 5, 6 is onaangenaam koud Mijn eerste gaat naar beneden, mijn tweede is niet kort, mijn derde een kleedingstuk en mijn geheel een dorp in de provincie Utrecht. 2. Mug, rug, V a a s b e e k b e r k a s c h T i e 1 E m m a e e n d k 1 o k 0 t t 0 k n i e VOOR KLEINEREN. 1. ,'k Ben een pijpje, niet van steen, Maar, ook niet van hout, Niet van zilver, niet van lood, Niet van staal of goud. 'k Groei soms in een bosch of park» Ook wel tuin of laan. Echter niet 't geheele jaar. Dat zou heusch niet gaan! Noem nu eens heel vlug mijn naam. Stellig zoek je mij In het najaar op den grond. 'k Maak de kind'ren blij! 2. Met 1 ben ik niet donker, met n een familielid met j een kwaal en met w een kind. 1 3. Welk schadelijk insect wordt, als je het omkeert, een jongensnaam? 4. Welke plaats in Noord-Holland kun je maken van: pen deur m r Verhemelte. Oplossingen van den rebus uit 't vorige nummer. De ihachinist reed langzaam een over weg voorbij op de Veluwe.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1930 | | pagina 6