f
REBUS
mXWtXiMISM
DE PLAS
"iéik
'\df-
Kt
paan pol
RAADSELHOEKJE.
VIII
ken: W. D., 44 j., sleeper, Middelburg,
vernietiging v,an het voninis van den. Kan
tonrechter, vrijspraak; Wl. D., voornoemd
bevestiging v,an het vonnjs van den Kan-
ronrechter f 25 of 10 d. h.; i
overtreding Wjapenwet: H. 'de N., 21
j., schipper, Ter Neuzen, bevestiging van
het vonnis van den Kantonrechter f 1 of
1 d. hechten.;
overtreding Motor- en Rijwielwet: S.
v. d. S., 20 j., chauffeur te Kapelle, ge
deeltelijke vernietiging van het vonnis
Van den Kantonrechter f 10 of 10 d,.
hechtenis; f
oplichting: S. E., 45 jaar, koopman,
Amsterdam, vrijspraak;
onbevoegd uitoefenen van' de genees
kunst: F. H., 56 j., helderziende, Rotter-
traip uca sfuuoA ;oq uba gingqsoAoq 'raap
Kantonrechter behalve wat de opgelegde
str,af betreft 2 m. f 100( 0|f 2 m. 20 dagen
hechtenis
ontucht: V. L. de R., 30 j., veld,arbei
der, Zuiddorpe, 3 maanden gevangenis
straf
in voorraad hebben van ondeugdelijk
vleesch: G. K. v, d. B., 45 j., directeur
N.V. Vee- en vleeshandel v. h. fa. J. H.
te Koudekdrke, vernietiging van het von
nis van den Kantonrechter f 200 of 20
d. hecht.;
vervoer van ongekeurd vleesch: G. K.
v. d. B., voornoemd, Ph. Q. WL, 65 jaar,
caféhouder, Mid,delburg, L. K., 33 jaar,
veekoopman, Ovezand, ten opzichte van
v. d. B. en W|. het vonnis van den Kan
tonrechter vernietigd en verdachten vrij
gesproken, ten opzichte yan L. K. beves
tiging van het vonnis van den Kanton
rechter, ontslag rechtsvervolging.
(Ingez. Med.)
door
AMBER.
Els en Ans waren wat de andere kin
deren op school noemden „dikke" vrien
dinnen. Dat waren ze nu al twee jaar
lang en in dien tijd was hun vriendschap
eerder nog toegenomen dan omgekeerd.
En het gekke was, dat ze toch al vier
jaar in dezelfde klas zaten. Maar die
eerste twee jaar hadden ze zich nauwe
lijks met elkaar bemoeid. Niet dat ze
toen ruzie met elkaar hadden, dat ook
niet. Maar ze hadden „eenvoudig niet op
elkaar gelet", zooals Ans het later eens
noemde.
Doch toen was Els verhuisd en schuin
tegenover Ans in dezelfde straat komen
wonen. Dat was het begin geworden
van hun vriendschap. Eerst gingen ze
samen van school naar huis. Dat gebeur
de zoo vanzelf. En daar ze plezier in
eikaars gezelschap kregen, duurde het
niet heel lang, of ze haalden elkaar ook
af om samen naar school te gaan. Wie
het eerst klaar was met ontbijten of
koffiedrinken, ging de andere afhalen.
Maar ook bij het gezamenlijk van en
naar school gaan zou het niet blijven. De
twee meisjes kwamen al gauw bij elkaar
aan huis, hielpen elkaar met hun werk,
en trokken er 's zomers samen met de
fiets op uit.
Dezen zomer troffen ze het echter al
heel slecht. De eerste paar dagen van
de vacantie ging het nog, maar daarna
was er een regenperiode aangebroken,
zooals we in "Holland 's zomers gelukkig
niet dikwijls beleven. Als je 's morgens
opstond regende het al; als je 's avonds
naar bed ging regende het n o g en den
volgenden ochtend regende het weer.
Ans en Els hadden er zich tot dusver
niet zoo héél veel van aangetrokken,
's Morgens bleven ze meestal thuis en
lazen wat en 's middags zocht de eene
de ander (of de andere de eene) op.
Dan deden ze een spelletje vooral in
dammen waren ze allebei nogal knap,
of maakten het zich op een andere ma
nier gezellig.
Maar alles begint of liever eindigt
met -- vervelend te worden en zoo kre
gen Els en Ans ten slotte ook genoeg
van het eeuwige in huis zitten.
Ze hadden juist een spelletje gedamd
en Els, die gewonnen had, stelde voor
„Zullen we nu nog eens doen: wie het
éérst zijn steenen kwijt is?"
„Hè nee", vond Ans, „We worden zelf
nog damsteenen op het laatst."
Ën ze stond loom op, rekte zich eens
uit, geeuwde uitgebreid, en slenterde
naar het raam.
„Moet je zoo'n regen zien; dat gaat
nu al dagenlang zoo door", vervolgde
ze. „Het lijkt de zondvloed wel. Weet
jij nog hoe zonneschijn er uit ziet?"
„Jawel,, maar ik zou het toch- ook
wel weer'willen zjen!"
„O zoo!" zei Ans, die merkte, dat
ze steun vond bij haar vriendin, „Het
begint mij tenminste knapjes te ver
velen. Kijk die plassen eens op straat!
Het lijkt wel op die nooit meer zullen
verdwijnen."
„Oh!" schrokken de meisjes toen tege
lijk, want een keurig oud mijnheertje,
die onder zijn parapluie blijkbaar een
beetje liep te soezen, was bijna in een
grooten, tamelijk diepen plas aan den
overkant van de straat gestapt. Op. het
laatste oogenblik merkte hij het echter
nog -en wist hij, met enkele snelle,
schichtige pasjes, zijn voeten nog juist
voor nat worden te bewaren.
De twee vriendinnen schoten in den
lach.
„Dat scheelde niet veel", merkte Els
en tegelijkertijd riep Ans uit: „O, maar
nu weet ik in eens iets vreeselijks
„Wat dan?" vroeg de wat kalmere
Els, eenigszins verbaasd over deze plot
selinge uitbarsting.
„Een nieuw spel, kind. Zelf bedacht.
Nu net. We gaan doen: wie het meest
in dien grooten plas aan den overkant
trappen. Jij wedt bijvoorbeeld op de
mannen en ik op de vrouwen. En dan
„turvei^" we allebei eerlijk hoe de stand
is. De wedstrijd duurt precies een uur."
„Hm", zei Éls. „Ik vind het ook wel
een grappig idee. Maar dat van die man
nen en die vrouwen lijkt me niet eerlijk.
Dan zou ik het zeker winnen, want met
dit nare weer zijn er nu eenmaal meer
mannen op straat. En bovendien kan het
een man ook niet zooveel schelen om in
een plas te trappen als een vrouw."
„Ja, je hebt gelijk; het gaat niet", gaf
Ans teleurgesteld toe. „Dan gaan we
ons maar weer verder vervelen."
„Welnee. Ik heb een ander idee. Ik
wed bijvoorbeeld op de menschen, die
van links en jij op die van rechts ko
men."
„Ja dat is werkelijk een schitterend
'dee merkte Ans enthousiast op. „Hoe
verzin je het zoo
„De hoofdzaak heb jij anders verzon
nen," zei Els bescheiden. „En laten we
dan nog afspreken, dat het duidelijk
moet gespetterd hebben, vóór iemand
een winstpunt mag opschrijven."
„Uitstekend. En dan blijf jij dus bij
de linksche en ik bij de rechtsche men
schen? Mooi! Ik zal even wat papier en
twee potlooden halen,
De meisjes wachtten thans op Je din
gen, die komen zouden. Maar die lieten
op zich wachten. De eerste twee minu
ten kwam er zelfs niemand over het
trottoir aan den overkant. Maar het
weer lokte dan ook niet bepaald uit tot
het maken van een wandeling.
Eindelijk naderde echter van links
een voetganger, een man met een pet,
en een pijp in zijn mond.
„Hoera, voor mijjuichte Els.
„Kun je begrijpen! wacht nog maar
even met hoera roepen!" plaagde haar
vriendin. „De man loopt natuurlijk op
meters afstand langs den plas heen!"
En dat kwam uit ook.
„He, jammer!" zuchtte Els. „Maar
wacht daar komt weer iemand voor mi?
11
aan.
Het was een straatjongen, die, met
een bos nat haar voor uit zijn pet. en zijn
handen in zijn zakken, vroolijk fluitend
door de straat stapte, zonder zich van
den regen iets aan te trekken.
Zoodra hij den plas in het oog kreeg,
grinnikte hij eens, nam een aanloopje, en
sprong er pardoes midden in, zoodat het
water hem om de ooren spatte,
„Ik geloof wel, dat dat een punt voor
mij is", zei Els rustig, „of vond jij soms
dat het niet genoeg spetterde?"
„Natuurlijk wel, malle! De stand is dus
10 voor jou. En ik vind het een eenig
spel. Wacht, daar komt iets voor mij!"
Inderdaad kwam thans van rechts 'c
dame onder een parapluie aanwandelen
die aandachtig de huisnummers bestu
deerde. Blijkbaar wilde ze daar ergens
in de buurt kennissen opzoeken, waar
ze niet al te dikwijls kwam. Door dat
kijken naar de huisnummers, lette zij
echter niet zoo goed op, zoodat ze nog
juist in het randje van den grooten plas
stapte.
„Dat is dus 11," juichte Ans.
Ën zoo ging, met wisselende kansen,
het spel door, tot bij 66 de stand weer
gelijk was. Het vastgestelde uur was toen
bijna om; er ontbraken nog maar drie
minuten aan.
„Wie nu nog een punt in de wacht
sleept, wint het natuurlijk," zuchtte Ans.
„Ik vind het een reuze-spannend spel,
Dat doen we nog eens meer."
„Stil daar komt iemand van mijn
kant", zei de ander.
Maar het werd niets. De „iemand" van
Els' kant, een mijnheer in een regenjas,
liep als een verstandig man om den plas
heen, met het gevolg, dat Els hem
zoo onlogisch mogelijk! voor „stom
merd" uitschold. Maar hij hoorde er na
tuurlijk niets van en liep kalm verder.
„Nog maar één minuut!" constateerde
Ans.
En toen gebeurde het!
Van den rechter kant naderde weer
een mijnheer in een regenjas, die echter
een slap- in plaats van een bolhoedje op
had. Voorloopig liep hij recht op den
plas af, maar Ans vreesde toch, dat h.j
dien al lang gezien had. Toen hij er ech
ter vlak bij was, keek hij plotseling om
hoog, om te zien of er eindelijk niet eens
een stukje blauw aan den hemel kwam.
En dat opkijken werd hem noodlottig,
want daardoor merkte hij niets van den
plas en plaatste er door.
„Gewonnen!" juichte Ans.
„Ja eerlijk gewonnen," stemde Els toe.
„Maar het kwam je ook toe, omdat je dat
eenige spel verzonnen had. Hè, ik hoop,
dat die plas er morgen ook nog maar is,
dan doen we het nog eens.
u^ue i n den'
ONS KLEINE ZUSJE
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Er is een prinsesje geboren!
Het ligt in een wiegje van kant!
Wij mogen er even naar kijken:
Jan Albert en ik, hand aan hand.
Want weet je, dat lieve prinsesje,
Dat is er ons zusje zoo klein.
Begrijp je het nu, waarom wij toch
Zoo vroolijk en blij op eens zijn?
Ons zusje heeft heel kleine handjes,
Haar oogjes zijn helder als glas.
Ik denk, dat geen enkel klein kindje
Zoo lief als ons zusje ooit was!
Ons zusje, dat heeft een klein mondje,
Een neusje, zoo schattig en fijn
En kersroode, snoezige lipjes
Het mo e t een prinsesje wel zijn!
■i -
O Moeder, dat heel kleine zusje,
Dat maakt ons zoo vreeselijk blij!
'k Geloof heusch: ze kent al
Jan Albert
En lacht zè nu niet tegen mij?
Mijn jongens, zegt Moeder
dan ernstig,
Zul jullie haar ridders steeds zijn
En zusje beschermen in 't leven?
Wat is ze nog zwakjes en klein!
Natuurlijk, Moes! zeggen wij
beiden:
Jan Albert en ik, hand aan hand.
Er is een prinsesje geboren,
Ons zusje, het liefste in 't land.
"f^ocjerwbard.
Stuivertje en dubbeltje
Kregen ruzie saam.
Stuiver zei: Zeg, wat heb j ij
Toch een gekken naam
quay H,
Verhaaltje op Rijm.
Ben ik soms niet grooter, zeg?
En veel dikker? Nou!
Dat is zeker toch wat waard
Zwijg nu maar heel gauw!
-Dubbeltje! Je bent juist half,
Arm, klein, mager ding
- Ik ben veel, veel dikker, zeg
Weet je, wat ik zing
- Als je mager bent en klein,
Rol je makk'lijk weg.
- 'k Vind, dat i k met m ij n figuur
Veel meer eer inleg
- Kan wel zijn zei 't dubbeltje,
Ik ben toch meer waard
- 'k Hoorde van den jongen juist,
Die ons heeft gespaard,
- Dat ik echt van „zilver" ben;
Jij bent maar „gewoon".
- Jou past onderdanigheid
En beleefder toon!
eens aan
Waard?! siste het dubbeltje,
Jij, verwaande dwaas
Ik ben hm! twee stuivers
waard!
Zoo, nu weet je 't, baas!
Bah! zoo'n grof en leelijk ding,
Zonder een portret
Van de lieve Koningin
Op zijn borst gezet!
Jij bent klein en ik ben groot,
Mager jij, ik dik!
Zei het stuivertje, Dus: zwijg!
Hoor ik nog een kik?
In den spaarpot van vriend Piet
Ging 't gekibbel door.
Centen met een koop'ren stem
Zongen nu in koor:
- Phoe Beleefd hoor dat
Wat een opschep-vent!
- Omdat ikke maar „gewoon
Jij van „zilver" bent!
Daarom stuiver, dubbeltje,
Kibbelt langer niet!
Vrede in den spaarpot weer
Van ons baasje Piet!
Als twee ruzie hebben, saam,
Heeft niet één gelijk.
Of ze groot of klein nog zijn,
Doodarm of schatrijk!
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT
HET VORIGE NUMMER.
1.
VOOR GROOTEREN.
R aak
O ever
L aan
D adel
E er
Rolde.
2.
s
L
A
K
L
A
D
E
A
D
E
L
K
E
L
K
3. K Kasteel.
rat
m u s c h
Kasteel
arend
den
1
4. Dom, burg; Domburg.
VOOR KLEINEREN.
1. Loofboomen..
2. De helft van XIII VIII 8.
AIII
3. Hit, pit, git, wit.
4. Gouden, regen; goudenregen.
Als het tegen twaalf uur loopt, moet
ik gauw naar huis.
3, Wat kun je maken van
cel toom o!
i
4. Mijn eerste is een drank, mijn tweede
een stroom en geheel een plaats
in Zeeland.
Ad
1.
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GROOTEREN.
Mijn geheel wordt met 12 letters ge
schreven en noemt den naam van
een deel van ons land.
Een 12, 10, 8, 7, 12 is een lekkernij.
5, 3, 2, 4, 1 is een dorp in de prov.
Utrecht.
6, 8, 10, 7, 11 is een dorp in het Gooi.
Een 9, 2, 4, 5 wordt bij eiken maal
tijd gebruikt.
8, 1, 12, 3, 11 is een jongensnaam.
Verborgen plaatsen in Europa.
Zullen zij er met zijn achten naar
toe gaan I
Vergeet dezen zak en die groote
mand niet mee te nemen.
Hebben de gymnastiek-oefeningen
met Mieke u lenig gemaakt
VOOR KLEINEREN.
Met m ben ik een insect, met r een
lichaamsdeel, met vl niet lang
zaam en met st hard of onvrien
delijk.
2, Op de zigzag-kruisjeslijn komt, van
boven naar beneden gelezen, de
naam van een deel van je mond.
X le rij iets dat dient ter ver-
X siering of om bloemen
X in te zetten.
X 2e rij stroomend water.
X 3e rij een boom.
X 4e rij iets, dat verbrand is.
X 5e rij een plaats in de Be-
X tuwe.
X 6e rij de naam eener vor-
X stin.
7e rij een zwemvogel.
8e rij een uurwerk.
9e rij een jongensnaam.
10e rij een lichaamsdeel
3, Maak eens bloemen van
JAN R I E EL
PER AAP
IN BOE GA
4, Ieder van je kent mij;
Ik ben nooit eens droog
En kom naar beneden,
Val steeds van omhoog.
Nu eens ben ik welkom,
Dan verwenscht men mij.
Maar ik stoor m' aan niemand,
Doe mijn plicht maar blij.
Wat die is? Jé weet het,
Als je mij maar kent,
Toont nu allen, dat je
Lang geen domoor bent!
FOUTEN IN HET ZOEKPLAATJE
UIT 'T VORIG NUMMER.
De acht fouten zijn:
I. Schildersezel mist achterpoot.
II. Stoeltje, waar de schilder op zit,
heeft twee pooten in plaats van vier.
III. Tasch heeft geen handvat.
IV. Emmer heeft geen hengsel.
V. Molen op het deksel der schilden-
kist heeft maar drie wieken.
VI. Hek op het schilderij staat ver-
kccrdi
VII. Hooischelf heeft drie palen.
VIII. Weerspiegeling niet precies on
der hooischelf.