GKlNDmBLADïï
FOTJTEN-ZOEKPLAATJE
B VAN DE C?
M!DDELDVf\C3C-ME
COVBWHANT
Aan den Rand van het
Korenveld
Een breeden rug hebben.
Zoek de ACHT fouten in deze teekening.
RAADSELHOEKJE.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT
HET VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN.
(Berkel).
Appingedam.
VOOR KLEINEREN.
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GROOTEREN.
VOOR KLEINEREN.
Oplossing van den rebus uit het
vorige nummer.
E3.ri
door
C. E. DE HILLE HOGERWAARD.
Aan den rand van het korenveld,
daar waa het aan een malsche weide
grensde, was het een druk gefluister.
Stadsmenschen, die er langs kwamen,
konden die fijne stemmetjes niet ver
staan. Hun ooren zijn te veel gewend aan
auto-getoeter, tramgebel en wat er ver
der bij het leven in de stad hoort, om
in zich op te kunnen nemen, wat de na
tuur fluistert. En dat is maar igoed ook,
want de dieren en de bloemen zouden
het stellig niet prettig vinden, als hun
gebabbel afgeluisterd werd Zou hun
een akelig, onvrij gevoel geven en waar
zou men ten slotte nog vrij zijn, als het
niet in de natuur was
Zullen we eens heel stil zijn en ons
best doen te verstaan, wat die fijne stem
metjes fluisteren
„Óch, sta eens even stil", zei een klein
windebloempje tegen een korenaar,
„Dan klim ik langs uw stengel omhoog.
U staat daar toch maar voor niets, is het
wel
,,Pff !Voor niets! Wat een bruta
liteit ritselde de halm verontwaardigd
terug. „Je weet niet, wat je zegt, klein
ding, want wij, korenaren alleen zijn
nuttig, terwijl jullie nietsnutten zijn. De
menschen, die gewoonlijk nog wel wat
verstand hebben, zeggen het zelf en
noemen jullie onkruid. Zei je nog
wat
„Nee, mevrouw de Korenaar," ant
woordde het windebloempje beleefd. „Ik
zei eigenlijk niets; ik dacht maar wat."
„Nou en wat dacht je dan? Laat 's
hooren zei de korenaar wat minder
onvriendelijk.
Het aardige bloempje kreeg nu wat
meer moed en ging voort
„Ja, ziet u, ik dacht eigenlijk, dat
dat wijveel mooier waren
„Dat is een verschil van smaak," her
nam de korenaar fier. „Ik voor mij
houd niet van die gekleurde dingen, die
ze bloemen noemen. Ik voel meer voor
een volle aar, die sierlijk het hoofd buigt.
En ik zal het ook wel bij het goede eind
hebben, want van ons zijn er massa's
Kijk maar eens rond Wij vormen eea
heel veld, dat reeds van uit de verte te
zien is, terwijl de wind ons 'zacht heen
en weer wiegt, zoodat wij alweer
volgens de menschen op de golven der
machtige zee gelijken, terwijl jullie
nou ja, slechts onkruid zijn."
„Jullie?!" mengde een klaproos
zich nu plotseling met een vuurroode
kleur van verontwaardiging in het ge
sprek, „u bedoelt mij en mijn zusjes toch
zeker niet
„Ja, natuurlijk Jullie zijn ook onkruid
eii jij bent er nog brutaal bij
„O n s plukken de menschen ant
woordde de klaproos trots. „Ze nemen
ons mee naar de stad en zetten ons in
vazen
„Waarin je maar al te gauw verwelkt!"
Met deze woorden maakte de koren
aar op haar eigen stekelige manier den
zin der klaproos af.
„Vraag het maar eens aan de koren
bloemen en margrieten," ging zij voort,
ook deze bloemen in het gesprek halend.
„Helaas moet ik het toegeven," zei
een korenbloem nu. „Ik heb ook maar
het liefst, dat ze mij in het veld laten
staan en ga niet graag van huis. Hier kan
ik den blauwen hemel zien, waar ik zóó
lang naar gekeken heb, tot ik zelf ook
blauw werd. En ik ben erg bang, dat
mijn hemelsblauw jurkje leelijk verkleu
ren zou, als ik niet meer het uitspansel
kijken kon en ergens in een sombere ka
mer moest wegkwijnen."
„Wij vormen met de klaprozen en de
korenbloemen de Nederlandsche vlag
zei nu een witte margriet. „Wat betee-
kent dus zoo'n sprietige korenaar bij ons
vergeleken
„Als je verstand hadt, zou je weten,
dat de menschen van ons brood bak
ken!" zei de korenaar gebelgd. „Eigen
lijk moest ik het je niet kwalijk nemen
je kunt het immers niet helpen, dat je
geen verstand hebt."
„Ik begrijp niet, wat u met „verstand"
bedoelt." zeide margriet nu. „Maar ik
weet wel dat ik een hart heb, een hart
van goud, zooals gisteren iemand zei.
Van u zegt niemand zooiets, mevrouw de
Korenaar
„Luister toch niet altijd naar hetgeen
de menschen zeggen" begon de korenaar
weer.
„En u zei zelfverweerde de
margriet zich.
„Wat zei ik zelf
„Dat de menschen u nuttig vonden."
„Natuurlijk Soms hebben ze het
wel bij het rechte eind
„Maar niet altijd zei de margriet en
zette zoo'n vroolijk lachend, zonnig ge-
zicht, dat één van haar zusjes opmerkte:
„O, Grietje, wat ben jij vandaag mooi
Je lijkt heusch op de zon
Boven zoo'n onzin voelde de korenaar
zich hoog verheven. Bedenkelijk wiegde
zij haar hoofd heen en weer, terwijl ze
dacht
„Ik zal maar zwijgen. De tijd zal wel
leeren, dat ik gelijk heb."
De margriet, die het eerst gesproken
had, zocht nu haar troost bij een zuring-
plantje, dat daar ook stond en met wie
ze altijd graag een praatje maakte.
„Och, och, wat is mevrouw de Koren
aar toch trotsch zuchtte zij. „Jij, vrien
din Zuring, bent ook een halm, maar veel
aardiger. Met mevrouw de Korenaar, die
stekelige dame, voel ik mij nooit erg op
mijn gemak, terwijl ik met jou altijd zoo
best kan opschieten. Ja, 't is me zelfs
opgevallen, dat de menschen, die volgens
mij heel verstandig zijn, ook vinden,
dat we bij elkaar hooren. Waarom zou
den ze ons anders dikwijls met elkaar
plukken, als het niet was om ons prettig
reisgezelschap te geven
„Je hebt gelijk," antwoordde de zu
ring.
„Ik mag die trotsche familie de Ko
renaar ook niet lijden en ben maar blij.
dat we geen familie van elkaar zijn."
„Ik wou, dat wij familie van elkaar
waren zei de margriet nu in een plot
selinge opwelling van hartelijkheid.
„Och, wat heb je nu aan familie
vroeg de zuring. „Ik vind het maar wat
heerlijk, dat ik hier zoo'n trouwe vrien
din heb. Zullen we altijd bij elkaar
blijven
„Ja, altijd antwoordde de margriet
en zij boog zich nog dichter naar de
zuring toe.
De korenaar keek den anderen kant
uit. 't Was een koopje, hooral dien
onzin te moeten aanhooren Je zou
heusch zin krijgen, van je post weg te
loopên. Maar neen, d i e voldoening zou
den de domme bloemen toch niet sma
ken Ze bleef, waar ze was en slechts de
zeis der maaiers zou haar van haar plaats
doen wijken, wanneer het haar tijd was.
Het bleef stil op het veld en in de
aangrenzende wei. De koeien lieten soms
een langerekt „boe-oeh hooren, maar
daar trokken korenaren, margrieten,
klaprozen, korenbloemen, winde en zu
ring zich niets van aan.
Na een tijdje kwam er een klein
meisje met haar moeder voorbij.
„O Moeder, kijk eensriep het
kleine ding uit, terwijl het van pleizier in
de handjes klapte. „Wat 'n mooie bloe
men Mag ik die plukken
„Ja, Hannie," antwoordde haar moe
der. „Pluk jij maar een mooi veldbou-
quet. Maar pas op, dat je niet tusschen
het koren loopt en bij ongeluk een halm
afplukt of breekt."
„Waarom niet, Moeder vroeg het
kleine ding.
„Omdat die mooie bloemen onkruid
zijn en de boer wel goed vindt, dat je
ze plukt, als je het maar voorzichtig
doet."
„Zie je wel: jullie zijn onkruid rit
selde de korenaar nu zóó hard, dat de
dame en het meisje het bijna ver
stonden
„En het koren dan vroeg het
meisje weer. „Is dat geen onkruid, Moe
der
„Wel nee, domme meid daar krijgen
we toch brood van luidde het ant
woord.
De korenaar wiegde nu veelbeteeke-
nend het hoofd heen en weer. De men
schen wisten het toch wel
„O, maar dat is niet erg De bloemen
zijn veel mooier zei Hannie nu.
„Die kleine meid weet het goed
fluisterde de bloemen tegen elkaar en ze
waren blij, dat zij gekomen was om haar
dit heerlijke nieuws mede te deelen.
Zoo waren èn mevrouw de Korenaar
èn de bloemen ten slotte toch tevreden
over hetgeen de dame en het meisje ge
zegd hadden. Mevrouw de Korenaar zou
echter niet graag een bloem willen zijn,
terwijl de klaprozen, margrieten, koren
bloemen, de winde en de zuring niet
graag een korenaar zouden willen zijn.
En dat was eigenlijk maar heel goed
Wil met 't geen je bent op aarde
Steeds maar heel tevreden zijn
Ieder moet zijn taak vervullen,
Ieder, zoowel groot als klein
Kleine Jopie is de jongste van zijn
broertjes en zusjes en omdat het een
lief ventje is, wordt hij wel wat verwend
Als hij verdriet heeft, is er altijd één
van de grooteren, die hem troost en als
hij met één van allen kibbelt, zijn alle
anderen dadelijk bereid Jopie gelijk te
geven, omdat?.ja, omdat hij nog zoo
klein is
De bengel maakt hiervan eigenlijk S
misbruik en Moeder heeft dan ook meer- j
malen gezegd, dat de grooten niet altijd
Jopie's partij moeten opnemen zonder de
zaak onderzocht te hebben. Ze zouden
op die manier van het aardige ventje een 1
Hein, zelfzuchtig baasje maken.
Dickie en Dora vinden, dat Moeder j
gelijk heeft, Ans en Hans voelen het ook
vaag en zoo komt het, dat er in den
laatsten tijd werkelijk door de kinderen j
getracht wordt, Jopie geen gelijk te
geven, als hij het niet eerlijk verdient.
Jopie bevalt dit niet al te best. Hij
kan soms zoo heerlijk verontwaardigd
zijn
Op zekeren dag heeft Jopie, terwijl hij
in den tuin speelde, bij ongeluk eea
roosje geknakt. De ouderen weten, hoe
Vader op zijn tuin gesteld is en allen
verboden heeft aan de rozen te komen.
Het ongeluk is echter gebeurd en
Dora, die er juist aankomt, ziet met
schrik, wat Jopie uitgevoerd heeft.
„O, Joop roept zij uit. „Wat heb je
gedaan
„Tkkè kan 't niet helpen zegt de
kleine man met zóó'n berouwvol snuitje,
dal Dora hem bijna geknuffeld had.
Zij bedenkt zich echter nog juist bijtijds
en zegt
„Jopie Jopie Je wou toch niet zeg
gen, dat i k het gedaan had
,,'Tuurlijk is alles wat de ondeugd
antwoordt.
,,'t Is wat moois: mij de schuld te ge
ven zegt Dora nu weer. „Je denkt
zeker Dora heeft een breeden rug, daar
kan 'n boel op
„Ja, ja, Dora heeft een breejen rug!"
juicht Jopie en daar hij Vader ziet aan
komen, vindt hij 't veiliger maar naar
binnen te gaan.
Nu is Vader moe thuisgekomen en ont
gaat het geknakte roosje hem. Er wordt
verder door niemand meer over gespro
ken.
Een paar dagen later wandelt Jopie
met Dora en Ans. In het bosch zien zij
een vrouwtje, dat bezig is te sprokkelen.
Plotseling roept Jopie uit
O, Door en Ans Kijk eens Wat heeft
d i e juffrouw een breejen rug en wat
heeft ze daarmee veel takken geknakt
Kijk, ze neemt ze allemaal mee op haar
kruiwagen f"
Ans begrijpt niet veel van de rede
natie van haar jongste broertje, maar
vertelt het later aan haar zusje, hoe goed
kleine Joop de uitdrukking „een breeden
rug hebben" onthouden heeft.
Die Joop toch
CARLA HOOG.
1.
Onze gele klimroos is dezen winter
helaas bevroren. (Lek)-
Een somber kelderraam moest de
enge ruimte van licht voorzien.
Vader kwam stellig, als hij wist, dat
u ziek was. (Amstel).
Eindelijk wordt het oude krot tegen
den grond geworpen. (Rotte)-
„Ja, ja zei de boer, eggen is niet
het werk van iedereen (Regge).
2.
Anna
gips
spin
inkt
anno
egge
knie
lade
kast
mond
3. Vlier, lier.
4. Monster,
1. Boter, bloem; boterbloem.
„k Ga schom'len broer!" zegt kleine Lien,
„Toe geef je mij een zet
Broer Jan is graag van de partij,
En daar begint de pret
Lien houdt de touwen stijf omklemd,
Zij gilt van echt plezier
Maar Moes komt haastig toegesneld
En vraagt: „Wat is dat hier
„Niets Moes!" roept daad'lijk onze Jan,
„Zus schommelt, als U ziet.
Ik geef haar af en toe een duw
Of, Moeder, mag dat niet
„Jawel maar niet te hoog, hoor Jan
Bedenk, zus is nog klein."
„Goed Moeder, 'k denk daar echt wel om
Heusch, 'k zal voorzichtig zijn
Moes is naar binnen weer gegaan
Zij weet wel: Jan houdt woord.
Maar o, wat werd het schommelen
Opeens heel wreed gestoord.
„Krak krak zei 't plotseling, „lieve
deugd 1"
Zus tuimeld' op den grond.
Verbeeld je, 't touw brak middendoor
Wat Jan te kijken stond.
Hij snikt: ,,'k kon 't echt niet helpen hoor!
O Lientje, heb je pijn
„Weineen!" lacht Lien, „ik schrok alleen!
„Foei Jan, wat doe je klein."
Broer veegt zijn tranen haastig weg 1
Lacht met zijn zusje mee
Toen hebben ze 't aan Moes verteld,
Die zoende z'alle twee.
R. WINKEL.
2. Dak, tak, zak, lak, wak.
3. Vink, vin.
4. Hans, worst; hansworst.
1. Mijn geheel wordt met 6 letters ge
schreven en noemt een groof
viervoetig dier.
3, 5, 6, 1 is een drank, s
6, 5, 4, 3 is een aardsoort.
1, 2, 6, 1 wordt bij het bouwen van
steenen huizen gebruikt.
I, 6, 2, 3 is een ander woord voor
vochtig.
«5
i
Plaats vóór elk dezer woorden één
letter, maar dat het zóó, dat de
beginletter der nieuwe woorden,
in dezelfde volgorde genomen, den
naam van een grooten roofvogel
noemen.
der,
oom,
mail,
acht,
adel.
3. Ik noem een lichaamsdeel van een
dier. Vervang mijn eerste letter
door een andere en ik word een
plant, die bij de bereiding van een
drank gebruikt wordt.
4. Welke bloeiende plant kunt je maken
van
iep nul
1. Verborgen eetwaar.
Deze kousen zijn grijs; Tante heeft
liever beige. (2)
Heeft Bob roode geraniums op d»
markt gekocht
Ik hoop, dat Oom Jo me letterkunde
onderrichten wil.
Op zijn fietstocht deed Jaap Flesch
Amsterdam ook aan.
2. Ik noem een sappige vrucht, die met
6 letters geschreven wordt,
4, 5, 2, 6 is het tegenovergestelde
van gezond.
1, 2, 2, 3 is eveneens een sappige
vrucht.
Een 1, 2, 3, 6 treft men in tuinen en
plantsoenen aan,
4, 2, 2, 1 wordt gebruikt om iets te
reinigen.
3. Soms fladder ik snel.
En ken je mij wel.
Soms ben 'k een gebouw.
Kom, noem mij nu gauw
Slechts vijf letters en
Je weet, wat ik ben.
4. Plaats in deze 9 vakjes
4 A 1 D 2 K 2 T
maar doe het zóó, dat je van
boven naar beneden en van link*
naar rechts leest
le een huisdier.
2e een meisjesnaam.
3e een deel van een boom, struik OÏ
plant.
Hendrik(a) ging met oom Kris naar
tante Doortje in Sappemeer.