HET FLIK !c: REBUS a ÏÏftlNDEnBLADQ /A!DDELÖVRC3C=MC COVdWRAN-T ARTIS-NIEUWS 1«SKskr1, RAADSELHOEKJE- X Ie rij iets, dat wij allen X dragen. 'Q VAN DC door G. J. VISSCHER. De ekster en de kraai. ,,Zit je te slapen, Piet?" „Neen Gerrit „Te suffen soms?" „Ook niet, Gerrit „Wat doe je dan „Ik zat te denken over den goeden ouden tijd, toen we nog in Vorden woonden." „Zoo Nu, je mag dat den goeden, ouden tijd noemen, maar ik zeg je, dat het daar voor ons levensgevaarlijk was, en hier zitten we ten minste veilig." Dit gesprek werd gehouden in een groote volière in Artis. Gerrit en ik wa ren van jongsaf vrienden geweest. Heel in de verte zijn we eigenlijk nog familie van elkaar, want we worden beide wel eens „roestvogels" genoemd, maar we gelijken niet veel op elkaar, want hij is een kraai, en dus pikzwart, en ik ben een ekster, en dus zwart en wit. Ik word in den regel mooier genoemd dan hij en ik heb ook een veel langeren staart, maar hij kan beter vliegen, We zijn geboren in hetzelfde dorp, n.l. Vorden, dicht bij Zutfen, in den Achter hoek. Ik laat er mij wel niet op voor staan, maar toch moet ik even zeggen, dat ik van hooger afkomst ben dan hij, want mijn ouderlijk nest lag in een hoo- gen iep en het zijne in een lagen appel boom. Ik heb mijn ouders dikwijls hooren zeggen, dat zij niet begrepen, hoe Ger- rit's ouders de dwaasheid konden begaan om hun nest in zoo'n lagen boom te bouwen. „De katten kunnen er wel niet bijkomen," zei vader, „maar de kleine jongens zijn al even gevaarlijk. Ik geloof nooit, dat het goed afloopt Vader had gelijk. Toen de kraaienkin- deren half volwassen waren, zagen we werkelijk een jongen naar boven klim men en al schreeuwden de oude kraaien moord en brand de jongen stoorde zich nergens aan en haaide de vier jongen uit het nest. Hij deed ze één voor één in zijn pet; die gebruikte hij als mandje. Hij liet zich naar beneden glij den enhij gleed juist in de armen van zijn vader, die hem met een latje een pak op zijn broek gaf, dat het een lieve lust was De jongen moest de jonge vogels in het nest terugbrengen, wat hij ook deed maar één jonge kraai dat was mijn latere vriend Gerrit ontsnapte uit de pet en kroop tusschen een partij brand netels aan den voet van den boom. De jongen kon hem niet vinden en zijn vader vond hem ook niet. „Vooruit, naar huis zei de vader en zij gingen heen. Gerrit kon niet in den boom klimmen en zijn ouders waren heel dom in het rekenen, zoodat ze hem niet misten. De stumper bleef dus daar beneden. Toen hij honger kreeg, riep hij; „Ka Ka en daar kwam niet zijn vader o moeder maar een vreemde jongen, die hem meenam naar huis en hem in een kooi zette. „Ik had het wel gedacht," zei mijn vader en ik vond, dat hij gelijk had Maar al heb je nu nog zoo'n knappen vader, toch kun je wel een ongeluk krij gen. Dat moest ik ondervinden. Bij een van mijn eerste vliegproeven overschatte ik mijn krachten. Ik kon den boom, dien ik op het oog had, niet be reiken en viel op den grond. Een om geluk komt nooit alleen, zegt men we eens. Dat moest ik ondervinden, want ik brak nog een poot ook; zooals.je weet heb ik er maar twee. Dat was wat Vliegen kon ik nog niet en loopen kon ik niet meer. Ook ik werd door den jongen opgeraapt en in eer. kooi gezet. Die knaap zorgde uit stekend voor mij. Zijn vader deed een verbandje om mijn poot en die genas gelukkig spoedig. Ik kon er later niets meer van bemerken; alleen bij vochtig weer had ik er wel eens een beetje pijn aan, Eén ding was jammer.' ik werd ge kortwiekt, dus vrij rondvliegen kon ik niet. Om daaraan een beetje tegemoet te komen, ging mijn baasje dikwijls met mij wandelen en dan mocht ik heele ein den vrij rondloopen. Op een keer ont moette ik Gerrit, de kraai. Ook hèm was door middel van de schaar, het vliegen onmogelijk gemaakt. Ik herkende hem dadelijk en zei: „Dag Gerrit „Dag Piet was zijn antwoord, „Heb je een goeden baas getroffen?' „Uitstekend! Jij ook?" „Gelukkig wel Bijna dagelijks ontmoetten wij elkaar. Onze baasjes babbelden dan een poosje over alles en nog wat en wij deden pre cies zoo. Op een morgen mocht ik niet mee uit; dat kwam zoo. Wij, eksters, hebben den naam van diefachtig te zijn en dat is niet geheel onverdiend. Ik was alleen in de kamer gelaten en toen sprong ik op een stoel, zoodat ik op de tafel kon kijken. Daar zag ik iets blinken; een gouden manchet knoop was het. Ik pakten den knoop. Die zou lekker zijn Maar er was geen smaak aan Ik stopte hem door een gaatje achter het behang. Even daarna kwam mijn baasje's vader binnen enhij miste den knoop. Dien zou Piet wel weg gemaakt hebben. Ik werd ondervraagd, maar dat liep op niets uit. „Hij mag vanmorgen de deur niet uit," zei vader. „Laat hem maar hier in de kamer blijven. Misschien zoekt hij dan zelf den knoop weer op, om er mee te spelen." Dat ge'oturde later ook en zoo kreeg vader zijn knoop terug. Intusschen was mijn kleine baas alleen weggeaan met zijn kameraadje en de kraai. Daar wandelden door het dorp een heer en een dame. Zij waren ergens in pension. Nu is er midden in Vorden een heel oude molen. Die is gekocht door de Vordensche V. V. V., maar die ver- eeniging beschikt niet over een ruime beurs, zoodat de molen slecht onderhou den wordt. „Kijk zei de heer tot de dame, „daar heb je nog zoo'n oude standaard molen. Die zijn tegenwoordig zeldzaam, 't Is eigenlijk jammer, dat dit molentje er misschien over een jaar of vijf niet meer zijn zal." „Zoo gaat het met veel dingen zei de dame. „Daar heb je bijvoorbeeld die kraai, daar bij die twee jongetjes. Ze schijnen wel goed voor dien vogel te zijn, want hij blijft trouw bij hen. Maar die arme kraaien worden ook schaarscher. Ze worden niet beschermd door de Vo- gelwet van het jaar 1912 en nu worden er telkens neergeschoten door de jagers en do boeren." „Weet je wat zei de heer. „Als dat zoo is, zal ik die kraai trachten te koo- pen en dan geef ik het dier aan Artis in Amsterdam. Daar zullen ze hem wel willen hebben." Hij vroeg dadelijk aan het kraaien- baasje, waar hij woonde en of die kraai te koop zou zijn. Hij ging met hem mee, sprak met den vader van den jongen en kocht de kraai voor een rijksdaalder. Mijn baasje stond er bij en toen hij een rijksdaalder hoorde noemen, werden zijn oogen grooter en met een kleur als vuur zei hij; „Wij hebben een ekster „Een eksterzei de dame. „Hoor eens man, de ekster wordt ook niet door de Wet beschermd. Laat mij nu de ekster koopen, dan krijgt Artis een dubbel ca deau en wij hebben een goede daad verricht." Den volgenden dag zaten Gerrit en ik in een groote kooi in den trein, die ons naar Amsterdam bracht. Eksters en kraaien waren daar in Ar tis wel bekend. Ik zag er af en toe ook wel eens een paar boven in de boomen, maar toch schijnen ze schaarscher te worden, want musschen en spreeuwen worden voor de diergaarde niet aange nomen en wij waren dadelijk welkom 't Is een kolossale volière, waarin we opgesloten zijn, dichtbij den ingang van Artis. We troffen hier al een paar andere eksters en kraaien aan, maar we kenden er geen een van. Eerst scholden ze ons een beetje uit. „Ik wou, dat ik een stukje Vordensche boter had", zeiden ze en dan likten ze hun snavel af. Nu zijn we al aardig aan elkaar gewend. Onze slagpennen, die vroeger afgeknipt waren, zijn weer aan gegroeid; daardoor kunnen we ook weer vliegen en we zijn blij, dat het hier zoo ruim is, Er zitten ook een paar roeken bij ons; dat zijn kraaien met zoo'n kaal, grijs ge zicht. Ik vind Gerrit veel mooier; die heeft geen licht plekje aan zijn heele lijf. Maar die roeken moeten goede vliegers zijn; hun vleugels zijn nogal spits. Dan zijn er hier ook nog vier kakatoe's. Dat zijn toch zulke vreemde snaken 1 'Ze zijn heelemaal blauw-grijs en hun kop is roodachtig. Ze zijn zoo brutaal als de beul en praten kunnen ze totaal niet; wel vreeselijk hard schreeuwen. Zoo zitten we nu hier tusschen de tra lies te kijken. Laatst zei ik; ,,'t Is wat moois, Gerrit We hebben niets gedaan en toch zijn we achter de tralies gezet „Stil maar, Piet zei hij. „Misschien worden we zoo wel heel oud, en als we dan later alle andere eksters en kraaien overleefd hebben, komt ons portret in de krant, zoo zeker als twee maal twee vier is HET ONTSTAAN EENER MODE, Koningen en Koninginnen, prinsen en prinsessen geven dikwijls de mode aan. Een aardig staaltje hiervan is het vol gende Koningin Helena van Italië had eenige iaren geleden diep medelijden rae^ de koraalvisschers uit de omgeving van Na pels. Koraal was geheel uit de mode; niemand droeg het meer en het werd doorTy j '^erWaard Klein meisje met je puntmuts En roode keepje aan, Je bent precies Roodkapje. Zou j'ook naar Oma gaan? Wat Is die Oma sukk'lend En breng je haar nu wat? 'k Geloof, je bent, Roodkapje, Grootmoeders kleine schat JMHVff, Ga jij gerust naar Oma, Ik denk, dat z'op je wacht En dat zij, als je 'r aankomt, Van blijdschap vroolijk lacht. Ik wensch je veel plezier, hoor Groet Oma maar van mij. Met 't geen je voor haar meebrengt, Is Oma zeker blij. Maar jij mijn lief Roodkapje, Hoef heusch niet bang te zijn Voor wolven, want die zijn er Niet in ons landje klein Je bent een levend sprookje Uit Moeders sprookjesboek. Wuif nog eens met je handje Vóór 't omgaan van den hoek Stap jij, mijn klein Roodkapje, Nu maar heel stevig aan, Dan kun je vóór het donker Al lang naar huis weer gaan. Jetje moet een drankje slikken en dat drankje smaakt zoo naar Jet krijgt dan van Moes een flikje; kreeg ze 't zonder drankje maar! Moes bewaart de flikjes veilig in een groote, ronde doos; is het drankje niet meer noodig, maar dit duurt nog wel een poos Nu, dan krijgt Jet ook geen flikje zoo spreekt Moes; Jet kijkt haar aan en zegt; Moesje, laat u 't drankje dan nog maar héél lang hier staan! HERMANNA. dan ook door niemand gekocht, zoodat het er voor de koraalvisschers heel ireu- rig uitzag. Er viel niets meer voor hen te verdienen De wanhopige koraalvisschers wend den zich nu tot de Vorstin van hun land. Deze was zeer begaan met hun lot en dacht „Wat zou ik kunnen doen om deze arme lieden te helpen?" Weldra vond zij een uitstekend ant woord op haar vraag. Op een groot bal, dat aan het Hof ge geven werd, verscheen de Koningin tot verbazing der aanwezigen getooid met koraal. In plaats van haar schitte renden halsketting van paarlen droeg zij zes snoeren bloedkoraal om haar hals. Een diadeem van koraal en diamanten stak prachtig tegen het donkere haar der Vorstin af. Het gevolg hiervan was hetgeen de Koningin verwacht had: koraal kwam weer in de mode. Oude sieraden van bloedkoraal, die langen tijd in foudraals weggeborgen waren geweest, verschenen weer vóór de ramen der juweliers en werden spoedig door gretige koopers gekocht. Ieder volgde de mode, waarin de Ko ningin was voorgegaan en de koraalvis schers hadden weer een goed bestaan. Tol. Homp, Aap. Hoeveel menschen kunnen niet te gen groote hitte. (Henk), Wij liepen vlug naar school en alle ondeugende kinderen stonden te wachten. (Lena en Leo)* Juist kwamen wij op de boot, toen het sein tot vertrek gegeven werd (Otto)- Weet je, dat mijn zusje viool gaat studeeren? (Olga), OM OP TE LOSSEN. OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER. VOOR GROOTEREN. 1. H Hortensia- bot Karei zes t i e n Hort ensia Maandag v i s c h 1 i p a 2. Naaimachine. China, haai, Hein, maan. 3. E Z E L Z O D E E D E N L E N A 4, Elft, elf, VOOR KLEINEREN. 1. Boek, koek, Loek. 2. Negen, want 't omgekeerde van XI IX 9, 3. Boord, Ezel. Room. Bertha. VOOR GROOTEREN. Mijn geheel noemt een bloem, die in het wild groeit, en wordt met 13 letters geschreven, 9, 10, 2, 3, 8, 12, 13, 8 zien wij in het voorjaar aan de meeste boomen. Een 7, 5, 6, 4, 2, 3, 1 is een vogel, Een 9, 11, 10 is een rond voorwerp. Een 8, 5, 7 is een kleedingstuk. Een 1, 5, 3 is een nuttig, viervoe tig dier. Verborgen plaatsen in ons land. Het lage dal is sedert eenige dagen geheel overstroomd. (2) Frans en Nico geven Lodewijk een bal op zijn verjaardag. (2) Komen Tante en Oom ook geluk- wenschen? De buurman kwam ons terstond waarschuwen, toen er brand was. Het kippenvoer is heel slecht en bovendien duur. (2) Mijn beide eerste lettergrepen vor men samen roofvogels, mijn der de lettergreep noemt een kasteel en mijn geheel een stad in Lim burg. Mel W als beginletter noem ik een rivier, met b een zak of pak, met st een metaal en met p een hou ten stut. VOOR KLEINEREN. Welke kleur is het omgekeerde van het omgekeerde van vol Mijn eerste heb je op je hoofd, mijn tweede wordt, zoodra je den klin ker verdubbelt, een grondsoort en mijn geheel ligt in Noord-Holland, Wie raadt dit Ik ben een kleine zanger Met een grauw pakje aan. Ik zing het liefste 's avonds Bij 't helder licht der maan. Op de kruisjeslijn komt, van boven naar beneden gelezen, de naam van een stad in Gelderland, X 2e rij iets, dat in Indië X verbouwd en door ons X allen wel eens ge- X geten wordt, X 3e rij de naam eener vorstin. 4e rij een deel van je been. 5e rij een landbouw werktuig. 6e rij een stroomend watertje. 7e rij een deel van je gezicht.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1930 | | pagina 10