NAAR STAD ITTCINDCnBLADÏÏ Q van de Gj MIDDELDVr\Cac-ME COV-WHANX Slordervosje's wonderlijke droom. MIJN BUURTJE ROBBY EN SPITS. Fouten-Zoekplaatje. E3. Verhaaltje op rijm. RAADSELHOEKJE. x x xxxxxxxxx x x x ÏP E3 „Maar kindje, kindje toch Moeder keek verdrietigg naar haar kleine meisje, dat ze uit den tuin weer in de kamer had teruggeroepen en dan keek ze naar al 't speelgoed, dat op de tafel, op de stoelen, ja verbeeldje, op den grond zelfs lag! Wat ben je toch een slordervos, zei moeder boos. „O, o, als Teddy-beer en Lize-pop, ja al je speeloed, als dat eens zou kunnen spreken, wat een klachten zou je dan te hooren krijgen! Zijn dat ook manieren om me zoo maar weg te loopen! Waar 't nog met je heen moet kind, ik weet het niet Heel erg ont stemd ging Moes de kamer uit en erg beschaamd was Anneke, onder Moeders bestraffende woorden, aan het werk ge gaan om t' speelgoed, waar ze zich den ganschen middag mee vermaakt had, netjes op zijn plaats te brengen, of neen, „netjes" en „op zijn plaats" laat ik maar liever niet zeggen want daarop leek het in de verste verte niet! O hemel neen! 't Kwam alles op een groote hoop op een plank in de speelgoedkast terecht en dat een poot van Teddy er gedeeltelijk uit bleef steken en daardoor leelijk in de knel zat, o, dat kon ons slordervosje niet het minste deren! 't Was al mooi genoeg zoo en vroolijk huppelde ze weg. Dienzelfden avond, toen ze lekker warmpjes in haar bedje lag keek ze heel toevallig naar de speelgoedkast. Die stond juist in het maanlicht en was daar door goed te onderscheiden. Arme Ted dy's voorpoot hing nog steeds naar bui ten en toen Anneke daar een beetje droomerig naar lag te kijken, toen, toen gebeurde het ,Moet je mij hier eens zien liggen," klonk plotseling Teddy's zware stem „Ik kan niet voor of achteruit ,m'n poot zit nota bene vast tusschen die akelige deur en zoo moet ik nu maar den geheelen nacht zien uit te houden Noem je dat een schandaal of niet „Denk maar niet ,dat ik het zooveel beter heb", zei een fijn, verdrietig stem metje en o, tot haar ontzetting hoorde Anneke, dat 't Lize-pop was, die zoo sprak en bijna huilend verder ging „m'n wiegje met het zachte kussen en de warme dekentjes staat achter Anneke's ledikant maar ach in plaats dat 'k daarin Jekker lig te slapen ben ik hiér maar neergesmeten I en op mijn beenen ligt iets verschrikkelijks zwaars dat ik bijna niet dragen kan „Arm kind," zei toen een andere stem, „dat zware iets ben ik, de groene bal Je kleine meesteres heeft mij zoo neer gegooid! „Ik kan het heusch niet helpen hoor „Wat, ben je weer terug?" klonk 't vol verbazing van wel vier, vijf kanten, zeg, waar heb je al dien tijd gezeten? We hebben je wel een maand gemist!" „Waar 'k heb gezeten, vraag je? zei de bal en Anneke die met een angstig kloppend hartje lag te luisteren, hoorde dat zijn stem thans trilde van verdriet, „waar 'k heb gezeten? In den tuin. Daar heb je mij een maand lang kunnen vinden! Blootgesteld aan wind en regen Als 't hier niet zoo donker was, zou je kunnen zien, hoe goed me dat bekomen is! Ik zie er uit Gewoonweg om me voor mezelf te schamen 'k Zit vol barsten en scheuren en geloof me, dat ik van ellende -niet ben omgekomen, heb ik niet te danken aan Anneke, dejslorder vos, maar aan haar Moeder, die me dezen morgen heeft gevonden en in huis g bracht „Schande, schande!" klonk het als in koor. „Moet je mij zien," zei op eens het prentenboek. „Ik ben hier nog geen week en al mijn bladen zijn beduimeld en ge scheurd. Dat komt, omdat dat kleine nest me aldoor slingeren laat Nu eens lig ik op de tafel, dan weer op een stoel of op de canapé 't Is meer dan erg, zoo als ik hier behandeld word „Je zóu nog van geluk gaan spreken, als je wist, wat mij is overkomen klonk op eens de bromstem van den grijzen olifant. „De meeste keeren lig ik zoo maar ergens in een hoekje. En laat me gisteren nu de hond van tante Claar de kamer binnenkomen rennen! Nu, dat snap je In een oogwenk had hij mij te pakken en hij heeft me toegetakeld Van m'n slurf is bijna niets meer over en mijn linkeroor hangt aan één draadje nog „O, foei toch I" riepen allen diep ont steld 't Was even stil, toen "zei een diepe en bedaarde stem, die van den tol afkom stig was, „ik zal je al mijn wederwaar digheden maar niet noemen, vrienden, 't zou vervelend worden, maar dit heb ik jullie toch te vragen: moeten we dat alle maal maar kalmjjj-blijven dulden? Eer lijk gezeg/l, ik voel er ol heel weinig voor l" „Wat wil je dan We kunnen er im mers toch niets aan veranderen!" klonk 't verdrietig door elkaar. „We kunnen vluchten," zei de tol, „en 't lijkt me 't best 't maar direct te doen." Geloof me, luidjes, waar we ook be landen zullen, 't zal toch altijd beter worden dan het hier is geweest „Dat is zoo riepen enkele stemmen overtuigd, „dat zijn we samen eens Je voorstel is zoo slecht niet, tol „Dan gaan we" zei de tol beslist. „Nu dadelijk nog." „Neen, neen, riep Anneke doodsbe nauwd, maar ach, haar stem werd niet gehoord, want 't was me een lawaai plotseling in de kast! Ze schreeuwden allen door elkaar, maar eindelijk kreeg Pierrot, die al dien tijd gezwegen had, de overhand. „Ik weet wat moois,", riep hij uit, „we dansen strakjes allemaal om sloddervosje heen en gaan haar dan bespotten en voor den gek houden! Als we met zooveel zijn, kan ze niets be ginnen en het komt haar toe, hoor Heeft ze ons niet allemaal doen lijden en verdriet gedaan? Nu doen we 't haar. Maak open maar de kast; wacht 'k help een handje mee Arm slordervosje keek met bange oogen toe. Daar kwamen ze Pierrot voorop, dan Teddy, dan de groene bal, dan Lize-pop Ach ach, er kwam geen einde aan en o, wat stonden hun ge zichten boos „Help, help riep slordervosje uit. „Toe, doe dat alstjeblieft toch niet," en- angstig sloeg ze van zich af. BoemWat was dat Anneke zat slaperig in haar bedje overeind en be tastte een pijnlijk handje dat ze vrij on zacht tegen 't ijzer van haar led'kant geslagen had. Moedertje stond voor haar, Moedertje die lachend zei: „Zeg malle meid, wat heb je toch gedroomd? Kom drink maar eens Met schuwe, bange oogen nog, keek Anneke naar 't speelgoedkastje, 't Stond neg stee ls in 't volle maanlicht en Ted dy's voorpoot bengelde er nog altijd uit. „Gedroomd zei Moeder dat? Was 't dus een droom geweest? Ach ja, na tuurlijk Nu ze tot zichzelf kwam, ging ze dat begrijpen en ze lachte mee met Moeder, die vertelde, dat ze o zoo hard om hulp geroepen had. „Morgen moet je 't me maar eens ver tellen hoor zei Moes, „als je dan je droom tenminste niet vergeten bent ,Geen kwestie van, dat was ze zeker niet Toen Anneke des morgens wakker werd, wist ze zich precies nog te her inneren, wat ze in den afgeloopen nacht beleefd had. Ook datgene, wat ze zich plechtig had voorgenomen, 't Was voortaan geen slordervosje meer te zijn Wat trof ze 't, dat het juist vacantie was. Nu kon ze na 't ontbijt direct be ginnen alles op te ruimen, maar nu net jes" op te ruimen en te leggen op een eigen plaatsje. Keurig zag de speelgoed kast er na een tijdje uit. Moes, die kwam kijken sloeg ver baasd de handen in elkaar., „Wel, heb ik van mijn leven," zei ze blij, „hoe komt dat zoo op eens?" Toen eerst vertelde Anneke haar droom van 's nachts. „Mal hè, Moeder," zei ze eindelijk. „Neen, zei Moeder, neen, dat kan ik nog zoo mal niet vinden, want die droom heeft slordervosje omgetooverd in een keurig meisje, waar ik voortaan maar wat trotsch op wezen zal Toen lachte Anneke en gaf Moeder een kus. R. WINKEL. Een klein, verlegen meisje zit naast me in de klas; ze zit zoo stijf, zoo netjes, alsof z' een popje was; ze zegt niet vóór, ze kijkt niet af, en daardoor krijgt ze ook nooit straf. Een klein, verlegen meisje staat stil, als 't speeluur slaat, als d'anderen blij gaan spelen, of stappen in de maat; ze ziet het aan. en blijft stijf staan met zóó'n kind is het niets gedaan Een klein, verlegen meisje ziet, hoe een jongen slaat een mager, stump'rig hondje, op weg naar school op straat; haar hartje klopt vol medelij en daad'lijk zet z' haar schroom op zij. Een klein, verlegen meisje maakt, dat een groote man partij trekt voor het hondje, zoo goed als hij maar kan; wat flinke meid, tot hulp bereid, ondanks al haar verlegenheid HERMANNA. Kleine Robby is aan 't bouwen, Aan het bouwen op den grond. Naast hem op slechts korten afstand! Zit vriend Spits, zijn trouwe hond. Robby bouwde eerst kasteelen, Dan een mooie, groote brug. En nu zelfs een hoogen toren, Maar dit laatste gaat niet vlug Heel wat blokken zijn er noodig, Vóór de toren stevig staat. Eind'lijk is hij af! Van vreugde Kleine Rob aan 't juichen gaat Spitsje spitst nu bei' zijn ooren, Komt dan plots wat dichterbij. Waarom is zijn kleine baasje Nu op éénmaal toch zoo blij? Zou hij met zijn vriendje uitgaan? Want van wand'len houdt Spits 't meest. Elke uitgang is voor 't hondje Steeds opnieuw een heel groot feest! Kwispelstaartend springt dan Spitsje Tegen 't kleine baasje op, Blaft in 't hondentaaltje duid'lijk: Wij gaan samen uit, hè Rob? Maar o wee! met éénen staartzwaai Gooit hij 't bouwwerk om Hoe hij toch zoo wild kon wezen En daarbij zoo oliedom 't Kleine baasje wordt plots driftig, Geeft van boosheid Spits een schop! Met den staart tusschen de beenen, D'ooren slap zelfs langs den kop. Twee meisjes, op klompjes zoo helder en wit, Die gingen tesamen naar stad toe. Het molentje draaide, Hun rokjes, die waaiden, Ze werden van 't lachen en zingen niet moe. En komen die meisjes dan straks weer terug, Wel, leeg is dan zeker hun mandje Dan lachen ze vroolijk En roepen ze oolijk: „De beurs is gevuld tot het randje RO FR. Ze droegen een mandje en daar zaten ifi Wat boter en lekkere eitjes, En waren z' in stad, Dan verkochten ze dat, Dat wisten ze wel met hun beidjes Zoek de negen fouten in dit plaatje. Loopt Spits naar een hoek der kamer. Blijft daar liggen, schuld-bewust Jankend: baasje, 't was bij ong'luk. 'k Deed 't met opzet niet, gerust! Rob krijgt nu toch medelijden, Ligt geknield plots bij zijn hond; Met de armen om zijn lichaam, Snikt: steeds liggend op den grond! Spitsje, j ij kon 't heusch niet helpen, 't Spijt me, dat 'k zoo driftig was Geef me maar weer gauw een pootje! Toe, vergeet het maar weer ras Spitsje kwispelt en het baasje Stoeit weer vroolijk met den hond. Wijd verspreid liggen de blokken Van den toren op den grond Daarna gaan ze samen wand len, Spits heeft pret en rent voor twee. Lachend zegt zijn kleine baasje: Spits, wat neem ik j o u graag mee! OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER. VOOR GROOTEREN. 1. Heeft de musch Olga in haar vinger geprikt? (schol). Heeft de boer de nieuwe kar per soonlijk besteld of liet hij het zijn zoon doen? (karper). Ik vind, dat het verwijt in geen( ge val verdiend was, (wijting). De zieke is zeer onrustig geweest, maar werd in de laatste uren wat rustiger. (steur). 2. Koorts oom mond tand tuit ijver doos kurk orde moed taart raad ader anjer dank. Komt tijd, komt raad. 3. Rhinoceros, Schier, roos, Noor, hoos. 4. Revolutie. VOOR KLEINEREN. 1, De vingers. 2. Hinde, linde winde. 3. Rijn, IJ. 4, Kous Koekoek, boot t i e n klok rood bede kerk OM OP TE LOSSEN. VOOR GROOTEREN. 1. Kruisraadsek Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van een plaats in Noord- Brabant. X X X le rij een medeklinker. 2e een lichaamsdeel van een dier, I 3e een zangvogel. 4e iets wat werklieden en anderen soms houden om hun ontevreden heid te toonen. 5e 't gevraagde woord. 6e een plaats in Noord-Holland, 7e een zuidvrucht. 8e een jongensnaam. 9e een medeklinker. 2. Mijn eerste is een hemellichaam, mijn tweede een boom, mijn derde een viervoetig dier en mijn geheel iemand, die van alles de schuld krijgt. 3. Welke vogel wordt een adellijk heer, wanneer men er één letter vóór plaatst 4. Vul in deze 16 vakjes 1 A 3E 20 2D 3 K 2 L 2R lS zóó in, dat je van links naar rechts en van boven naar beneden te lezen krijgt le een uurwerk, 2e een deel van een kast of tafel. 3e een rivier in Duitschland, 4e een vruchtje. VOOR KLEINEREN. 1. Wat ligt midden in den vijver 2. Verborgen kleuren. Je moet je horloge eiken dag toch opwinden! Op onzen fietstocht zagen we een paar Spakenburger visschers. Heeft Bob Ru in een sloot geduwd Geef Jacob lauw water om zijn han den te wasschen. 3. Met één e ben ik een lichaamsdeel van een dier, met TWEE e s stroomend water. 4. Met k ben ik een dier: een k Met h nooit heelemaal, maar h Met z een smeerseltje, een z

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1930 | | pagina 6