ANfUfHtPEN VTCRILTÏ TfNTOOfiCTELLINO APRIL-OCT TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT VAN VRIJDAG 23 MEI 193 0. No. 121. Charlotte, Groothertogin van Luxemburg. ZEELAND. LETTERKUNDIGE KRONIEK. (Ingez. Med.) Zoolang de rijksdaalders met de beelte- nis van onze Koningen Willem II en Wil lem III nog in omloop zijn zoolang zal iedere Nederlander, die zulk een geld stuk een oogenblik nauwkeurig be schouwt, er nog aan herinnerd blijven worden, dat er eens een stevige band be staan heeft tusschen het Koninkrijk der Nederlanden en den door Duitschland, België en Frankrijk begrensden staat, welks regeerend hoofd over enkele da gen een bezoek op Het Loo bij onze Ko ningin gaat brengen. Immers; onze zilveren munten uit dien tijd vermelden achter den naam des Ko- nings, welks beeltenis zij dragen, als tweeden titel; G. H. v. L. waarmede gezegd wilde zijn, dat de Koning van Ne derland toen tevens Groothertog van Luxemburg was. Deze twee waardighe den, in één persoon vereenigd, duidde en duidt men aan met den naam „perso- neele unie"; staatsrechtelijk en formeel is het feit, dat beide kronen door één vorst of vorstin gedragen worden, de eenige band, die de rijken in zulk een geval samenbindt. Praktisch haalt de drager dier kronen intusschen den band wel eens wat nauwer aan. Wat mag de reden zijn, dat, nu Ne derland nog door een Vorstin uit het Huis Oranje-Nassau geregeerd wordt, de Luxemburgsche groothertogelijke kroon gedragen wordt door een afstammelinge van den tak Nassau-Weilburg? Toen Koning Willem III den 23en Nov. 1890 stierf, beteekende dit het einde van den jongsten tak van het huis Nassau en daarmede nam de personeele unie tus schen Nederland en Luxemburg een ein de. Wilhelmina, prinses van Oranje-Nas sau, volgde haar vader op als Koningin van Nederland in Luxemburg echter ging de kroon over aan het hoofd van den oudsten tak van het Nassausche Huis. Volgens artikel III van de Luxem burgsche grondwet en volgens de bepa lingen van de Huiswet van Nassau, werd hertog Adolf van Nassau uitgeroepen tot groothertog van Luxemburg. Deze Huiswet was een overeenkomst, 1783 tusschen de vier toen bestaande takken van het Nassausche Huis getrof fen, waardoor zij elkander wederkeerig hun bezittingen, en de onderscheidene verkregen aanwinsten daarvan, waar borgden, in geval een der takken zou uit sterven. De bepalingen betreffende Luxemburg waren door het Weener Congres en door twee conventies tus schen de Nassausche agnaten bekrachtigd* De gezondheidstoestand van Kon'ng Willem III was oorzaak, dat hertog Adolf van Nassau reeds sinds den llen April 1889 als naast-verwante agnaat tot het re gentschap des groothertogdoms geroepen was: een voorbode van den naderenden overgang der kroon, die daardoor wel haast onopgemerkt geschiedde. Den 23 Juli 1891 deed groothertog Adolf I zijn plechtige entree in de hoofdstad des lands Merkwaardig zijn de woorden, welhaast vèr-profetisch te noemen, die de stamva der van het tegenwoordig regeerende huis reeds bij de aanvaarding van zijn regent schap (in 1889) uitte in antwoord op de toespraak van den Luxemburgschen Ka merpresident: „Van dezen dag af ben ik, gelijk gij, Luxemburger tot op den grond mijns harten. Het is mijn ernstige wensch met u te werken voor het geluk en de geestelijke vooruitgang van ons gemeen schappelijke vaderland.even als voor de bevestiging van zijnzelfstandig- heid en onafhankelijkheid te genover de andere Europeesche mogend heden!" Dat woord hebben zijn kinderen en kindskinderen gehouden gelijk het be taamt tot zelfs in den gruwelijken wereldoorlog, waaronder het kleine, neutrale, doch door Duitsche overmacht bezette Luxemburg, zwaar leed. Adolf I was gehuwd met prinses Adel- heid van Anholt-Dessau; zij hadden twee kinderen: prins Willem, de latere Groot hertog Willem IV en prinses Hilda die de gemalin werd van den erfprins, later Groothertog van Baden. Toen hij de regeering aanvaardde was Adolf I al 73 jaar en na een tiental jaren (den 4den April 1902) werd hem het juk te zwaar; toen vertrouwde hij de regee- ringszorgen toe aan zijn vermoedelijken opvolger, die den titel van Luitenant plaatsvervanger kreeg. Drie jaren later stierf de eerwaarde vorst, op 88-jarigen leeftijd te Hohenburg in Beieren. Zijn zoon Willem IV, de vader der tegenwoordige groothertogin, regeerde voorspoedig van 19051912, toen over leed hij, na een langdurige en ernstige ziekte (den 25 Febr. 1912) op het „Luxemburgsche Loo", het slot te Col- mar-Berg. Willem IV was 21 Juni 1893 gehuwd met prinses Maria-Anna van Braganza-Löwenstein, een dochter van koning Dom Miguel I van Portugal. Zij kregen zes kinderen: t.w. de prinsessen Maria Adelheid (14 Juni 1894, f 24 Jan. 1924), Charlotte (23 Jan. 1896); Hilda (15 Febr. 1897); Antoinette (7 Oct. 1899). Elisabeth (7 Maart 1901) en Sophie (14 Febr. 1902). Het meerendeel hunner werd, naar Luxemburgsch-vorstelijke tra ditie, geboren op het zoo schilderachtig gelegen landelijke kasteel-Berg, waar men, van den trein uit, de rood-wit- blauwe driekleur ziet waaien, als de groothertogelijke familie er t vertoeft. Reeds tijdens de ziekte van Willem IV heeft diens gemalin, groothertogin Maria- Anna, het regentschap gevoerd en dat bleef zoo, tot de oudste dochter, Maria- Adelheid, vier dagen nadat zij meerder jarig was geworden, den troon besteeg (18 Juni 1912), Dit was mogelijk gewor den door een wijziging van de Huiswet van Nassau, welke haar vader nog tijdens zijn leven had weten te bewerkstelligen, zoodat de troonsopvolging voortaan ook in de vrouwelijke linie mogelijk werd. Tot na het uitbreken van den wereld oorlog droegen de zwakke schouders van deze schoone jonge Vorstin de Kroon des Groothertogdoms, maar in de gru welen van dien krijg heeft zij, hoewel moedig en toegewijd, niet steeds den weg weten te vinden, welken zij, bij na der inzicht, misschien beter had kunnen gaan; het is hier echter thans de plaats niet, daarop verder in te gaan. Genoeg zij, dat binnenlandsche woelingen en bui- tenlandsche lasten groothertogin Maria- Adelheid bewogen, den 9en Januari 1919 ten behoeve van haar oudste zuster, prinses Charlotte, afstand van den troon te doen; zij verliet haar Va derland. dat haar den 18en Juni 1912 met jubelkreten inhaalde als de eerste op Luxemburgschen bodem geboren draag ster der kroon, en stierf in den vreemde. Het heeft, na den wereldoorlog, wel enkele malen gespannen om Luxemburgs onafhankelijkheid, maar een eensgezinde patriottische demonstratie in de hoofd stad op den 27 April 1919, was het begin van beterschap in vooruitzichten en de groote in Parijs zetelende mogend heden verklaarden zich bereid, den uit slag af te wachten van een den 28en September 1919 te houden volksstem ming, waardoor over den regeeringsvorm en de economische oriënteering van het land beslist zou worden. De uitslag daarvan was, gelijk de goede Luxemburgers dat niet anders verwacht ten: ongeveer 80 pCt. van de uitge brachte stemmen was voor de regeeren de Groothertogin Charlotte, en een groote meerderheid verklaarde zich te vens voor een economisch verbond met Frankrijk.*) Dit laatste is weliswaar niet doorgegaan, maar het is hier ditmaal onnoodig, na te gaan, waarom dat mis lukte. Genoeg zij. dat de overgroote meer derheid der tot stemmen gerechtigde Luxemburgers te kennen gaf, dat zij ge regeerd wenschten te blijven worden door Groothertogin Charlotte. Van dien dag af, aldus prof. Herchen, kon zij met recht zeggen, dat zij „de wettige souverein van Luxemburg was, niet alleen door erfopvolging, maar ook krachtens den vrijelijk uitgesproken volkswil." Den 6en Nov. 1919 trad Groothertogin Charlotte in het huwelijk met haar neef, prins Felix van Bourbon en Parma; deze echtvereeniging werd gezegend met een zestal kinderen, allen op het Luxem burgsche stamslot-Berg geboren; de oud ste. kroonprins Jean, den 5en Jan. 1921. Het is moeilijk of misschien wel on doenlijk, te overwegen of iets beter is, zooals het i s, of zooals het had kunnen wezen. Toch lijkt het wel veilig te zeggen, dat het goed is, dat de perso-i neele Unie tusschen Luxemburg en Ne derland niet meer bestaat, Nederland is een overwegend protestantsch land, Luxemburg is vrijwel uitsluitend roomsch- katholiek. En in dezen tijd, nu de af stand tusschen Volk en Vorst kleiner, de verhouding anders is, dan vroeger, is het zeker 't beste, dat op den Luxemburg schen troon een vorstin zetelt, die de godsdienst van haar vaderland belijdt. Dat er overigens een waarlijk goede en recht hartelijke verstandhouding tus schen het land van Koningin Wilhelmina en dat van Groothertogin Charlotte be staat, is bekend. En het aanstaande vorstelijke bezoek is daarvan nog een zeer gewaardeerd bewijs te meer. Alle meerderjarige mannen en vrouwen des Groothertogdoms namen aan deze volksstemming deel. De kie zerslijst bevatte 125.775 namen; er werden uitgebracht 90.984 stemmen. De uitslag was: I. Politiek referendum: 85.871 geldige stemmen. Groothertogin Charlotte 66.811; Republiek 16.885; een andere Groother togin 1.286; een andere dynastie 889; ongeldig 5.113. II. Economisch referendum: Aanslui ting bij Frankrijk 60,133 stemmen; idem bij België 22.242; ongeldig 8.609. Toch is een tol-unie tusschen Luxem burg en België tot stand gekomen. Invaliditeitswet. Vanwege den Raad van Arbeid schrijft men ons: 'De aandacht van werkgevers wordt erop gevestigd, dat met ingang van 11 Mei 1930 Art. 5 van 'het loonklasseiibe- sfuit is vervallen. Naar het verdiende Toon mag dus vanaf dien datum .niet meer worden geplakt ,doch zijn zegels naar leeftijd verschuldigd- Van af de week, eindigend 17 Mei 1930 moet dus worden geplakt: Voor mannen: van 14 t/m 17 jaar 40 ot. van 18 t/m 20 jaar 50 ot. van 21 jaar en ouder 60 ct. Voor vrouwen van 14 t/m 20 jaar 40 ot. van '21 jaar en ouder *50 ct. behoudens enkele uitzonderingen, waar omtrent de Raad van Arbeid bij aan vrage inlichtingen verstrekt. Het Christelijk Lyceum. De Goesche Crt. schrijft o.a. het vol gende Zoo als wellicht bekje njd was de meeminig der belanghebbenden reedsi in den aan vallig der werkzaamheden verdeeld over de vraag of het Lyceum in Goes dan wel ini Middelburg! behoorde. Eenogen tijd ge leden besloot hlet bestuiur de leden der vereeniiging tot stichting en instandhou ding van een Chr. Lyceum in Zeeland over deze vraag te doen stemmen. Van] de 305 ingezonden stemmen bleiken 300 voor Goes als plaats van vestiging en slechts 5 voor Middelburg. De buij- terista ander zou uit deze stemming kun nen opmaken dat het Chr. Lyceum dus in Goes zal komen. Zo.over is men ech!- ter nlog lang niet. Wat toch' is het gev;al Die Middelbuiiglsche leden! der vereeni- giUg hebben zich buiten stemming gehou den! Deze leden 'konden zich niet vereeni,- igeni met de wij'ze waarop in het Goesche land', teneinde de kansen voor Goes te verigtrooten, leden zijh geworven a raison van een contributie ad f 2.50 per jaar. In Middelburg acht men het onge oorloofd dat de op deze wijze gewon)- nen leden een zoo gropitetn invloed op jde keuze der plaats! van vestiging uit oefenen als thans geschied is. Middelburg wenischt een commissie die zal ui taakten of het Lyceum in Goes of in de hoofdstad jvanl Zeeland thuis behoort. Tot zoover de G. Crt. Bij! informatie' ter bevoegde plaats vern'amcn wij, da,t hiejt 'bovenstaande juist is, alleen zal men voor Middelburg dienen te lezen Walche ren en is; het beter te spreken van een a'Mtragecomhiissi© 'als wensch van Walcheren en bestaande uit pe!rsonjen van buiten Zeeland. De kans: Is groot, 'dat na het gebeurde de leden op W''#- chereni woonachtig, zullen uittreden. Besmettelijke ziekten. Het aantal aangegeven gevailleln van 'besimettelijkte1 ziekten over de week van 11' tot en met 1,7 Mei in dfe provincie Z ei land 'bedroeg1Roodvonk, Krabbend'ijke 1, Neuzen 1, Stoppeldijk 1. Diphtheric Heinkenszand 1, Hulst 1. In genoemde wtee'k werden geen ge vallen van encephalitis [geconstateerd. VLISSINGEN. De belastingheffing. B. en W'. hebben zich met een uit voerig schrijven tot d'en raad gericht ter begeleiding van hun voorstellen in ver hand met de nieuwe helastingyeror- deningen als igevolg van de nieuwe finun- cieele verhouding tusschen rijk en ge meenten. Zij wijzen er o. a. op dat het bezwaar voor vele gemeenten, die niet weten welke uitkeering zij! uit het ge meentefonds zullen krijgen, voor Vlissin- gen niet geldt. Deze gemeente zal n.l'. naar alle waarschijnlijkheid' vallen on der de garantiebeplalingen van art. 6 der wet, hetgeen beteeke'at, dat haiar een vol gens dat art. te berekenen uitkeering] Wordt gegarandeerd, waarvan bet bedrag door B. en W. vrij nauwkeurig kon wor den bepaald. B. en W;. berekenen, dat de gemeente aarn bestaande inkomsten zal verliezen totaal f 671.390 of rond f 671.000. In de eerste plaats staat daartegenover de uitkeering: per inwoner uit het ge meentefonds en 75 pet. van de jaarwed den van burgemeester en secretaris tot een maximum van f 3000. Die inkomsten van het gemeentefonds* zullen bestaan uit 50 opcenten op de vermogensbelasting en de opbrengst van de fondsbelasting. De uitkeering per inwoner wordt in totaal geraamd op f 318.000; de op brengst uit de grondbelasting op f 40.500 voor de persooneele belasting' stellen B. en W. handhaving in de 4e klaisse voor en in de tarieven ook de provinciale op centen en de opcenten ten behoeve van het leeningsfonds te verwerken. Gere kend naar den toestland over 1929 zal djt een opbrengst geven van f 156.065. W'at betreft de genieenjtefondsbelasting kun nen B. en W. geen vrijheid vinden voor te stellen Vlisisingen in de eerste klasse te brengen, al laten zij de inwoners het liefst zoo weinig' mogelijk belalen. Bang- schikking! in de derde klasse achten zij meer aangewezen voor pliatte landsge- meenten in tegenstelling met de eerste klasse, waarin de grootere gemeenten h.i. thuis hooren. Al is het mogelijk! dat na korten of Langeren termijn de ge meente iin de derde klasse zal moeten komen, stellen B. en W'. thans voor in d© tweede klasse. De bruto opbrengst wordt voor de gemeente geraamd in de eerste klasse op f 185.657, tweede een bedrag van f 200.393, en derde f 214.142 Een bruto bedrag1 van f 15000 komt dit rechtstreekt ten bate der gemeente. B. en W. hebben geen kans gezien de opcenten op deze, belasting] meer of min progressief te maken, en zijn. genood zaakt voor te stellen op aj]Ie aanslagen het maximum aantal opcenten te heffen nml. 80, wat ongeveer 1' 160.180 zal op brengen. Toch zal in vergelijking met de oude inkomstenbelasting met een ver- menigvuldigingscijer van 1.58, de belas tingdruk over het algemeen aanmerkelijk lichter worden. Mede met het oog' op 3e bevordering van het vreemdelingenver keer achten B. en "Wj. het voorloopigl niet raadzaam tot invoering' van een be lasting van. w'oonforensen over te gaan. Tem slotte wij'zen Burg), en Weth. nog op het verminderen van het aantal op- 'cenlten op de vermogensbelasting door de gemeente te heffen van 100 op 50. Zijl becijferen, dat zal worden ont- vanjgen als uitkeer in, gten uit het gemeente- S3 André Maurois, Disraëli, ge- aut, vert, van Titia Gorter. Arnhem, v. Loghum Slaterus, 1929. Prof, J. Huizinga heeft dit boek speciaal vermeld als een goed voorbeeld van de biografie-in-romanvorm. Het ge vaar van deze soort biografieën is altijd gelegen in de fantasie van den schrijver, welke hier scheppend moet werken in het gegeven materiaal en niet daarbuiten, De levensbeschrijving van Shelley door den zelfden schrijver (getiteld: Ariel) heeft dan ook wèl de fouten, die met dit romantiseeren dreigen samen te gaan, het is een zeer boeiende roman gewor den, maar het genie, dat Shelley was, is hierin niet tot op den bodem gepeild. Anders dit boek over Disraëli, een fi guur, die den schrijver misschien meer „ligt". Het is boeiend als een knappe ro man, maar het geeft tevens een helder en zeer levend beeld van het Engeland in den tijd van Koningin Victoria. Roman in dien zin is het, dat het psychologische relief altijd op het juiste moment wordt gegeven: Disraëli, de eerzuchtige, bril jante, die zijn tegenstander voor een volle zaal met een bijtend sarcasme kon doo- den, was au fond verlegen, Maurois zegt dit echter pas wanneer Mary-Ann, zijn zeer geliefde vrouw, gestorven is: Mary- Ann, de twaalf jaar oudere, die een moe der, een zuster en een kameraad voor hem was, die hem alles gaf waaraan hij behoefte had. Nu zij gestorven is, staat hij voor een ontzaggelijke leegte en dan voelt hij zich weer de onzekere, verlegen Jood, die hij als schoolkind ook al was. Dergelijke psychologische détails geven telkens een helder relief aan deze rijke en gecompliceerde natuur. Een prettige kant van het boek is ook, dat het niet moraliseert: het is eenvou dig menschelijk en het moraliseerende wordt er niet vertroebelend tusschen ge schoven. Het was zoo gemakkelijk om te zeggen: nu ja, hij was toch eigenlijk alleen maar eerzuchtig, hij maakte schulden en hij had geen waarachtige overtuiging. Maar dan zouden wij nooit het groote, demonische van deze eer zucht hebben gevoeld, waarvoor hij ook wist te lijden en waarvoor hij zelfs een zaamheid en smaad trotseerde. Er zou nog veel meer te vertellen zijn van dit rijke boek: het politieke exposé, dat er in gegeven wordt, de ontmoeting met Bismarck, het aardige, met een zachte ironie geschilderde portret van koningin Victoria en de elegante „beau- monde" van Engeland, maar dat zou te ver voeren. Zulke biografieën hebben echter een voordeel, dat gerust erkend mag worden: behalve dat zij litterair en psychologisch zeer knap zijn, geven zij ook veel wetenswaardig materiaal, zoo dat velen hier te gast kunnen gaan, C. de Dood, De wreedheid van Johan Krene. A'dam, Em, Querido, 1930, De heer De Dood heeft den moed ons eens eerlijk bepaalde kanten van het leven en de maatschappij te laten zien. Eerlijk rukt hij het masker af en laat het ons zien: zoo zijn de menschen, dergelijke bestiale krachten woeden er in hen en dit alles moet geduld wordentotdat een gekwelde in verzet komt en een po ging doet om den duivelschen tyran, die allen aan de touwtjes hield, den fabrieks directeur, te -vermoorden. Hiertoe schept de heer De Dood een aantal helden, die op het witte doek zeer wel thuis zouden zijn: de fabrieksdirec teur doet niets dan met koele, email achtige oogen iedereen verstijven en hij heeft alle attributen van den volmaakten filmheld maar nergens zien we iets van zijn groote intellect, dat hij gezegd wordt te bezitten. Zijn imbéciele mede directeur, wiens caricatuur ons reeds spoedig geneert en ergert, wordt doc tor honoris causa! De heer De Dood geeft werkelijk blijk de milieu's, waarover hij schrijft, slecht te kennen en het als in een lachspiegel verwrongen beeld, dat hij ons laat zien, wekt niet ons meege voel: dat zou mogelijk zijn, als het de uiting was van een gekwelde, waarvan wij de meerderheid toch voelden, maar het is onbeschaafd of hoogstens naïef. De hoofdfiguur, Johan Krene, is de Raskolnikov van het boek, de boven- middelmatige, voor wien geen plaats is in die samenleving en die voor het recht meent te moeten opkomen, ook al is dit slechts door een negatieve daad moge lijk. Maar terwijl wij bij Dostojefsky's Raskolnikov steeds het groote, gespan nen, overspannen intellect voelen, uit deze Johan Krene zich hoofdzakelijk in frazen tegen zijn nietsbegrijpende meisje. Slechts wanneer alle pretentie weg valt, heeft het boek eenige treffende mo menten: de overgave van Johan aan zijn meisje, zijn reageeren op haar biecht-van- ellende-thuis, waarin wij waarlijk even een mensch en een man zien. Het is jammer, maar het boek is zoo verwrongen, dat er geen ander oordeel mogelijk lijkt. Jammer, zeg ik, want toch kan De Dood schrijven. Hij heeft een eigen stijl, zijn taal, zijn vergelijkingen zijn soms heel oorspronkelijk en raak, al slaat ook die werkwijze af en toe weer om in overmoed. Maar de laatste indruk is toch: men kan beter naar een 2e rangsch film gaan, dan is alles in een half uur afgeloopen en het heeft verder geen pretentie. Willy Corsari, Gestalten in een Spiegel. Den Haag, Leopold's Uitg. Mij. 1930. Het is eigenlijk niet erg pleizierig om over een boek als dit te schrijven: het is vlot geschreven, wel onderhoudend en het heeft bovendien een „goede moraal": de vrouw, die in een op kameraadschap en gemeenschappelijke ethische en so ciale idealen gebouwd huwelijk niet ont- 'bloeid is en dan den demonischen man man ontmoet, die haar doet voelen wat ze gemist heeft èn wat hij haar nog geven kan, deze vrouw geeft niet eens toe aan den „drang der zinnen", maar na een korte overgave blijft ze toch trouw aan haar idealen en haar kindertehuis. Waarom nu roet in 't eten te gooien? Er zijn er zeker minder en in zijn soort is het boek niet slecht. Waarom nu „cri- tisch" te zijn en de lezers het onschuldige genot van dezen bovendien nog „opbou- wenden" portefeuilleroman niet te gun nen Omdat het ondanks z'n vlotheid, z'n problemen, z'n ethiek, zoo weinig over tuigt, zoo geconstrueerd is, maar niet van binnen uit geschreven. Omdat er reeds een bibliotheek vol boeken over dit probleem bestaat en tenslotte omdat er zulke uiterlijke, tweederangs middelen voor noodig zijn: een auto-ongeluk in de eerste phase en een brand met een tweeden dood in de tweede. Nu heeft een schrijver het volste recht om derge lijke middelen aan te wenden en een waarlijk talent kan het onwaarschijnlijke waarschijnlijk maken. In de novelle „Mogens" van den grooten Deen Jacob- sen komt een brand voor, die aan de jonge geliefde van Mogens het leven kost en sedert is er in hem iets-verbrand, verschroeid. Compositorisch is deze brand prachtig', het is alsof Mogens voorbestemd was om zijn liefde te ver liezen en deze brand er slechts een groot- schen vorm aan geeft, maar het feit van dien brand is niet de hoofdzaak. Maar in dezen roman komt de brand op een moment dat het boek geheel leeg dreigt te loopen en dan krijgt de demonische meneer een prachtkans om door zijn onverwachte zelfverloochening de defi nitieve liefde der vrouw te winnen, ter wijl bovendien zijn dood haar een pracht kans geeft voor de Entsagung, die zij toch eigenlijk behoeft. En terwijl de ge- heele liefde des verfijnden levensgenieters voor de ethische, absoluut niet op-de- zinnen-werkende vrouw al vrij onwaar schijnlijk was, stort het boek mèt het brandende gebouw wel geheel ineen. En tóch is het een goed, vlot en on derhoudend soort oppervlakkige porte feuilleroman. H. J. SMEDING.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1930 | | pagina 5