ANfUfHtPEN
VTCRILTÏ
TfNTOOfiCTELLINO
APRIL-OCT
TWEEDE BLAD VAN DE
PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT VAN VRIJDAG 23 MEI 193 0. No. 121.
Charlotte, Groothertogin
van Luxemburg.
ZEELAND.
LETTERKUNDIGE KRONIEK.
(Ingez. Med.)
Zoolang de rijksdaalders met de beelte-
nis van onze Koningen Willem II en Wil
lem III nog in omloop zijn zoolang zal
iedere Nederlander, die zulk een geld
stuk een oogenblik nauwkeurig be
schouwt, er nog aan herinnerd blijven
worden, dat er eens een stevige band be
staan heeft tusschen het Koninkrijk der
Nederlanden en den door Duitschland,
België en Frankrijk begrensden staat,
welks regeerend hoofd over enkele da
gen een bezoek op Het Loo bij onze Ko
ningin gaat brengen.
Immers; onze zilveren munten uit dien
tijd vermelden achter den naam des Ko-
nings, welks beeltenis zij dragen, als
tweeden titel; G. H. v. L. waarmede
gezegd wilde zijn, dat de Koning van Ne
derland toen tevens Groothertog van
Luxemburg was. Deze twee waardighe
den, in één persoon vereenigd, duidde en
duidt men aan met den naam „perso-
neele unie"; staatsrechtelijk en formeel
is het feit, dat beide kronen door één
vorst of vorstin gedragen worden, de
eenige band, die de rijken in zulk een
geval samenbindt. Praktisch haalt de
drager dier kronen intusschen den band
wel eens wat nauwer aan.
Wat mag de reden zijn, dat, nu Ne
derland nog door een Vorstin uit het
Huis Oranje-Nassau geregeerd wordt, de
Luxemburgsche groothertogelijke kroon
gedragen wordt door een afstammelinge
van den tak Nassau-Weilburg?
Toen Koning Willem III den 23en Nov.
1890 stierf, beteekende dit het einde van
den jongsten tak van het huis Nassau en
daarmede nam de personeele unie tus
schen Nederland en Luxemburg een ein
de.
Wilhelmina, prinses van Oranje-Nas
sau, volgde haar vader op als Koningin
van Nederland in Luxemburg echter
ging de kroon over aan het hoofd van
den oudsten tak van het Nassausche
Huis. Volgens artikel III van de Luxem
burgsche grondwet en volgens de bepa
lingen van de Huiswet van Nassau, werd
hertog Adolf van Nassau uitgeroepen tot
groothertog van Luxemburg.
Deze Huiswet was een overeenkomst,
1783 tusschen de vier toen bestaande
takken van het Nassausche Huis getrof
fen, waardoor zij elkander wederkeerig
hun bezittingen, en de onderscheidene
verkregen aanwinsten daarvan, waar
borgden, in geval een der takken zou uit
sterven. De bepalingen betreffende
Luxemburg waren door het Weener
Congres en door twee conventies tus
schen de Nassausche agnaten bekrachtigd*
De gezondheidstoestand van Kon'ng
Willem III was oorzaak, dat hertog Adolf
van Nassau reeds sinds den llen April
1889 als naast-verwante agnaat tot het re
gentschap des groothertogdoms geroepen
was: een voorbode van den naderenden
overgang der kroon, die daardoor wel
haast onopgemerkt geschiedde. Den 23
Juli 1891 deed groothertog Adolf I zijn
plechtige entree in de hoofdstad des lands
Merkwaardig zijn de woorden, welhaast
vèr-profetisch te noemen, die de stamva
der van het tegenwoordig regeerende huis
reeds bij de aanvaarding van zijn regent
schap (in 1889) uitte in antwoord op de
toespraak van den Luxemburgschen Ka
merpresident: „Van dezen dag af ben ik,
gelijk gij, Luxemburger tot op den grond
mijns harten. Het is mijn ernstige wensch
met u te werken voor het geluk en de
geestelijke vooruitgang van ons gemeen
schappelijke vaderland.even als voor
de bevestiging van zijnzelfstandig-
heid en onafhankelijkheid te
genover de andere Europeesche mogend
heden!"
Dat woord hebben zijn kinderen en
kindskinderen gehouden gelijk het be
taamt tot zelfs in den gruwelijken
wereldoorlog, waaronder het kleine,
neutrale, doch door Duitsche overmacht
bezette Luxemburg, zwaar leed.
Adolf I was gehuwd met prinses Adel-
heid van Anholt-Dessau; zij hadden twee
kinderen: prins Willem, de latere Groot
hertog Willem IV en prinses Hilda die de
gemalin werd van den erfprins, later
Groothertog van Baden.
Toen hij de regeering aanvaardde was
Adolf I al 73 jaar en na een tiental jaren
(den 4den April 1902) werd hem het juk
te zwaar; toen vertrouwde hij de regee-
ringszorgen toe aan zijn vermoedelijken
opvolger, die den titel van Luitenant
plaatsvervanger kreeg. Drie jaren later
stierf de eerwaarde vorst, op 88-jarigen
leeftijd te Hohenburg in Beieren.
Zijn zoon Willem IV, de vader der
tegenwoordige groothertogin, regeerde
voorspoedig van 19051912, toen over
leed hij, na een langdurige en ernstige
ziekte (den 25 Febr. 1912) op het
„Luxemburgsche Loo", het slot te Col-
mar-Berg. Willem IV was 21 Juni 1893
gehuwd met prinses Maria-Anna van
Braganza-Löwenstein, een dochter van
koning Dom Miguel I van Portugal. Zij
kregen zes kinderen: t.w. de prinsessen
Maria Adelheid (14 Juni 1894, f 24 Jan.
1924), Charlotte (23 Jan. 1896); Hilda
(15 Febr. 1897); Antoinette (7 Oct. 1899).
Elisabeth (7 Maart 1901) en Sophie (14
Febr. 1902). Het meerendeel hunner
werd, naar Luxemburgsch-vorstelijke tra
ditie, geboren op het zoo schilderachtig
gelegen landelijke kasteel-Berg, waar
men, van den trein uit, de rood-wit-
blauwe driekleur ziet waaien, als de
groothertogelijke familie er t vertoeft.
Reeds tijdens de ziekte van Willem IV
heeft diens gemalin, groothertogin Maria-
Anna, het regentschap gevoerd en dat
bleef zoo, tot de oudste dochter, Maria-
Adelheid, vier dagen nadat zij meerder
jarig was geworden, den troon besteeg
(18 Juni 1912), Dit was mogelijk gewor
den door een wijziging van de Huiswet
van Nassau, welke haar vader nog tijdens
zijn leven had weten te bewerkstelligen,
zoodat de troonsopvolging voortaan
ook in de vrouwelijke linie mogelijk werd.
Tot na het uitbreken van den wereld
oorlog droegen de zwakke schouders van
deze schoone jonge Vorstin de Kroon
des Groothertogdoms, maar in de gru
welen van dien krijg heeft zij, hoewel
moedig en toegewijd, niet steeds den
weg weten te vinden, welken zij, bij na
der inzicht, misschien beter had kunnen
gaan; het is hier echter thans de plaats
niet, daarop verder in te gaan. Genoeg
zij, dat binnenlandsche woelingen en bui-
tenlandsche lasten groothertogin Maria-
Adelheid bewogen, den 9en Januari
1919 ten behoeve van haar oudste
zuster, prinses Charlotte, afstand van
den troon te doen; zij verliet haar Va
derland. dat haar den 18en Juni 1912 met
jubelkreten inhaalde als de eerste op
Luxemburgschen bodem geboren draag
ster der kroon, en stierf in den vreemde.
Het heeft, na den wereldoorlog, wel
enkele malen gespannen om Luxemburgs
onafhankelijkheid, maar een eensgezinde
patriottische demonstratie in de hoofd
stad op den 27 April 1919, was het begin
van beterschap in vooruitzichten en
de groote in Parijs zetelende mogend
heden verklaarden zich bereid, den uit
slag af te wachten van een den 28en
September 1919 te houden volksstem
ming, waardoor over den regeeringsvorm
en de economische oriënteering van het
land beslist zou worden.
De uitslag daarvan was, gelijk de goede
Luxemburgers dat niet anders verwacht
ten: ongeveer 80 pCt. van de uitge
brachte stemmen was voor de regeeren
de Groothertogin Charlotte, en een
groote meerderheid verklaarde zich te
vens voor een economisch verbond met
Frankrijk.*) Dit laatste is weliswaar niet
doorgegaan, maar het is hier ditmaal
onnoodig, na te gaan, waarom dat mis
lukte.
Genoeg zij. dat de overgroote meer
derheid der tot stemmen gerechtigde
Luxemburgers te kennen gaf, dat zij ge
regeerd wenschten te blijven worden
door Groothertogin Charlotte.
Van dien dag af, aldus prof. Herchen,
kon zij met recht zeggen, dat zij „de
wettige souverein van Luxemburg was,
niet alleen door erfopvolging, maar ook
krachtens den vrijelijk uitgesproken
volkswil."
Den 6en Nov. 1919 trad Groothertogin
Charlotte in het huwelijk met haar neef,
prins Felix van Bourbon en Parma;
deze echtvereeniging werd gezegend met
een zestal kinderen, allen op het Luxem
burgsche stamslot-Berg geboren; de oud
ste. kroonprins Jean, den 5en Jan. 1921.
Het is moeilijk of misschien wel on
doenlijk, te overwegen of iets beter is,
zooals het i s, of zooals het had kunnen
wezen. Toch lijkt het wel veilig te
zeggen, dat het goed is, dat de perso-i
neele Unie tusschen Luxemburg en Ne
derland niet meer bestaat, Nederland is
een overwegend protestantsch land,
Luxemburg is vrijwel uitsluitend roomsch-
katholiek. En in dezen tijd, nu de af
stand tusschen Volk en Vorst kleiner, de
verhouding anders is, dan vroeger, is het
zeker 't beste, dat op den Luxemburg
schen troon een vorstin zetelt, die de
godsdienst van haar vaderland belijdt.
Dat er overigens een waarlijk goede
en recht hartelijke verstandhouding tus
schen het land van Koningin Wilhelmina
en dat van Groothertogin Charlotte be
staat, is bekend.
En het aanstaande vorstelijke bezoek
is daarvan nog een zeer gewaardeerd
bewijs te meer.
Alle meerderjarige mannen en
vrouwen des Groothertogdoms namen
aan deze volksstemming deel. De kie
zerslijst bevatte 125.775 namen; er
werden uitgebracht 90.984 stemmen. De
uitslag was:
I. Politiek referendum: 85.871 geldige
stemmen. Groothertogin Charlotte 66.811;
Republiek 16.885; een andere Groother
togin 1.286; een andere dynastie 889;
ongeldig 5.113.
II. Economisch referendum: Aanslui
ting bij Frankrijk 60,133 stemmen; idem
bij België 22.242; ongeldig 8.609.
Toch is een tol-unie tusschen Luxem
burg en België tot stand gekomen.
Invaliditeitswet.
Vanwege den Raad van Arbeid schrijft
men ons:
'De aandacht van werkgevers wordt
erop gevestigd, dat met ingang van 11
Mei 1930 Art. 5 van 'het loonklasseiibe-
sfuit is vervallen. Naar het verdiende
Toon mag dus vanaf dien datum .niet
meer worden geplakt ,doch zijn zegels
naar leeftijd verschuldigd-
Van af de week, eindigend 17 Mei
1930 moet dus worden geplakt:
Voor mannen:
van 14 t/m 17 jaar 40 ot.
van 18 t/m 20 jaar 50 ot.
van 21 jaar en ouder 60 ct.
Voor vrouwen
van 14 t/m 20 jaar 40 ot.
van '21 jaar en ouder *50 ct.
behoudens enkele uitzonderingen, waar
omtrent de Raad van Arbeid bij aan
vrage inlichtingen verstrekt.
Het Christelijk Lyceum.
De Goesche Crt. schrijft o.a. het vol
gende
Zoo als wellicht bekje njd was de meeminig
der belanghebbenden reedsi in den aan
vallig der werkzaamheden verdeeld over
de vraag of het Lyceum in Goes dan wel
ini Middelburg! behoorde. Eenogen tijd ge
leden besloot hlet bestuiur de leden der
vereeniiging tot stichting en instandhou
ding van een Chr. Lyceum in Zeeland
over deze vraag te doen stemmen.
Van] de 305 ingezonden stemmen bleiken
300 voor Goes als plaats van vestiging
en slechts 5 voor Middelburg. De buij-
terista ander zou uit deze stemming kun
nen opmaken dat het Chr. Lyceum dus
in Goes zal komen. Zo.over is men ech!-
ter nlog lang niet. Wat toch' is het gev;al
Die Middelbuiiglsche leden! der vereeni-
giUg hebben zich buiten stemming gehou
den!
Deze leden 'konden zich niet vereeni,-
igeni met de wij'ze waarop in het Goesche
land', teneinde de kansen voor Goes te
verigtrooten, leden zijh geworven a raison
van een contributie ad f 2.50 per jaar.
In Middelburg acht men het onge
oorloofd dat de op deze wijze gewon)-
nen leden een zoo gropitetn invloed op
jde keuze der plaats! van vestiging uit
oefenen als thans geschied is. Middelburg
wenischt een commissie die zal ui taakten
of het Lyceum in Goes of in de hoofdstad
jvanl Zeeland thuis behoort.
Tot zoover de G. Crt. Bij! informatie' ter
bevoegde plaats vern'amcn wij, da,t hiejt
'bovenstaande juist is, alleen zal men
voor Middelburg dienen te lezen Walche
ren en is; het beter te spreken van
een a'Mtragecomhiissi© 'als wensch van
Walcheren en bestaande uit pe!rsonjen
van buiten Zeeland. De kans: Is groot,
'dat na het gebeurde de leden op W''#-
chereni woonachtig, zullen uittreden.
Besmettelijke ziekten.
Het aantal aangegeven gevailleln van
'besimettelijkte1 ziekten over de week van
11' tot en met 1,7 Mei in dfe provincie Z ei
land 'bedroeg1Roodvonk, Krabbend'ijke
1, Neuzen 1, Stoppeldijk 1. Diphtheric
Heinkenszand 1, Hulst 1.
In genoemde wtee'k werden geen ge
vallen van encephalitis [geconstateerd.
VLISSINGEN.
De belastingheffing.
B. en W'. hebben zich met een uit
voerig schrijven tot d'en raad gericht ter
begeleiding van hun voorstellen in ver
hand met de nieuwe helastingyeror-
deningen als igevolg van de nieuwe finun-
cieele verhouding tusschen rijk en ge
meenten. Zij wijzen er o. a. op dat het
bezwaar voor vele gemeenten, die niet
weten welke uitkeering zij! uit het ge
meentefonds zullen krijgen, voor Vlissin-
gen niet geldt. Deze gemeente zal n.l'.
naar alle waarschijnlijkheid' vallen on
der de garantiebeplalingen van art. 6 der
wet, hetgeen beteeke'at, dat haiar een vol
gens dat art. te berekenen uitkeering]
Wordt gegarandeerd, waarvan bet bedrag
door B. en W. vrij nauwkeurig kon wor
den bepaald.
B. en W;. berekenen, dat de gemeente
aarn bestaande inkomsten zal verliezen
totaal f 671.390 of rond f 671.000.
In de eerste plaats staat daartegenover
de uitkeering: per inwoner uit het ge
meentefonds en 75 pet. van de jaarwed
den van burgemeester en secretaris tot
een maximum van f 3000.
Die inkomsten van het gemeentefonds*
zullen bestaan uit 50 opcenten op de
vermogensbelasting en de opbrengst van
de fondsbelasting.
De uitkeering per inwoner wordt in
totaal geraamd op f 318.000; de op
brengst uit de grondbelasting op f 40.500
voor de persooneele belasting' stellen B.
en W. handhaving in de 4e klaisse voor
en in de tarieven ook de provinciale op
centen en de opcenten ten behoeve van
het leeningsfonds te verwerken. Gere
kend naar den toestland over 1929 zal djt
een opbrengst geven van f 156.065. W'at
betreft de genieenjtefondsbelasting kun
nen B. en W. geen vrijheid vinden voor
te stellen Vlisisingen in de eerste klasse
te brengen, al laten zij de inwoners het
liefst zoo weinig' mogelijk belalen. Bang-
schikking! in de derde klasse achten zij
meer aangewezen voor pliatte landsge-
meenten in tegenstelling met de eerste
klasse, waarin de grootere gemeenten
h.i. thuis hooren. Al is het mogelijk!
dat na korten of Langeren termijn de ge
meente iin de derde klasse zal moeten
komen, stellen B. en W'. thans voor in d©
tweede klasse. De bruto opbrengst
wordt voor de gemeente geraamd in de
eerste klasse op f 185.657, tweede een
bedrag van f 200.393, en derde f 214.142
Een bruto bedrag1 van f 15000 komt dit
rechtstreekt ten bate der gemeente.
B. en W. hebben geen kans gezien
de opcenten op deze, belasting] meer of
min progressief te maken, en zijn. genood
zaakt voor te stellen op aj]Ie aanslagen
het maximum aantal opcenten te heffen
nml. 80, wat ongeveer 1' 160.180 zal op
brengen. Toch zal in vergelijking met
de oude inkomstenbelasting met een ver-
menigvuldigingscijer van 1.58, de belas
tingdruk over het algemeen aanmerkelijk
lichter worden. Mede met het oog' op 3e
bevordering van het vreemdelingenver
keer achten B. en "Wj. het voorloopigl
niet raadzaam tot invoering' van een be
lasting van. w'oonforensen over te gaan.
Tem slotte wij'zen Burg), en Weth. nog
op het verminderen van het aantal op-
'cenlten op de vermogensbelasting door
de gemeente te heffen van 100 op 50.
Zijl becijferen, dat zal worden ont-
vanjgen als uitkeer in, gten uit het gemeente-
S3
André Maurois, Disraëli, ge-
aut, vert, van Titia Gorter.
Arnhem, v. Loghum Slaterus,
1929.
Prof, J. Huizinga heeft dit boek
speciaal vermeld als een goed voorbeeld
van de biografie-in-romanvorm. Het ge
vaar van deze soort biografieën is altijd
gelegen in de fantasie van den schrijver,
welke hier scheppend moet werken in
het gegeven materiaal en niet daarbuiten,
De levensbeschrijving van Shelley door
den zelfden schrijver (getiteld: Ariel)
heeft dan ook wèl de fouten, die met dit
romantiseeren dreigen samen te gaan,
het is een zeer boeiende roman gewor
den, maar het genie, dat Shelley was, is
hierin niet tot op den bodem gepeild.
Anders dit boek over Disraëli, een fi
guur, die den schrijver misschien meer
„ligt". Het is boeiend als een knappe ro
man, maar het geeft tevens een helder
en zeer levend beeld van het Engeland
in den tijd van Koningin Victoria. Roman
in dien zin is het, dat het psychologische
relief altijd op het juiste moment wordt
gegeven: Disraëli, de eerzuchtige, bril
jante, die zijn tegenstander voor een volle
zaal met een bijtend sarcasme kon doo-
den, was au fond verlegen, Maurois zegt
dit echter pas wanneer Mary-Ann, zijn
zeer geliefde vrouw, gestorven is: Mary-
Ann, de twaalf jaar oudere, die een moe
der, een zuster en een kameraad voor
hem was, die hem alles gaf waaraan hij
behoefte had. Nu zij gestorven is, staat
hij voor een ontzaggelijke leegte en dan
voelt hij zich weer de onzekere, verlegen
Jood, die hij als schoolkind ook al was.
Dergelijke psychologische détails geven
telkens een helder relief aan deze rijke
en gecompliceerde natuur.
Een prettige kant van het boek is ook,
dat het niet moraliseert: het is eenvou
dig menschelijk en het moraliseerende
wordt er niet vertroebelend tusschen ge
schoven. Het was zoo gemakkelijk om
te zeggen: nu ja, hij was toch eigenlijk
alleen maar eerzuchtig, hij maakte
schulden en hij had geen waarachtige
overtuiging. Maar dan zouden wij nooit
het groote, demonische van deze eer
zucht hebben gevoeld, waarvoor hij ook
wist te lijden en waarvoor hij zelfs een
zaamheid en smaad trotseerde.
Er zou nog veel meer te vertellen zijn
van dit rijke boek: het politieke exposé,
dat er in gegeven wordt, de ontmoeting
met Bismarck, het aardige, met een
zachte ironie geschilderde portret van
koningin Victoria en de elegante „beau-
monde" van Engeland, maar dat zou te
ver voeren. Zulke biografieën hebben
echter een voordeel, dat gerust erkend
mag worden: behalve dat zij litterair en
psychologisch zeer knap zijn, geven zij
ook veel wetenswaardig materiaal, zoo
dat velen hier te gast kunnen gaan,
C. de Dood, De wreedheid van
Johan Krene. A'dam, Em,
Querido, 1930,
De heer De Dood heeft den moed ons
eens eerlijk bepaalde kanten van het
leven en de maatschappij te laten zien.
Eerlijk rukt hij het masker af en laat het
ons zien: zoo zijn de menschen, dergelijke
bestiale krachten woeden er in hen en
dit alles moet geduld wordentotdat
een gekwelde in verzet komt en een po
ging doet om den duivelschen tyran, die
allen aan de touwtjes hield, den fabrieks
directeur, te -vermoorden.
Hiertoe schept de heer De Dood een
aantal helden, die op het witte doek zeer
wel thuis zouden zijn: de fabrieksdirec
teur doet niets dan met koele, email
achtige oogen iedereen verstijven en hij
heeft alle attributen van den volmaakten
filmheld maar nergens zien we iets
van zijn groote intellect, dat hij gezegd
wordt te bezitten. Zijn imbéciele mede
directeur, wiens caricatuur ons reeds
spoedig geneert en ergert, wordt doc
tor honoris causa! De heer De Dood geeft
werkelijk blijk de milieu's, waarover hij
schrijft, slecht te kennen en het als in
een lachspiegel verwrongen beeld, dat
hij ons laat zien, wekt niet ons meege
voel: dat zou mogelijk zijn, als het de
uiting was van een gekwelde, waarvan
wij de meerderheid toch voelden, maar
het is onbeschaafd of hoogstens naïef.
De hoofdfiguur, Johan Krene, is de
Raskolnikov van het boek, de boven-
middelmatige, voor wien geen plaats is in
die samenleving en die voor het recht
meent te moeten opkomen, ook al is dit
slechts door een negatieve daad moge
lijk. Maar terwijl wij bij Dostojefsky's
Raskolnikov steeds het groote, gespan
nen, overspannen intellect voelen, uit
deze Johan Krene zich hoofdzakelijk in
frazen tegen zijn nietsbegrijpende meisje.
Slechts wanneer alle pretentie weg
valt, heeft het boek eenige treffende mo
menten: de overgave van Johan aan zijn
meisje, zijn reageeren op haar biecht-van-
ellende-thuis, waarin wij waarlijk even
een mensch en een man zien.
Het is jammer, maar het boek is zoo
verwrongen, dat er geen ander oordeel
mogelijk lijkt. Jammer, zeg ik, want toch
kan De Dood schrijven. Hij heeft een
eigen stijl, zijn taal, zijn vergelijkingen
zijn soms heel oorspronkelijk en raak,
al slaat ook die werkwijze af en toe weer
om in overmoed. Maar de laatste indruk
is toch: men kan beter naar een 2e
rangsch film gaan, dan is alles in een half
uur afgeloopen en het heeft verder geen
pretentie.
Willy Corsari, Gestalten in een
Spiegel. Den Haag, Leopold's
Uitg. Mij. 1930.
Het is eigenlijk niet erg pleizierig om
over een boek als dit te schrijven: het is
vlot geschreven, wel onderhoudend en
het heeft bovendien een „goede moraal":
de vrouw, die in een op kameraadschap
en gemeenschappelijke ethische en so
ciale idealen gebouwd huwelijk niet ont-
'bloeid is en dan den demonischen man
man ontmoet, die haar doet voelen wat
ze gemist heeft èn wat hij haar nog geven
kan, deze vrouw geeft niet eens toe aan
den „drang der zinnen", maar na een
korte overgave blijft ze toch trouw aan
haar idealen en haar kindertehuis.
Waarom nu roet in 't eten te gooien?
Er zijn er zeker minder en in zijn soort
is het boek niet slecht. Waarom nu „cri-
tisch" te zijn en de lezers het onschuldige
genot van dezen bovendien nog „opbou-
wenden" portefeuilleroman niet te gun
nen
Omdat het ondanks z'n vlotheid, z'n
problemen, z'n ethiek, zoo weinig over
tuigt, zoo geconstrueerd is, maar niet
van binnen uit geschreven. Omdat er
reeds een bibliotheek vol boeken over
dit probleem bestaat en tenslotte omdat
er zulke uiterlijke, tweederangs middelen
voor noodig zijn: een auto-ongeluk in
de eerste phase en een brand met een
tweeden dood in de tweede. Nu heeft
een schrijver het volste recht om derge
lijke middelen aan te wenden en een
waarlijk talent kan het onwaarschijnlijke
waarschijnlijk maken. In de novelle
„Mogens" van den grooten Deen Jacob-
sen komt een brand voor, die aan de
jonge geliefde van Mogens het leven
kost en sedert is er in hem iets-verbrand,
verschroeid. Compositorisch is deze
brand prachtig', het is alsof Mogens
voorbestemd was om zijn liefde te ver
liezen en deze brand er slechts een groot-
schen vorm aan geeft, maar het feit van
dien brand is niet de hoofdzaak. Maar
in dezen roman komt de brand op een
moment dat het boek geheel leeg dreigt
te loopen en dan krijgt de demonische
meneer een prachtkans om door zijn
onverwachte zelfverloochening de defi
nitieve liefde der vrouw te winnen, ter
wijl bovendien zijn dood haar een pracht
kans geeft voor de Entsagung, die zij
toch eigenlijk behoeft. En terwijl de ge-
heele liefde des verfijnden levensgenieters
voor de ethische, absoluut niet op-de-
zinnen-werkende vrouw al vrij onwaar
schijnlijk was, stort het boek mèt het
brandende gebouw wel geheel ineen.
En tóch is het een goed, vlot en on
derhoudend soort oppervlakkige porte
feuilleroman.
H. J. SMEDING.