ïzmxmX'mzfMiXjWïtmfxmtï' ,Gr\INDCrVDLADÏÏ LEGPLAATJE MIDDELDVRC3^ COVyWRANT DE GOUDVISSCHEN. VOOR DE KLEINTJES RAADSELHOEKJE. UIT NIKKERLAND melijk bureau-arbeid verrichten, alsme de tot het personeel van instellingen, die zoowel een industrie©! alp een com mercieel karakter hebben, voorzoover de ze niet reeds onder de conventie van "Washington vallen. Aldus zouden ook kappers, slagers en broodbakkers van de ontworpen regeling prol'iteeren. De conventie zal zooals uit het voor afgaande volgt, van toepassing zijn op het personeel van alle engrost- en de tailzaken, van banken, verzekeringsinstel lingen, advocatenkantoren, notariaten, re dacties van dagbladen enz. Het personeel van ziekenhiuizen, hotels, restaurants, ca- fé's, schouwburgen en andere openbare vermakelijkheden zou, naar liet oordeel van het I. A. B., uitdrukkelijk buitenge sloten moeten worden. Voor de e cate gorieën doet het bureau aan de hand*dat de conferentie een aanbeveling zal aan nemen, waarbij het houden van nationale enquêtes zal worden aangemoedigd. De Raad van Beheer zou dan over vier jaar opnieuw moeten nqgaan, welk dezer on derwegen rijp zijn zullen voor een in ternationale regeling. De conventie, die het I. A. B. voor stelt voor handels- en kantoorpersoneel^, huldigt liet beginsel van de 48-urige ar beidsweek met vrijheid van verdeeling van dezen tijd, echter zoodanig dat nim mer meer dan 10 uur per dag zal mo gen worden gewerkt. w*£3 VAN Dc: £3 E3 „O Miek, Miek! Kom eens gauw kij ken! De goudvisschen hebben kleintjes!" riep Frans uit. Miek, zijn tweelingzusje, keek op van haar schrift ze was juist verdiept in een som, die niet uitkwam zette een paar groote oogen op en zei ongeloovig: ,,Och kom!" „Ja heusch, het is zoo! Ga maar mee naar Paul's kamer. Dan zal ik ze je laten zien!" Miek stond onmiddellijk op en volgde haar broertje. Even later stond ze vol bewondering vóór de goudvischkom in de kamer van Paul, die eenige jaren ouder was dan de tweelingen. Opgetogen riep zij uit: „O, wat een schatjes! Leuk, dat er nu twee goudvischjes bij zijn! Maar Goud vin en Fonkeltje schijnen heelmaal niet blij te zijn. Ze zijn naar den anderen kant van de kom gezwommen." „Jammer," zei Frans nu, „dat ze van daag gekomen zijn, want als het gisteren geweest was, zouden ze van mij geweest zijn en had ik Goudvin en Fonkeltje niet aan Paul hoeven te verkoopen. Voor de kleintjes zou ik genoeg gekregen hebben om het verjaarscadeautje voor Moeder te kunnen betalen. Wat jammer! Wat vreeselijk jammer!" Miek knikte begrijpend en vroeg vol belangstelling: „Speet het je erg, ze te moeten ver koopen, Frans?" „Ja natuurlijk!" antwoordde haar broertje. „Ik had ze over het jaar gehad en ik geloof vast, dat ze mij kenden." „Misschien wil Paul je de kleintjes ge ven," trachtte Miek haar broertje te troosten. „Wat heb ik nou aan die kleintjes? Het waren Goudvin en Fonkeltje, waar ik aan gehecht was maar om die nieu wen geef ik geen zier. Er is niets meer aan te doen en voor Moeder heb ik een schattig bloemenvaasje gekocht, waar Moeder vast heel blij mee zal zijn. Daar wil ik nu alleen maar aan denken." Miek scheen echter al niet meer te luisteren. Zij keek het raam uit en kreeg plotseling een inval. Ze vroeg: „Heeft Paul de kleine goudvischjes ge zien, Frans?" „Nee," antwoordde Frans, „Paul is tus- schen schooltijd niet thuis geweest en hij zou het ons zeker verteld hebben, als hij ze vanmorgen gezien had." „Ja, natuurlijk!" riep Miek uit. „En ik heb een plan. Het is niet eerlijk, dat hij ze zou houden. Ze zijn evengoed van jou." „Meer," vond Frans zelfs, „want Goud vin en Fonkeltje zijn van mij geweest en „Goed!" zei Miek nu kordaat. „Ik zal ze uit de kom nemen en we zeggen niets aan Paul. We zullen ze dan ergens ver stoppen en ze houden, tot ze wat groo- ter geworden zijn en ze aan De Zwart verkoopen. Voor dat geld koopen we dan Goudvin en Fonkeltje van Paul terug. Na een paar dagen kijkt hij er, denk ik, al niet meer naar om." Frans knikte wat harder dan noo- dig was, misschien om de stem van zijn geweten het zwijgen op te leggen. Miek was al bij de deur, „Ik ga een leegen jampot uit den kelder halen," zei zij- Het was echter niet zoo gemakkelijk de goudvischjes van de kom in het jam potje over te brengen, daar de kleine, glibberige diertjes telkens door de mazen van het netje, waarmee Frans ze uit het water wilde halen, wisten te ontsnap pen. Maar eindelijk toch was er ééntje met veel moeite overgebracht. Nu de tweede nog! Juist was Frans hiermede bezig, toen Miek op eens verschrikt uit riep: „O, Frans! Paul komt er aan! Ik hoor hem!" Van schrik liet Frans het netje op den grond vallen. Hij nam het jampotje haas tig in de hand en keek wanhopend om zich heen, een plaats zoekend, waar hij het 't best zou kunnen verstoppen. „In de kast!" fluisterde Miek, terwijl zij de goudvisschenkom met haar drie verschrikte bewoners opnam. Bijna nog vóór zij deze drie woorden uitgesproken had, was Frans in de rich ting der kast gesneld en deed hij de deur open. Juist hadden de tweelingen zich verstopt, toen Paul binnenkwam. Hij merkte echter niets. In de kast zaten echter twee kleine figuurtjes ademloos in elkaar gedoken. Met groote oogen staarden zij naar den lichtschemer, die door de reten naar binnen drong. „Hij gaat zijn lessen leerenl" fluister de Miek even later, toen zij Paul zijn boekentasch hoorden neergooien. Dit legplaatje kun je gemakkelijk in elkaar zetten met behulp van leghoutjes of van lucifers, waar eerst de koppen van verwijderd zijn. Alleen voor het maantje kun je geen leghoutjes of lucifers gebruiken. Daar voor moet een knoop en wel één zon der gaatjes! dienst doen. Ook kun je er een speelpenning of geldstukje voor nemen. Zorg maar, dat het bruggetje en de boom precies op het voorbeeld lijken. Opnieuw ademlooze stilte in de kast. „We kunnen hier misschien uren zit ten," mompelde Frans na eenigen tijd, „Er kan toch niets met de vischkom ge beuren?" „Ik heb 'm op een stapel doozen in den anderen hoek gezet," fluisterde het tweelingzusje terug. „Ik-ik wou, dat hij weer naar beneden ging! Mijn voet slaapt." Er ging bijna een uur voorbij, vóór Paul met zijn lessen klaar was en Frans slaakte een zucht van verlichting, toen hij eindelijk merkte, dat zijn broertje be zig was zijn boeken op te bergen. „Lieve help!" riep plotseling een stem aan den anderen kant der deur. De twee in de kast voelden koude rillingen over hun rug. In het volgend oogenblik werd de deur opengedaan en zag Paul twee schuldige gezichten vóór zich. „Wat voeren jullie daar uit?" vroeg hij eindelijk. „Waarom verstoppen jullie je in de kast en waar komt al dat water vandaan?" „W a t e r? herhaalden twee ver schrikte stemmetjes als uit één mond. „Ja, de heele grond is nat! Wat heb ben jullie toch uitgevoerd?" Miek's hand ging onwillekeurig in de richting der vischkom en in het volgend oogenblik uitte zij een kreet van schrik, „Het is de goudvisschenkom!" riep ze ontdaan uit, "terwijl ze het bewuste voor werp opnam en in het licht hield. „O Frans, ze zijn dood! Kijk eens, al het water is er uit!" Zwijgend keken de beide jongens naar het ongelukkige voorwerp in Miek's hand. „Je moet de kom gestooten hebben, terwijl je die in de kast zette," zei Paul na eenigen tijd. „Kijk, hier is een barst! Daar is het water door geloopen. En het is zóó langzaam gegaan, dat jullie er niets van gehoord hebt. Als je niet toe vallig in den anderen hoek van de kast gezeten had, zou je nat geworden zijn en het wel gevoeld hebben." „En de goudvisschen zijn allemaal dood!" snikte Miek. „Allemaal, behalve 't kleintje in den jampot! O, en het is mijn schuld! We-we moeten Paul maar alles vertellen," Bij de laatste woorden had ze haar tweelingbroertje aangekeken. Paul luisterde nu naar het verhaal, dat Miek en Frans hem deden. Daarna kneep hij de spons uit, waarmee hij een ge deelte van het water opgenomen had en zei: „Maar de kleine goudvischjes waren niet eens van Goudvin en Fonkeltje! O, wat zijn jullie toch domme kinderen! Ik had ze vanmorgen van een man op straat gekocht. Ze kostten maar een dub beltje het stuk en ik kocht ze met de bedoeling om de beide anderen weer aan je terug te geven, Frans. Ik wist, dat het je erg speet er afstand van te doen en ik vond het aardig van je, dat je het voor Moeders verjaarscadeautje over had. Maar ik ben bang, dat je ze nu heele- maal kwijt bent." Hij nam de ongelukkige diertjes in zijn hand en liep er mee naar de deur. Zwij gend keken de beide schuldigen elkaar aan, totdat Paul's voetstappen in de gang wegstierven. Met een bevend stemmetje zei Miek nu: „Ik-ik heb een dubbeltje, een nieuw dubbeltje, Frans! Laten we er een goud' vischje voor koopen om bij het andere in den jampot te doen. Ik hoop ten min ste, dat de man met de goudvisschen morgen terugkomt." Frans knikte. Zijn hart was te vol om te spreken en hij wreef den grond hard handiger droog met Paul's badhanddoek dan bepaald noodig was. Eindelijk keek hij echter op, „En ik zal mijn nieuwe mes bij De Zwart inruilen voor een goudvisschen kom," zei hij, terwijl hij den kletsnatten handdoek boven Paul's toiletemmer uit wrong. Miek kreeg een brok in de keel, toen zij bedacht, hoeveel dit offer haar broer tje kostte. En 't was alles haar schuld! Eigenlijk was het heel leelijk geweest, wat zij had willen doen en Paul was een bovenste-beste broer, omdat hij er niet boos om was! CHATTERBOX NAVERTELD. OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER, VOOR GROOTEREN, f 1. Hamburg. Gram, ham, brug, guur, rug. 2. Een vliegmachine. 3. Tom, bol, a; tombola. 4. De commissie liet het oude krot te recht afbreken. (Rotte). Moeder bestelde drie nieuwe groenÈ Emmers, (Ee en Eem), Ik heb diezelfde wol nog kunnen krij gen. (Dieze). Daar Oom Jo onverwacht kwam, stelden wij onze wandeling uit. (Amstel). VOOR KLEINEREN. 1. Een vuurtoren. 2. Wang, tang, gang, lang. door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. In Nikkerland, hier ver vandaan, Daar wonen Pa en Ma Moriaan, En Moriaantje heet hun kind, Dat het te warm voor kleeren vindt. Des Zondags gaan z' in feestkleedij En daarom lachen ze zoo blij! Bij Opa Zwartvel op bezoek. Is het niet net iets uit een boek? Bekijk Ma Moriaan eens goed. Zag j ooit wel zulk een mooien hoed? En zulke ringen in het oor, Vindt je bij ons toch nergens, hoor! Is Pa Moriaan geen deftig heer? Je ziet ze zoo maar zelden meerl Ja, ja, hij weet maar al te goed, Hoe 'n deftig heer er uitzien moeti w j liolf it 1 - En 't kleine Moriaantje dan? Och, kijk toch eens: die arme man Bezeerde gist'ren juist zijn voet, Zoodat die in 't verband nu moet! Hij deed, alsof daarin niets stak En liet zich glijden van het dak, Tot pret der vriendjes uit de buurt, Maar ach! die heeft niet lang geduurd! Want Moriaantje deed zich pijn. Hij mocht zoo onbesuisd niet zijn! Zijn straf was een verbonden voet, Waarmee hij nu op 't plaatje moet! De zon, die had het wel voorspeld. Zij deed zoo'n sprong niet voor geen geldl En zei: Ik lach je uit, geducht! Ik blijf maar liever in de luchtl In Nikkerland, hier ver vandaan, Daar wonen Pa en Ma Moriaan. En Moriaantje heet hun kind, Dat klaut'ren niet meer prettig vindt! 3. S E p e April S p r e e u Breda put 4. Soes, Soest. Spreeuw. w OM OP TE LOSSEN. VOOR GROOTEREN. 1. Mijn geheel wordt met 10 letters ge schreven en noemt een plaats in Zeeland. Somige mannen dragen een 7, 1, 2, 9, 4. Ieder vertrek heeft een 4, 5, 8, 3. 10, 9, 2, 1, 6 is een landbouwproduct. Een 4, 5, 6 is een boom. 6, 2, 1, 9, 4, 5, 6 is een stadje in Noord-Holland. 2. Ik hen een dorp in de provincie Utrecht, maar dat ook in Gelder land voorkomt. Neemt men mij mijn staart af, dan word ik iets, dat door den schoenmaker gebruikt wordt. Neemt men mij nu opnieuw mijn staart af, dan word ik een maat. Welke? 3. Verborgen jongens- en meisjesnamen. Zij schreef: ritselend vallen alle dorre bladeren af. Heb je iets of iemand gezien, die je inlichtingen gaf? Ik vond die mand te zwaar en dus liet ik haar staan. Ik mis een schort en sedert een paar weken een blouse. Het is nu te laat om nog met anderen mee te gaan. (2) 4. Mijn eerste is een deel van een schip, mijn tweede is een deel van je ge zicht en mijn geheel een stad in Limburg. VOOR KLEINEREN. 1. Ik ben kinderspeelgoed, maar Keer je mij eens om, Dan word ik een meisjesnaam. Wie 't niet raadt, is dom! 2. Welke bloem wordt een ster, ris men haar onthoofdt? 3. 'k Ben een klein, klein koninkje, Woon in geen paleis. Als je buiten heel goed kijkt, Zie je mij wel 'reis! 4. Ladderraadsel. De woorden bestaan allen uit 5 letters en de middelste letters vormen, van bo ven naar beneden gelezen, den naam van een plaats in de nabijheid van Deo Haag. 4, Ladderraadsel. lo 2o X 3o 4o 5o 60 7o 80 (bovenste) sport e«i waterplas. sport een landbouw werktuig. een meubelstuk. een zangvogel. een gestreept, viervoetig dier. een lichaamsdeel van een dier. een klein vischje een groot roof dier.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1930 | | pagina 6