,ür\!NDCr\DLADU Cm LH ALLEEN NAAR TANTE BETTY SNEEUWBALLEN VOORDE KLEINTJES Zoo'n Domme Haas 'uiiie mm van dc oor ocjerWoard EEN KLEINE VERGISSING. RAADSELHOEKJE. OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER. VOOR GROOTEREN. VOOR KLEINEREN. OM OP TE LOSSEN. VOOR GROOTEREN. EEN SPIJS ARI BEER SPIJL REN THOLEN DEN MES BOTER MIER VOOR KLEINEREN. door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. „Moeder, mag ik om vier uur met Rita en Anneke meegaan om Tante Betty te feliciteeren?" vroeg Bob de Vries op een regenachtigen middag, vóór hij naar school ging. „Nee Bob, kom jij maar liever dade lijk met Jan Heukels uit school thuis," antwoordde Moeder. „Hè, waarom nou?" vroeg Bob op een ontevreden toon. „Ik mag ook nooit wat en de anderen altijd!" „Maar Rita en Anneke zijn ook zoo veel ouder Bob," antwoordde Moeder kalm. „Denk je daar wel aan? En boven dien regent het vandaag zoo vreeselijk. 't Zijn echte stortbuien!" „Wat geeft dat nou?" hield Bob aan. ,,'t Geeft zooveel, dat ik het niet heb ben wil!" zei Moeder op beslisten toon, „Ja, maar ik wou...." „Nu verder niet zeuren!" maakte Moe der den zin af en keek daarbij zóó ern stig, dat Bob het toch maar raadzamer vond zijn mond te houden. Als Moeder zóó keek, viel er niets aan te veranderen. Dat had hij in zijn ruim zevenjarig le ventje al dikwijls genoeg ondervonden. Met een ruk trok Bob de voordeur ach ter zich dicht. De zusjes waren al een heel eind vooruit, maar dat was niets. Hij kon den weg naar school best alleen vinden, 't Was vervelend genoeg, dat de grooten hem altijd meenamen. Net alsof hij nog zoo'n klein jongetje was! Pim Ver steeg, die groote jongen uit zijn klas, die verleden jaar was blijven zitten, had gis teren nog zoo opgesneden, dat hij alleen naar school mocht en Bob uitgelachen, omdat die altijd door de zusjes gebracht werd. Nou ja, als Pim een grooter zusje had, dat op de meisjesschool twee straten ver der ging, zou hij misschien ook door haar weggebracht worden, „Dat nooit!" had Pim verontwaardigd uitgeroepen, toen Bob hiervan iets ge zegd had. Als Pim nu eens zag, dat hij alleen op school kwam! Bob was al zijn ergernis sen van zooeven vergeten en had wel kunnen dansen van plezier! Maar nee, hij moest juist heel langzaam loopen, wilde hij de zusjes niet inhalen. Want dan zou nauutlijk alles weer bedorven zijn! Rita en Anneke waren meestal wel heel lief voor hem, maar er waren toch van die oogenblikken, waarin hij de zus sen best missen kon! Dat verbeeldde hij zich ten minste. Langzaam loopend sloeg Bob eindelijk den hoek der straat om en o schrik! daar zag hij plotseling Rita, die terug kwam rennen, net alsof ze wat vergeten had. En jawel, daar kwam Anneke ook al aan! Wat haddeft ze zich toch altijd met hem te bemoeien?! Want natuurlijk liepen ze terug om hem te halen. Wat zou hij doen? Hard weghollen? Hij kon loopen als de beste, nog vlugger dan de zussen, maar.als hij den an deren kant uitliep, moest hij een grooten omweg maken, zóó groot, dat hij al liep hij ook nog zoo hard stellig te laat op school zou komen en dan moest hij natuurlijk schoolblijven en zou hij het plannetje, dat hij heel vaag koesterde en waarover hij eigenlijk nog niet goed durfde denken, onmogelijk ten uitvoer kunnen brengen. Dan maar liever met de zussen mee naar school! Al deze gedachten vlogen pijlsnel door zijn blonden krullebol en hij gaf zich al was dit dan ook zeer tegen zijn zin! dus maar weer over aan de zussen, die reeds ongeduldig wenkten en riepen: „Kom Bob! Waar blijf je toch?" „Bob, waarom teut je toch zoo? Het is al laat!" Het jongere broertje verwaardigde zich echter niet deze vragen te beantwoor den. Hij zou dan wel meegaan, maar voor de rest geen nieuws! dacht hij opstandig. 't Was een geluk, dat de zussen hem niet ieder bij een hand namen, zooals zij dit zoo dikwijls deden, want dan had het best kunnen gebeuren, dat Bob zich los gerukt had om óf hard vooruit te loopen, of rechtsomkeert te maken, in elk geval aan het zusterlijk gezag te ontsnappen, Dit gebeurde echter niet en Bob bleef op korten afstand achter de zussen loo pen, de handen in zijn zakken en vroolijk fluitend, alsof hij kalm op zijn eentje naar school liep en niets met die twee blonde meisjes daar vóór hem te maken had. „Als we maar niet zoo op elkaar le ken!" flitste het even door Bob's brein. „Als ze nu b.v. eens heel andere gezich ten hadden en niemand zou kunnen zien, dat ze mijn zusjes waren!" Zoo kwamen ze bij Bob's school, waar Rita en Anneke langs moesten om de hunne te bereiken. Steeds meer was Bob achtergebleven en juist wilde hij zich on gemerkt bij een groepje jongens voegen, alsof hij er alleen aankwam, toen Rita zich plotseling omkeerde en zóó hard riep, dat iedereen het hooren kon: „Dag Bob! Om vier uur komen we je niet halen, hoor! Je moet dan met Jan Heukels meegaan!" Akelig kind! Waarom zei ze dat nou zoo hard?! Meisjes bederven altijd alles, vond Bob. Hij wist immers heel goed, dat de zus jes hem niet zouden halen! En Moeder had hem, vóór hij naar school ging, ge zegd, dat hij met Jan Heukels, een jon gen, die twee klassen hooger zat en niet ver uit de buurt woonde, moest thuis komen. Dat was 't juist, wat hij zoo vervelend vond: hij mocht niet mee om jarige Tante Betty te feliciteeren en zelfs niet eens alleen naar huis gaan. En alsof dit alles nog niet erg genoeg was, riep Rita 't zóó hard, dat ze 't allemaal hooren kon den. Gelukkig was Pim Versteeg er nog niet. Dat liep ten minste mee! Bob, die gewoonlijk goed oplette op school, was dien middag met zijn gedach ten niet bij de les. Telkens moest hij eens door het raam naar de lucht kijken. Plotseling schrok hij op. De juffrouw, die zeker gezien had, dat hij niet oplette, zei hem met de leesles voort te gaan en hij wist heelemaal niet, waar Piet ten Oever gebleven was. Maar gelukkig lette hij verder beter op en hoefde hij dus nog niet school te blijven. Zijn besluit was echter genomen en nauwelijks had de schoolbel om vier uur geluid of hij zei tegen Pim Versteeg: ,,'k Ga naar m'n Tante! Die is jarig!" „Zeker met de zussen!" spotte Pim. „Nee; alleen! Heelemaal alleen! Ze ko men me niet halen vanmiddag." „Dat zal wel!" klonk het ongeloovig van Pim's lippen, „Nou, dat zul je dan wel eens zien!" snoefde Bob en hij voegde er nog aan toe: ,,'k Ga juist jouw kant uit!" „Goed!" zei Pim, die 't nog maar half gelooven kon. Samen liepen Bob en Pim nu eenige straten door, totdat Pim thuis was en nog steeds niet geheel overtuigd Bob nakeek om te zien, of deze werkelijk niet terugkeerde. Maar nee, Bob liep door! Zou 't dan toch waar zijn? In zijn eentje liep Bob de straat uit, O, hij wist den weg naar Tante Betty's hüis best, al was 't een heel eind. De zussen hadden geld voor de tram van Moeder meegekregen, maar hij, Bob, liep als een man regelrecht op zijn doel af. Of Moeder 't goed zou vinden? Daar aan wilde hij nu maar niet denken. Moe der had gezegd dat hij niet gaan mocht, omdat het zoo regende, maar 't regen de nu heelemaal niet. 't Sneeuwde alleen maar wat! Ja maar.nee, daar nu niet aan denken, alleen aan het prettige; hij ging naar jarige Tante Betty en nog wel op.z'n eentje, wat eigenlijk nog 't pret tigst van alles was. Hij zou er Pim mor gen alles haarfijn van vertellen, zoodat die 't wel gelooven moest. Eindelijk, na een heel eind geloopen te hebben, (zonder te verdwalen) kwam hij bij Tante Betty aan. Jaantje, die de deur opendeed, was niet weinig verbaasd hem zoo alleen op de stoep te zien staan. Ze vroeg echter niets en liet hem in de kamer. - Daar tusschen allerlei menschen en kinderen in zat Tante Betty. Tante Betty in haar feestjapon! „Nee maar!" riep ze ploseling uit. „Wie komt daar aan? Ben jij het toch, Bob? En ik had met Moeder afgesproken, dat je morgenmiddag met haar komen zou. Daar begrijp ik niets van! Je je bent toch zeker niet alleen?" „Jawel Tante!" antwoordde Bob trots, „en ik feliciteer u wel met uw verjaar dag." „Dank je, vent. Maar vertel me nu eerst eens: weet Moeder, dat je hier bent?" „N-nee Tante," bekende Bob eerlijk. ,Maar jongen, wat zal Moeder ongerust zijn!" riep Tante Betty nu uit en toen Bob daaraan dacht: aan die ongerustheid van Moeder, begon zijn hart toch wel te kloppen. Daar kwamen Rita en Anneke ook al met verwonderde gezichten. Zij wilden juist wat zeggen, toen' Tante Betty uit riep: „Maar dat kan zoo niet! Je kunt hier niet blijven. Moeder zou veel te lang on gerust zijn!" Bob begon hoe langer hoe meer te be grijpen, dat Tante gelijk had en tuurde naar de groote figuren in het vloerkleed, 't Was alsof hij op eens een brok in de keel kreeg. Zou zijn mooie plannetje nu toch nog mislukken? „Jammer, dat ik geeft telefoon heb," prevelde Tante Betty en duidelijker ging zij voort: „Kijk Bob, hier heb je een taartje. Eet dat nu maar heel gauw op! En dan zal ik je een dubbeltje voor de tram geven en moet je zoo gauw mogelijk naar huis gaan." Bob propte zijn taartje al naar binnen, maar 't was net alsof het roomhoorntje hij was anders dol op roomhoorntjes hem nu niet smaakte. Haastig at hij het op bijna verslikte hij zich zelfs! zei Tante Betty goeden dag en liep met het dubbeltje stijf in de hand geklemd, naar de halte der tram, vlak tegenover Tante's huis. Even later kwam er een tram aan. Bob wenkte den bestuurder en stapte den eenmanswagen in, nadat hij zijn dubbeltje voor een kaartje ingewisseld had. Tante wuifde nog eens, maar dat zag Bob niet. Gek, het had hem altijd zoo prettig geleken: alleen in de tram te zit ten en nu hij er werkelijk alleen in zat, kon hij er toch niet van genieten. Tel kens weer klonken Tante's woorden: „Wat zal Moeder ongerust zijn!" hem in de ooren en hij zag het ontstelde gezicht van Moeder in gedachten vóór zich. Annie, die pas uit Indië gekomen was, logeerde midden in den winter bij Oom en Tante. Deze hadden zelf geen kinde ren, maar hielden veel van jeugd en ver schaften hun logeetje allerlei genoegens. Zoo had Tante op een avond ter eere van Annie eenige buurtjes en kennisjes op visite gevraagd. Zij had chocolademelk gekookt en bij den banketbakker sneeuwballen besteld. Annie, die 's middags uit geweest was, had niet gemerkt, dat er iets van den banketbakker bezorgd was en evenmin, dat Tante dit in den kelder gezet had. Na den eten, toen Tante alles voor de visite gereed maakte, zei zij tegen haar logeetje: „Annie, haal jij de sneeuwballen eens uit den kelder." Annie, die dacht, dat Tante haar voor den mal hield, deed net, alsof zij de op dracht heel ernstig opvatte. Ze ging wer kelijk naar den kelder, na eerst uit de keukenkast een leegen schotel genomen te hebben. Daarna zette zij het kelder raam een eindje open. Vóór het raam lag sneeuw en Annie maakte vlug een paar sneeuwballen, leg de die op den schotel en kwam er in triomf mee binnen. „Maar kind, wat breng je nu mee?" vroeg Tante lachend. „Sneeuwballen, Tantetje!" antwoordde Annie. „Dat hadt u mij toch gevraagd!" En zij trachtte zoo ernstig mogelijk te kijken. „Nee maar, die is goed!" schaterde Tante plotseling uit. „Ik bedoel de sneeuwballen, die de banketbakker van middag bezorgd heeft en die ik in den kelder gezet heb!" „En ik, die dacht, dat u mij foppen wilde!" zei Annie nu. „Ik meende, dat u mij iets onmogelijks wilde opdragen en ik met leege handen weer binnen zou ko men. In mijn verbeelding was ik u echter te 'slim af en.... bracht ik werkelijk sneeuwballen mee." „Dan zullen we samen nog eens gaan," zei Tante. En werkelijk! In een donkeren hoek van den kelder stond een doos van een banketbakker. Tante lichtte het deksel er af enAnnie zag dingen, die wel wat op sneeuwballen geleken, maar.... er toch heel wat lekkerder uitzagen! „Zijn zijn dat sneeuwballen, Tante?" vroeg ze verbaasd. „Ja kind, die soezen worden zoo ge noemd,' luidde het antwoord van Tante. O, wat moest Annie nu toch lachen! Maar toen ze proefde, riep ze uit: „Deze sneeuwballen zijn heel wat lek kerder dan de echte. Maar.... 't was toch een leuke vergissing!" Ja, dat vonden Oom en Tante ook. Natuurlijk werd het gebeurde aan de gasten verteld. Allen vonden het een pracht-mop, C. E. d. L. H. Haas Wiemper Piemper ging naar school, Al zeker zeven jaren! De meester kreeg van dezen haas Te vroeg zijn grijze haren! Haas Wiemper Piemper kon maar niet De letters rechtop schrijven! Dus moest hij bijna eiken dag Na schooltijd nog wat blijven! HETTY BOREL - Omaatje-lief, toe vertelt u mij eens: ('k Zie u zoo ijverig breien!) - Wat moet het worden, die heele groote kluw? Is het voor één van ons beiën? - Voor kleine Zusje een truitje of muts? Of soms voor mij een nieuw jasje? - Moeder zei laatst nog ('k heb 't zelf heusch gehoord!) Ik had wel heel graag een dasje! - Of is het soms een mooi kussen voor Paps' Makk'lijken stoel in het hoekje? - Waar ik zoo graag bij de schemerlamp zit, Als u me voorleest uit 't boekje, - Dat u mij meebracht? Het is toch zoo leuk En het vertelt van prinsessen. - Daarom alleen al toch houd ik zoo van 't Uurtje van vijven tot zessen. Omaatje-lief, toe vertelt u mij eens: Was u ook vroeger een meisje? Hield u van poppen en sprookjes als ik? Hadt u een poesje als Grijsje? Omaatje, luister eens! Eén ding wist 'k graag Kon u als kind wel eens stout zijn? Speelde u toen ook voor „groote mevrouw"? Wou u altijd al zoo oud zijn? Oma en dan nog: van wie houdt u 't meest? Wie wilt u kusjes graag geven? Toe, als u dat mij alleen maar vertelt! Fluister 't mij in, maar heel even! Omaatje bukt over 't meisje heen, Drukt op haar voorhoofd een kusje, Antwoordt: Het meeste, mijn vraagstertje-klein, Houd ik van jou en van Zusje! Boven den Hofvijver aan den Vijver berg in Den Haag vliegen in den winter tal van witte zeemeeuwen rond, die daar door groot en klein gevoerderd worden, want altijd staan er menschen en kinde ren, die 't gevederde volkje brood toe gooien. Dat is een aardig gezicht! Hanneke is er voor het eerst in haar leventje met Moeder heen gegaan. Het tramritje, dat er aan vooraf ging, was op zichzelf al een feest! Bij den Hofvijver aangekomen, ziet Hanneke wel al die witte vogels, maar ze schijnt Moeder toch niet goed verstaan te hebben, want ze roept plotseling uit: „O Moesje, kijk eens! Zijn dat nou de zeeleeuwen?" C. E. d. L. H. 1. Leeuwarden, Lena, ar, leeuw, den, weelde. 2, B P e t g B e g o r a n P a Begonia. 3, Ik heb voor hEDEn genoeg van je mu ziek. (Rheden en Ede). Hij bood Ru ten minste zijn veront schuldigingen aan. (Druten.) Je moet maar nergens over spreken, als je haar ontmoet. (Maarn). Hij vond een schat te midden van puin. (Hattem). 4. Nieuw, poort; Nieuwpoort. 1. Bloem. 2. Reus, roos, ros, reis. 3. Krakeling, 4. Eén zwaluw brengt nog geen zomer. Hooge boomen vangen veel wind. Blaffende honden bijten niet. Het is niet al goud wat er blinkt. Maak plaatsen in Europa en de ri vieren, waaraan zij liggen van: 2. Kruisraadsel. Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van een stad in Gelderland. X X X - X X X X X X X X X X le rij een medeklinker. 2e rij een rivier, die gedeeltelijk door ons land stroomt. 3e rij iets, dat tot het gereedschap van een timmerman behoort. 4e rij 't gevraagde woord. 5e rij een getal. 6e rij een scherp voorwerp. 7e rij een medeklinker. 3. Ik noem een voorwerp, dat dient om uit te drinken. Neem mijn middelste letter weg en ik word een roofdier, 4. Ik ben een soort raadsel. Schudt men mij echter goed door elkaar, dan ben ik in menige tasch en in meni- gen zak te vinden. 1. Ik ben een verkorte meisjesnaam en word met twee letters geschreven. Als men mij door mijn omgekeerde gestalte laat voorafgaan, word ik een jongensnaam. Welke is dat? 22. Ik wijs elke richting aan, Draai ook heen en weer, Kijk op mensch en kind en dier Uit de hoogte neer. Soms al men graag uit wil gaan Kijkt men eerst naar mij. Sta ik in den goeden hoek, 0, dan is men blij! 'k Spreek een taaltje zonder woord, Dat toch duid'lijk is. Wie mij kent, zegt altijd weer, Dat 'k mij nooit vergis! 3. Met w ben ik altijd nat, met k een viervoetig dier en met 1 een tijds bepaling. 4. Ik noem een plaats in Zuid-Holland, die met 5 letters geschreven wordt. Neemt men mij mijn staart af, dan word ik een metaal en onthoofdt men mij daarna, dan noem ik iets, dat men in zijn jeugd niet kan zijn. Wie raadt dit?

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1930 | | pagina 6