,lif\INDCr\DLADïï
PI) HOL
DRIE-KONINGEN
LANDBOUW
Kloven
ASDDELÖVnC3^'
COVWHANi:
ZOEKPLAATJE
RAADSELHOEKJE.
gen niet in den steek laat, want dat zou
een teleurstelling zijn voor schier vele
voetbalenthousiasten. Immers, de strijd
tusschen onze beide Middelburgsche
tweede klassers is voor de derde maal
vastgesteld, Zeelandia heeft de eer het
eerst haar plaatselijke concurrente te
ontvangen. Het krachtsverschil tusschen
beide clubs zal laten we het maar
ronduit zeggen miniem zijn. \X ie er
dan ook zal winnen, of wat de uitslag
van deze derby ook zijn zal, wij wagen
ons dezen keer aan geen voorspelling.
In Roosendaal heeft de Baronie reeds van
R. B. C. gewonnen en nu de Bredanaars,
die momenteel in goeden vorm zijn, thuis
spelen tegen Luisterberg c.s„ zijn de
beste kansen ongetwijfeld weer voor hen
weggelegd. Breda en Dongen zullen el
kaar niet veel ontloopen. Zij spelen in
Breda en we gelooven dat een gelijk
spelletje of een kleine overwinning voor
de thuisclub het meest nabijkomende re
sultaat zal zijn. De Raaybergbewoners
trekken naar Breda om Velocitas aldaar
te bekampen, We achten de militairen
wel in staat om over D.O.S.K.O. te ze
gevieren. Vlissingen gaat den leiders een
bezoek brengen en zal zich wel met een
nederlaag tevreden moeten stellen.
- Heden werd de nieuwe üiensorteer-
der in de schuur van den heer Curiël te
K r a b 'b e n d ij k e gedemonstreerd. De
machine werd electr. gedreven. De uien
gaan langs een Jacobsladder naar de sor
teerder en komen er gesorteerd uit. Zoo
als het U.C.B). werk voorschrijft. Er was;
veel belangstelling.
wacht «n jiiii—H
menmèt
(Ingez. MedJ.
[jJ VAN DE [£j^
Ze stonden met zijn vijven op het sta
tion te wachten: Vader met Gijs, Con,
Toos en Jaapje. Ze gingen hun logé's van
den trein halm- Drie nevèn zouden tot
7 Januari bij hen komen logeeren, om
dat hun ouders een buitenlandsche reis
gingen maken. Wat zou dat een pret ge
ven: met z'n zevenen kinderen bij el
kaar!
Juist reed de trein uit Leiden binnen.
En met gejuich werden de jongens ont
vangen.
Onderweg naar huis maakten ze al
allerlei plannen, 'maar 't meest werd er
toch gesproken over de vorst, 't Was
met Kerstmis beginnen te vriezen en 't
scheen te zullen doorzetten. Huug, Toon
en Sjef hadden tenminste hun schaatsen
maar meegebracht.
't Werd een echt gezellige Kerstva-
cantie. Ze deden veel aardige spelletjes
met elkaar en al was er ook al eens een
enkelen keer gekibbel, over het alge
meen ging het rustig toe,
Tegen Oudejaar was het ijs zóó, dat er
gereden kon wordipn en kregen de kin
deren verlof om op de sloot te gaan rij
den. Die sloot was dichtbij en het ijs was
er vertrouwd. -
„Maar gaat nergens anders heen, hoor
jongens", waarschuwde Vader, „ik zou
voor geen geld van de wereld willen, dat
een van de jongens van Oom Hugo een
ongeluk kreeg."
Zoo trokken ze met z'n zevenen naar
het ijs. Ze hadden allemaal de schaatsen
al eens onder gehad, alleen Jaapje nog
niet. Die moest eerst nog een beetje
door de grootere jongens geholpen wor
den.
Neen, nu speelden ze niet meer in
huis. 's Morgens en 's middags waren ze
op het ijsbaantje, ze kwamen alleen thuis
om te eten, zelfs Jaapje was onvermoeid
aan het oefenen.
„Mogm we naar de Wetering, Vader?"
vroeg 's avonds Gijs. „Zooveel jongens
rijden er, en op het slootje is het zoo
nauw."
„Neen", zei Vader, „blijven jullie maar
hier in de buurt. Zaterdagmiddag en
Zondag ga ik met jullie mee en dan gaan
we naar de fortgracht."
Een gejuich ging op. Vader ook mee
op de schaatsen. Dat zou pas echt ge
zellig worden!
„Tante, gaat u ook mee Zaterdag?"
vroeg Huug.
„Neen, vmt, ik kan niet. Zondag is het
Driekoningen en dan wilde ik de Drie
koningentaart bakken".
„Doet u er een boon in?" vroeg Toon.
„Natuurlijk", zei Toos gauw. „En wie
de boon in zijn strik treft, is den heelen
avond koning en is dan ook de baas."
„O, eenig!" riepen de neven, „dat
doen wij thuis nooit."
Zoo haden de kinderen dus heel wat
pretjes in 't zicht. Maar Gijs bedierf alles.
Want Vrijdagsmiddags reed het erg ver
velend op het baantje, het lag er vol
met droge grassprietjes en als er zoo'n
strootje onder je schaats kwam, kon je
haast niet verder.
Daarom stelde Gijs voor em ander
slootje te gaan opzoeken. Dat vond eerst
wel eenigen tegenstand, maar Gijs zei:
„Kom, we blijven toch in de buurt". En
het resultaat was, dat ze met z'n zeve
nen op zoek gingen. Na tien minuten
hadden ze een mooi slootje gevonden.
Daar ging het rijden overheerlijk! Was
Gijs nu maar tevreden geweest! Doch er
was nog een breede dwarssloot. Daar
leek het nog fijner.
„Laten we ginds gaan", stelde Gijs
voor en de daad bij het woord voegend
reed hij er op. Maar toen hij een eind
je verder was, klonk het zoo vreemd hol
onder het ijs. Gauw stevende hij naar
den kant en riep den anderen hard toe:
„Blijf daar! 't IJs kraakt!"
Maar vóór Gijs den wal bereikte, zak
te hij tot zijn middel door het broze ijs
heen. De jongens bonden gauw de schaat
sen af en liepen over het weiland naar
den drenkeling. Gelukkig kroop Gijs zelf
al tegen dm kant op. En nu ging het in
een draf naar huis.
Moeder schrok niet weinig, toen ze de
kinderen op zoo'n ongewoon uur hoorde
thuiskomen. En toen zij ze binnenliet,
zag ze dadelijk, wat er gebeurd was.
„Jullie bent niet op het slootje geble
ven", constateerde Moedr dadelijk. Gijs
moest droge kleeren aantrekken en on
middellijk met twee warme kruiken in
bed. De rest van het gezelschap moest
voor straf dien dag niet schaatsenrijden;
de schaatsen werden weggesloten. Hij
had niet alleen zichzelf, maar ook de
anderen in gevaar gebracht.
's Zaterdagsmiddags trok Vader met
zes kinderen naar de fortgacht, m hoe
wel het er prachtig ijs was, hadden ze er
toch niet zoo'n plezier, als ze gedacht
hadden,
Gijs was gelukkig niet ziek geworden.
Hij mocht 's Zaterdags weer opstaan en
het viel hem niets mee, dat hij binnen
moest blijven. Toch kwam het goed van
pas, dat hij thuis was; want Moeder, die
den heelen morgen al hoofdpijn gehad
had', voelde zich 's middags zóó verve-
Vnd, dat ze naar bed ging. Nu kon Gijs
tenminste op de bel letten.
Toen het al donker was, kwam Vader
pas met het troepje terug. Moeder was
wat opgeknapt en weer opgestaan. Het
was nu alleen zoo jammer, dat moeder
de taart niet had kunnen bakken. Maar
daar wist Vader wel raad op en 's avonds
kocht hij een flink Driekoningengebak.
Den volgmden dag, 6 Januari, ging Va
der weer met de kinderen naar 't fort
en moest Gijs weer thuis blijven.
's Avonds om zeven uur kwam het
Driekoningengebak op tafel en nu zou
het feest beginnen. Vader had de kroon
voor den dag gehaald, die hij bij een vo
rige gelegenheid al ems gemaakt had,
en die de koning straks dragen moest.
„Hebben jullie in je maag nog een
plaatsje overgelaten?*' vroeg Moeder,
terwijl ze het gebak in stukken sneed.
„Ja", werd er van alle kanten geroe
pen.
En nu legde Moeder op ieder bord
een stuk. Toen allen bediend waren,
mochten ze beginnen. Ieder was vol ver
wachting, of hij de boon zou hebben.
„Ik heb 'm", riep Sjef, terwijl hij tri
omfantelijk de boon omhoog stak.
„Lang leve de koning!" riep Gijs en
Vader zette Sjef de kroon op. Sjef moest
ems even in den spiegel kijken, hoe het
stond. „Net echt hè!" zei hij en ging met
plechtigheid weer temidden van zijn ho
velingen zitten.
„En wat heeft Uwe Majesteit te be
velen?" vroeg Moeder.
„Dat we allen nog een stuk van dat
heerlijke gebak krijgen", beval de ko
ning.
„Jij bent nog eens een goede koning",
riep Jaap,
Moeder sneed nu het driekoningen
brood verder en toen ieder zijn deel op
zijn bordje had, was het gebak opgesne
den ook. Toen konden ze allen weer aan
het smullen gaan.
„Ik heb ook een boon!" riep Huug op
eens, „kijk maar!"
Ja, warempel, er zat nog een boon in.
„Dat is zeker een vergissing", zei Va
der.
„En ik heb er ook één", riep Jaapje
met em kleur van blijdschap. „Ik heb
een zwarte".
Ja, 't v/as inderdaad zoo. De andere
boonen waren twee gepelde amandelen
en dit was een amandel nog in het brui
ne schilletje.
Nu ging iedereen aan het zoeken, of
hij ook soms nog een boon had. Maar
niemand vond er meer een. Drie lagen
er op de tafel m het bleven er drie.
„O, nu weet ik het op eens", zei Moe
der, terwijl ze op de drie boonen wees,
„dat zijn natuurlijk de drie koningen.
Er kwamen toch drie koningen uit het
Oosten, Caspar, Melchior en Balthasar.
En een van de drie was zwart. Dat was,
meen ik, Melchior."
„Dan is Jaap de zwarte koning", riep
Gijs.
„En dan moet hij zwart gemaakt wor
den", zei Toon, die er echt pret in had.
Vader maakte nu inderhaast van rood
karton nog twee kronen i?n die kregen
Huug en Jaap op. Jaap werd bovendien
met een verbrande kurk zwart gemaakt.
Intusschen had Moeder de tafel afge
ruimd en moesten de drie koningen
naast elkaar zitten, de zwarte in het
midden.
De koningen stelden vast, welke spel
letjes er gespeeld moesten worden: ze
gaven bevelen, dat er nog eens choco
lademelk ingeschonken moest worden of
dat er met de koekjes moest worden
rondgegaan, 't Was toch wel fijn, als je
zoo alles zeggen mocht, wat er gebeuren
moest en dat je onderdanen dat dan ook
doen moesten. „Oom is nu ook een on
derdaan", dacht Huug Op eens kreeg hij
r en inva Hij fluisterde wat met de twee
andere kmingen 5,1 *oen stonden ze alle
drie op. Koning Huug nam het woord:
„Beminde Onderdanen", begon hij, „ik
heb U heden een gewichtig besluit van
den koningsraad mede te deelen De ko
ningen hebben namc.bk genade geschon
ken aan den misdadiger Gijs, zoodat hij
\a\ heden a: weer schtatsen mag rijden.
Maar natuurlijk alleen op vertrouwd ijs!"
„Lang leven de drie Koningen!" riepen
de kinderen. En Vader en Moeder lach
ten. „Die Huug!" zei Vader.
Gijs keek Vader en Moeder vragend
aan en Vader lachte. Toen begreep Gijs
't wel. Hij liep gauw naar Vader toe en
zei:
„Dank u wel hoor en 'k zal niet meer
zoo uilig zijn!"
„Je moet mij niet bedanken", zei Va
der en wees naar de koningszetels.
Gijs ging de koningen bedanken en
nu werd de pret nog grooter. En pas
laat gingen ze naar bed.
J. H. BRINKGREVE-ENTROP.
DE VOGELTJES IN DEN WINTER
door
C. E. de Lille Hogerwaard.
Voor ons venster strijken vogels,
Zwermen vogels hong'rig neer.
Nergens kunnen zij iets vinden
Van hun gading met dit weer.
Het is buiten volop winter;
Sneeuw ligt overal in 't rond,
Niets valt er voor 't vogelvolkje
Thans te pikken op den grond!
Laten wij dus vlug wat strooien!
Niet getalmd! Maar doe het nu!
Want 't gevederd volkje zingt weer,
Als het Lente v/ordt, voor U!
Waar is het haasje?
Dankbaar zal het liedje klinken,
Maar geef allen vogels wat,
Ook dengenen, in wier keeltje
Niet verborgen is een schat!
Die niet zingen, zelfs niet mooi zijn.
Allen hebban honger, kind!
En bedenk, dat zelfs het muschje
Gaarne wat te eten vindt.
Strooi uw gaven voor de vogels,
Die zoo graag gevoederd zijn.
't Vogelvolkje te verzorgen,
Is thans plicht van groot en klein!
DE WOLF EN DE LEEUW,
Ze spelen toch zoo prettig saam:
Hij is een echte leeuw,
Zoo'n groote uit den Dierentuin.
Steeds weer geeft hij een schreeuw.
En kleine zusje is em wolf.
Een wolf! Het is heusch waar!
Daar ziet ze een roodkapj' op eens!
Ze gromt en bromt naar haar.
Ze maken heel veel leven saam,
Ze buit'len op den grond.
Hu-hu! daar komt een leeuw aan, oh!
Hier loopt een wolfje rond.
Met heele booze snuitjes, brr!
Met rimpeltjes in 't hoofd.
Ze spelen dierentuintje en....
Ik had het haast geloofd!
Als niet.de leeuw en ook de wolf
Het is geen grapje, neen!
Vlug achter Moeder scholen, toen
Er plots een hond verscheen.
R. ASSCHER—VAN DER MOLEN.
2. De wieken van den molen fmaien-
meel).
3. Jaap, aap.
4. Dromedaris.
OM OP TE LOSSEN.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT
HET VORIGE NUMMER,
VOOR GROOTEREN.
1. Een goed woord vindt altijd een goe
de plaats.
2. (Ca) To, Le (o), Do (ra); Toledo.
3. Een Kerstgeschenk.
4. Ik houd in een groote suite receptie.
(Udine).
De saus was veel te dik, Johanna.
(Sau).
Jan is je komen halen, Alexander.
(Nisj).
Heb je nog genoeg zaad? O, na a
kwamen er nog drie menschen,
dien ik wat zaad geven kon.
(Donau).
Heeft Hans u de tenten laten zien,
die wij zelf gemaakt hebben?
Sudeten)'
VOOR KLEINEREN.
Z
Rus
as ter
Z u t p h e n
schip
bek
n
Zutphen.
VOOR GROOTEREN.
1. Mijn geheel noemt 'n bekend spreek
woord, dat met 5 woorden of 23
letters geschreven wordt.
I, 3, 5, is een visch.
8, 9, 23, 4 is een verkorte jongens
naam.
Een 14, 2, 12, 20 kan nooit een doch
ter zijn.
Een 17, 18, 11 kan ons soms een prijs
bezorgen.
Een 13, 15, 16 is een onderaardsche
gang.
Een 17, 19, 20, 21 is een brandend
koord.
10, 18, 19, 8 is een plaats in Limburg.
6, 7, 21 is een verkorte meisjesnaam,
22, 2, 3, 17 is een ander woord voor
plezier.
2. Verborgen plaatsen in het buiten
land.
Ik heb rem en schoen moeten gebrui
ken om mijn fiets stil te laten,
staan.
Deze jurk is voor eiken dag te mooit
Jenny.
Je kreeg nog geld; heeft Hermance 't
in je beurs gedaan?
In een wip lag Oswald op den grond.
Breng je me Dina, of moet je naar
huis?
3. Ik maak deel uit van de Zeeuwsche
stroomen.
De meeste kinderen houden van mijn
eerste en de pottenbakker maakt
mijn tweede deel.
4. Met n als beginletter ben ik een li
chaamsdeel, met r heel groot en
met G een bijnaam, oorspronkelijk
als scheldnaam bedoeld, doch la
ter een geschiedkundige eerenaam
geworden.
-«Sri-*, m»-
VOOR KLEINEREN.
1. Soms wil mm de hoogt' in!
Dan gebruikt men mij,
'k Word onthoofd! gevaarlijk
En dan schuwt men mij.
2. Midden in den strijd ben ik te vin
den, maar toch heb ik nog nooit
een wapen gezien. Hoe kan dat?
3. Ik spreek steeds de waarheid
En toch ben ik stom.
Wil je iets meer zim soms?
Keer mij dan maar om.
4. Mijn eerste is een mooi dorp m de
provincie Utrecht,, mijn tweede en
derde vormen samen een kleine,
mooie bloem en mijn geheel is de
titel van een bekend sprookje. 5