TWEEDE BLAD IttUmsÉ bra urriNDmpLADU 0E PRINSES EU DE PAGE. J)e JMöfffc §P4ARBO£KJ£8 rfeO SP1ARBUSJE8 ^UQ PVI* BANK-ASSOCIATIE N.tf. - MIO0ELBU3G Vitssmarfct K. (45. VAN DE VAN Zaterdag 9 Nov. 1929 No. 265 NAAR DE STEDEN VAN „DE ZUID". KUNST EN WETENSCHAP 4,/^öDSlLöVr\c3C==ME .•ffV cov-wnANT. <n ae June erwaard. (lngez. Med.) 'AM—MB—I^H—WMUWME' (Van onzen bijzonderen medewerker). II. Na St. Vincent troostelooze eenzaamheid. Zondag alles 't zeilde. Soepborden en eeuwig deinend. „De vin ger Gods", Rio de Janeiro. Het „suikerbrood". De weeldestad van het Zuiden. Een ander Parijs. Het meest voorkomende type, Geen cachet meer van kolo- Na St. Vincent komt het eentonigste deel van de reis. Elke dag is hetzelfde, altijd mooi weer, altijd kalme zee en de atmosfeer langzamerhand verstikkend. 't Gebeurt dat we in dagen geen schip tegenkomen. Lucht en water. Troostelooze eenzaamheid. Eindelijk is het weer Zondag, 't Komt in me op, die „schlager" van zooveel maanden her.... „Monday, Tuesday, we all scream for Sunday"Zondag. Zelfs op zee beteekent dat zooiets als rust dag. 's Middags geen werk aan dek, 's morgens op wacht een zalig dolce far tiiente in technischen zin, de zoo bespaar de energie zet ik om in een huishoude lijke bezigheid: de groote wasch. En om elf uur krijgen we koffie met koekjes. En bij het middagmaal bier en een extra gang. Wat ga je zulke dingen waardeeren in de eenzame woestenij van langgerekte, immer zelfde dagen. Maar overigens is alles hetzelfde. Aan het middageten in de zurig bezwangerde lucht van de messroom, zitten de mees ten, als altijd, in broek en tricotje, ik, als iets aparts, bovendien in geel jasje, smerig tot het ongeloofelijke versleten tot op de naden. Zoo zitten we er bij el kaar, de tweede stuurman, tweede ma chinist, marconist en ik. De tweede stuur man probeert te praten. Altijd hetzelfde onderwerp. Herinneringen, die ons niet interesseeren. „Weet je nog wel op de „Gemma"? Oh nee, toen was jij er nog niet op." Praat toch maar door, krijgt nooit antwoord. Strindberg zou er stemmingen vinden voor zijn onvergetelijke drama's. Vier sta rende menschen elk met zijn eigen ge dachten, af en toe met die ééne, hoe lang nog? meezwaaiend met het deinen van het schip, op, neer, soepborden in de hand houdend en onbewust bewegend op de cadans van den eeuwig deinenden boezem van den oceaan. Wat een com binatie: soepborden en eeuwig deinend! 't Zij zoo. Dan ga je naar dek. Water en lucht, nog steeds. 's Avonds komen er wolken, die met hun donkere massa's de zon trachten te verstikken, de zon die zich er tegen ver zet, en woest brandend vurige randen zengt aan den lagen wolkenzoom boven den verren horizon. En ten slotte onder gaat, gewroken, met het vuur van den strijd nog enkele flarden van nevels tee kenend. En kil stijgt de maan omhoog, met z'n wit licht een blauwige strook, als een doodshemd, teekenend op de golven. En zoo verschijnt op een nacht Fer nando do Noronha, ver weg, eerst als een grauwe groep vormlooze bergen, dan plotseling maakt zich uit den nevel los, die ééne steile plek, „de vinger Gods", zooals zij heet in den mond van het scheepsvolk, dreigend wijzend naar bo ven, vanwaar de gerechte wraak neder daalde op de hoofden van hen, die op dat eenzame rotsplekje wonen: de ergste misdadigers van Brazilië, die hierheen verbannen zijn. En lang nog wijst „de vinger Gods", tot ook hij plotseling verdwijnt slechts blijft het eentonig klotsen van het wa ter, het deinen van het schip en onwille keurig komt in zoo'n toestand de her innering aan het land, daar ver in het Noorden, de herinnering aan het kleine stukje grond aan de Noordzee. EBX Eindelijk een maand nadat we uit Rot terdam zijn vertrokken, komen we voor de baai van Rio de Janeiro, 's Morgens om 5 uur word ik al gewekt, 't Is nog pikdonker, af en toe kijkt de maan van achter een wolk vandaan. In de verte zien we een lichtstreep; de verlichting van een zee-boulevard van één der voor steden. Tegen zes uur wordt het plotse ling licht, een korte schemering, en de zon komt op en voor ons verrijst de be roemde Pao de Assucar, „het Suiker brood", de steile, suikerbrood-vormige berg, 400 meter hoog, die als een wachter aan den ingang der baai staat. Maar lang nog blijft zijnYop verborgen in de wolken, en later, als de zon reeds hooger komt, en er geen wolken meer om 'heen han gen, maken zich toch nog telkens nevel slierten van den top los en drijven lang zaam weg, den berg zoodoende het as pect gevende van een rookenden vul kaan. We stoomen nu den smallen ingang in, langs de vele forten die de baai bescher men, sommige ingebouwd in de rots eilandjes, die slechts een paar meter bo ven het water uitsteken. En dan zien we Rio zelf, van uit de verte één opeenhooping van paleizen, wolkenkrabbers en machtige gebouwen, Rio de Janeiro, de weeldestad van het Zuiden, het Parijs van de Nieuwe We reld, Een half uur lang wel stoomen we langs de stad, om eindelijk, in den ver sten uithoek, ver verwijderd van het stralende centrum, aan te leggen aan een nuchtere kade, met portaalkranen, puf fende locomotieven en schreeuwende halfbloeds. 's Middags ga ik „den wal op" en ver zeil met een hotsende, slingerende open tram (alle trams zijn hier open wagens en van eenigszins bouwvallige makelij) in het centrum van Rio op de Avenida Rio Branco. Bij den eersten aanblik kan men zich voorstellen in de luxestad van Europa, Parijs, te zijn, maar bij nader beschouwen is het toch een ander Parijs, een nog weelderiger. Zeker, ook hier breede bou levards, zooals die der Capucines of de Avenue de l'Opéra, een enorm autover keer, omnibussen met twee verdiepingen, taxi's bij de vleet, haast alle Amerikaan- sche, open wagens en allemaal even net jes en schoon. Maar de gebouwen, de menschen die zijn anders dan in Europa. Elk huis, kantoor, winkel of clubgebouw is over vloedig versierd met beeldhouwwerk, de Jockeyclub is een paleis met luchtige zuilengalerijen en eleganten toren. Daar bij vergeleken heeft Parijs stijve, mas sieve blokken langs de boulevards, hier is elk gebouw iets aparts, spreekt van een individueele gedachte. Op de trottoirs verdringt zich een dichte menigte, welker kleur varieert van blank tot het diepste negerzwart. Het meest voorkomende type is de Portugees of Spanjaard, tamelijk klein, slank, licht bruine huidskleur en donker haar. De vrouwen, die men zelden alleen ziet loo- pen (in Zuid-Amerika geldt het, evenals in Spanje, voor onfatsoenlijk, als een da me zich alleen op straat, of, nog erger: in een café begeeft) zijn allen smaakvol gekleed, maar op barbaarsche wijze bij gewerkt, zelfs al bezitten zij de zoo ver maarde schoonheid der Creoolschen. Vuurroode lippen, zachtrose wangen en groote, glanzende oogen; zelfs dames van pl.m. 60 jaar ziet men zoo gemaquilleerd, kortgerokt en hooggehakt voorbij heup wiegen. Alleen de negerinnen hebben die moeite maar niet genomen, maar hebben zich mooi gemaakt door zich in het schel ste oranje of blauw te kleeden. Rio maakt een geweldig zelfstandigen indruk; met Europa voelt het zich op geenerlei manier meer verbonden; het cachet van „kolonie" ligt er heelemaal niet meer op, hoewel Brazilië toch tot 1822 een kolonie van Portugal was. Wel neemt het tegenwoordig veel over van Amerika, zelfde principe stadsaanleg, wolkenkrabberbouw enzmaar gelukkig is het nog niet zoo'n stijve bedoening als New-York of Philadelphia, HAN. Deinvloed van de radio, op liet concertbezoek'. Dezer dagen had te Utrecht een bij eenkomst plaats van leden der Vereeni- ging van Concertzangeressen en zanger* m Nederland. Doel dezer bijeenkomst was, de be spreking van bet vraagstuk, welke hou ding de vereeniging zou aannemen tem aanzien van de radio-uitzendiing van con certen. Daar van deze vergadering geen verslag in de dagbladen verscheen, ver zoekt de voorzitter ider Vereeniging, de heer Louis van Tulder, om opname va» bet volgende: Door bet uitzenden van concerten per radio is sedert eenige jaren een toestand in bet leven geroepen,, welke door de N.ederlandschc concertzangeressen ea* jzangprs ernstig onder bet oog dient te worden gezien. L,aat mij Deginn.cn fte verklaren,, aldus de heer van Tulder, dat wij in waardee ring voor betgeen de radio op cultureel gebied verricht, voor niemand wenscliee onder te doen. Doch voor ons, vocalisten, brengt de radio daarnaast nog iels an ders. De radio 'heeft namelijk een toe stand geschapen,, welkte een ernstige be dreiging is voor Ons bestaan. Om dit goed te 'kunnen begrijpen moeten wij, even den toestand van het concert-we- i zen nagaan, zooals die voor enkele jarejo) nog was1. Ons klein landje telt tal vail zangvereenigingen, niet alleen in de groo ite doch ook ïn de kleinere provincie steden, welke op gezette tijden concerten organiseeren. Vaak' werden door de klei nere vereenigingen zeer goede uitvoerin gen gegeven, waarbij bekende solisleu medewerking verleemden. Vanzelfspre- fcend Dracht dit 'belangrijke finantieele t offers v"or de Vereenigiing mede, welke echter bestreden bonden worden, daar de uitvoeringen zich 'steeds mochten ver- beugen in een druk' bezoek, zoowel uit de plaats zelve als uit den omtrek'. Toen kwam de radio, werden omroep- bedrog ontdekten, zich op Otto zouden wreken. liet was dan ook alteem 'bij de gedachte aan den angst harer ouders d^t zij zich eindelijk door den jongen tiet overhalen. Het verwisselen der kl'eeren ging Snel. Otto trok Lorenza's jurk aan en zij werd in zijn kleeren gestoken. Lorenza was 'u j alleraardigste jongen en Otto een niet '5 minder aardig' meisje. Terwijl d!e kin- deren elkaar aankeken, konden zij geen van beiden nalaten te glimlachen, maar hun glimlach maakte spoedig plaats voor tranen, toen Savero de spelonk betrack. ,,'t Is tijd te vertrekken!" zei hij barsoh 'j tegen allen, behalve de vermeende Lo renza, die door den roover bij de hanjj genomen werd. Zij of bever bij trok een zeer verschrikt gezicht, zoo als dit bij de gegeven omstandigheden past», terwiji de echte Lorenza verdrietig snik- te. Het was vreeselijk: ha,ar vriendjei ach- ter te moeten laten, terwijl hij zich voor f haar opofferde! Nauwelijks waren de anderen vertrok ken, of Otto zelf snikte het ook uit. Zijn tranen waren al even oprecht als die der Prinses. 1 De roovers dachten geen oogenblik aan de mogelijkheid, dat hun gevangene niet Prinses Lorenza was en behandelde* hem met onderscheiding in het vooruit- zicht van den hoogen losprijs, welven zij 1 verwachten. Terwijl de tijd verstreek, werd: Ott» opgewekter. Het was een heerlijke ge- dachte, dat zijn jeugdige meesteres nu veilig thuis zou zijn bij haar zieke moe- 1 der, wier oogen van blijdschap zouden stralen. Eu hij was ervan overtuigd, dat Prins Corviani. wel een middel zou vin- den om hem in vrijheid te stellen. Maar vóór de Prins hiertoe nog i'a staat was, mocht het Otto gelukken zich- i zelf te bevrijden. Hij had vriendschap gesloten met één der roovers, een jon- j gen man, die Pietro heette. Door armoe- de gedreven had Pietro zich ondoordacht bij de bende aangesloten, doch reeds lang betreurde hij dit en wilde hij niets liever dan zijn slechte metgezellen ont- vluchlen. Oito zei tegen Pietro, dat wanneer hij hem hielp ontvluchten en met hem mee- t ging, hij zeker zou kunnen rekenen op de bescherming van den Prins. Otto's nieuwe vriend bracht hem klee- ren van een herdersjongen. In deze nieuwe vermomming en iin gezelschap van Pietro die alle voetpaadjes en „afsnijdingen" kende kwam! de page veilig het hosch uit. Even later ontmoetten de vluchtelin gen de boodschappers van dén Prins', die op weg waren naar Savero. Zóó ver- langde Prins Corviani er naar den jon gen, die zijn dochtertje zoo'n onmetelijk grooten dienst bewezen had, in vrijheid te zien, dat hij den vollen losprijs wiidle geven, de roovers voor de Prinses ge vraagd hadden. Dit bewijs van 's meesters vriendschap maakte Otto in-gelukkig. Maar toch was hij blij, dat hij door zijn vlucht dén Prins VAN DE Q* x Naar het Engelsch van E. D;YKE. .Vrij bewerkt door 9. DE LILLE HOGER WAARD. .,£ija we er gauw?" vroeg een fijn kinderstemmetje. Het kwam uit een rij tuig, dat reeds eenige uren door een een tonige, eenzame streek gereden had. jjtfeen, Prinses!" antwoordde de gou vernante van het kind. „Wij hebben nog •en heel eind af te leggen." Roeten wij den nacht nog doorrei zen?" „Ja, wij mioelen zoo snel mogelijk rei zen om Uw ouders niet ongerust te ma ken." „O", Donna Ina! ik ben bang 's nachts te reizen. Het wordt nu al donker! Ik ik heb zooveel verhalen van roovers gehoord" vWe moeten niet alles gelooven, wat we hooren," zei de gouvernante. Maar Donna Ina was zelf zenuw achtig want zij wist, dat Calablrië (in die dagen) niet tot de veiligste landen behoorde. Prins en Prinses corviani beten hun dochtertje, dat eenigen tijd elders ver toefd, had, bij zich komen. De Prinses was ziek en verlangde erg naar Lorenza. Hoewel zij en haar gemaal gehoord had den van roovers, die de streek onveilig maakten, hadden zij er toch geen oogen blik aan getwijfeld, of de ruiters, die dc koets zouden vergezellen, wel sterk en dapper genoeg zouden zijn om hun doch tertje te beschermen. De Prins zou naar zelf gehaaid hebben, als hij zijn zieke gemalin alleen had kunnen laten. Behalve Lorenza en haar gouvernante waren er nog twee personen in het rij tuig da oude, getrouwe hofmteester, Pabïo, an de negenjarige page, Otto. De jongen was even blond als zijn meesteresje. Hij hield heel veel van de Prinses en haar oudersi, want de laat- ston hadden hem, een wees, in dienst genomen en altijd zeer vriendelijk beje gend. Hij zou dan ook voor het Prinsesje door hat vuur loopen. Onder het rijden trachtte hij haar wat op te vroolijken, door haai' allerlei grap pige verhalen te vertellen. Na een tijdje viel Lorenza in slaap., Ook Donna Ina dommelde in. Zwijgend reed het geleide naast de koets voort en het duimde niet lang, of ook Otto sliep in. Plotsehng schrikten de slapenden ech ter wakker door allerlei kreten en geraas als van een strijd. Het rijtuig was door roovers overvallen en tot stilstand ge bracht! Donna Ina, die nauwelijks in staat was een kreet van angst te smoren, hield de bevende Lorenza tegen zich aan ge klemd. Otto sprong moedig uit het rij tuig', zwaaide zijn kort zwaard en riep: „Weg met de roovers! Wte moeten de Prinses verdedigen!" De soldaten gedroegen zich echter uiterst laf. Zoodra zij zagen, dg,t de roo vers hen in meerderheid overtroffen, gingen zij op de vlucht, slechts den hof meester, den koetsier een postiljon (voor rijder) en de gouvernante bij de Prinses achterlatend. Het zwaard werd dén jongen uit de hand gerukt. Savero, de rooverhooifd- man, het allen uitstappen en léidde het ongelukkige gezelschap naar een spelonk, welke dienst deed als gevangenis!. „Hier kunt gij overnachten", zei hij „We zuilen u wat te eten geven en ge kunt in deze hangmatten slapen. Alleen de Prinses zal ik als gijzelaar\ hier hou den, de overigen kunnen morgen hun reis vervolgen. Zeg aan Prins Corviani dat ik tienduizend goudstukken als los prijs voor zijn dochter beding en zij nem', zoodra ik het geld ontvangen heb, terug gegeven zal worden." Terwijl Savero zich omkeerdej oim heen te gaan, klonk er plotsehng een stem achter uit de spelonk1: „Ocli meneer de Roover, laat mij .als jeblieft hij de Prinses blijven. Ze zal hel zoo vreeslijk vinden, hier alleen achter te moeien blijven!" „Ik heb toch gezegd, dat ik alleen de Prinses wil houden!" klonk het barsch. „En daar blijf ik bij Savero schoof het zware gordijn weg, dat vóór den' ingang der spelonk hing eji verdween. We kunnen Ons de wanhoop der gevan genen voorstellen, toen zij hoorden, dat .Vader zegt: De blokken hout, Die zoo lustig vlammen In den haard, als 't huilen stormt, AVaren niets dan stammen. Niet zoo lang geleden nog Waren 't dikke hoornen, Heele bosschen vormden zij. - En ik ga aan 't droomen. ze de Prinses alleen moesten achterla ten. Loi'enza smeekte de anderen dit niet te doen. ,Otlo!" snikte zij, „red jij mij dan! Jij bent dapperder dan alle anderen. O, laat me toch niet alleen!" „Ik zou niets liever willen dan dat wij allen samen ontsnappen konden," zei Otto. Dit was echter onmogelijk, daar de spelonk door gewapende roovers bewaakt werd. Langzaam verstreek de nacht ca het het uur der scheiding naderde. Terwijl de gevangenen met sombere blikken door een spleet in de spelonk naar de steeds helderder wordjende lucht keken, kreeg Otto plotsehng een geluk kigen inval. „Hoe is het mogelijk, dat ik 'daar niet eerder aan gedacht heb zei hij plotse ling, echter niet vergetend te fluisteren. „Natuurlijk kan de Prinses met de an- 'k Zit voor 't vuur en 'k hoor den wind In den haard zelfs loeien. Luister goed! Hoor je 'm nu ook Met die boomen stoeien? 't Is of hij die koude wind' 't Spel niet kan vergeten Dat hij met de boomen deed. Zouden die 't nog weten? deren meegaan! Ik zal in haar pl;aats achterblijven." „Dwaze jongen!" zei de gouvernante. „Jij bent als gijzelaar niets waard! Sa vero zou jou nooit willen houden." „Ik had nog niet uitgesproken," ging Otto voort. „Luistert u maar eens paar mijn plan. Ik zat met de Prinses van kleeren verwisselen. We zijn even groot, hebben allebei blond, krullend haar en het mijne is lang evenaijs het hare. De menschen zeggen, dat ik een meisjesge zicht heb bij deze woorden maakte Otto even een grimas vlug dus! Er valt geen tijd te verliezen!" „Hij heeft gelijk!" zei Donna Ina ver heugd. „Die jongen heeft een goed verstand." mompelde Pabio. „Meer dan wij alten samtenzei de koetsier vol bewondering. Lorenza keek heel ernstig. Zij was bang, dat de roovers, Wanneer zij het

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1929 | | pagina 7