TWEEDE BLAD
Plll
otcindcrdladh
4 MiDDELDVF\C3C==ME
covjwnANX'.
WAT T09S TEOFJ KOOS ZEOT
DE TOOVERFEE
VAN DE
VAN
Zaterdag 19 Oct. 1929 No. 247
HAAGSCHE BRIEVEN.
i$±jd
Een geweldig werktuig
eenig op de wereld. I
k
B van °E E3
Het gouden jubileum der Haag-
sche diaconessen, anders ge
zegd: Bronovo. Een tentoon
stelling in het Haagsche gemeen
te-archief, van hoe het vroeger
in de residentie was. En dan
een particulier jubileum: Ber
tha, het bloemenmeisje, die een
kwart-eeuw geleden op Scheve-
ningen debuteerde.
De vorige week heeft het Diacones-
senhuis hier ter stede zijn vijftigjarig be
staan gevierd, waarvan de feestelijkhe
den uiteraard een min of meer gewijd ka
rakter hebben gedragen. Iedereen kent
natuurlijk de diaconessen en haar arbeid
in Den Haag, haar wijkgebouwen, waar
van in het algemeen maar één roep uit
gaat, haar costuum, dat wat minder flat
teus is dan het gewone verpleegsters-
costuum. Maar een eigenaardige omstan
digheid is, dat velen, als men hen zou
vragen naar ,,het diaconessenhuis", in
hun antwoord misschien eerst zouden
verwijzen naar een van die wijkgebou
wen, om dan te erkennen, dat ze het
niet weten.
Want het ziekenhuis der diaconessen
aan de Laan van Meerdervoort, met bij
gebouwen in de daar achter liggende
Van Speykstraat, waar eenige huizen met
het hoofdgebouw zijn samengetrokken,
toen men ruimte tekort begon te komen,
is bij de Hagenaars hoofdzakelijk be
kend onder den naam Bronovo". Bro
novo kent ieder, het kleinste kind, als
het überhaupt maar iets van de straten
af weet, zal den vreemdeling kunnen in
lichten; er is een tramhalte „Bronovo"
vlak voor het ziekenhuis, die dagelijks
tientallen van malen, misschien zelfs wel
honderden malen wordt afgeroepen, ge
dachteloos afgeroepen en even gedach
teloos aangehoord in de meeste gevallen.
Het was daarom wel interessant, dat
er ter gelegenheid van dit gouden jubi
leum eens even aan herinnerd werd, hoe
het ziekenhuis aan dien naam gekomen
is. Het was de Hongaarsche naam van de
stichteres en eerste directrice van het
diaconessenhuis, mevrouw de Bronovo,
die in 1887 overleed, maar wier naam
onverbrekelijk aan het gesticht verbon
den is gebleven.
Het huis, dat den naam Bronovo draagt,
is niet het eerste diaconessenhuis ge
weest, waar vijftig jaar geleden het lief
dewerk werd aangevangen. Dat stond in
de Kazernestraat, midden in de stad. Het
werd door een van de dames, die mede
werkten aan de oprichting van het di
aconessenhuis, afgestaan bij wijze van
proefneming voor een tijd van vier jaren.
Maar een zoo lange termijn was er niet
eens noodig om tot de ontdekking te ko
men, dat er aan den arbeid der diaco
nessen in Den Haag groote behoefte be
stond. Reeds een jaar daarna moest men
het huis er naast huren en al spoedig
werden deze beide huizen ook nog te
klein. In dien tijd ging men al op dezelf
de wijze te werk als nu. Men begon met
te verbouwen en te vergrooten. Dat hielp
echter niet voldoende en zoo werd be
sloten om het gesticht te verplaatsen bui
ten de stad, ook reeds toen geleid door
het principe, dat nu nog geldt, In 1875
werd de grond aan de Laan van Meer
dervoort gekocht, waar het thans nog
bestaande gebouw verrezen is.
Dat is intuschen ook al lang weer te
klein geworden en opnieuw heeft men
besloten tot een nieuw huis, weer buiten
de stad, naar den Noordkant, waar in
September van dit jaar de eerste steen
werd gelegd. Hoe lang zal het duren,
met het tegenwoordige tempo van stads
uitbreiding, dat ook dit nieuwe gebouw
weer midden tusschen de huizen zal
staan en te klein zal blijken voor de tal-
loozen, die hulp komen zoeken?
Zulk een gouden jubileum, waarbij dan
allerlei herinneringen uit den eersten tijd
worden opgehaald, is dikwijls aanleiding
om zich eens even af te vragen: Ja, hoe
was het toen toch ook? Hoe zag het er
toen uit? En vooral, als men dan zoo'n
aanwijzing voor oogen krijgt van een zie
kenhuis, dat gebouwd werd buiten de
stad, dan geeft men er zich weer eens re
kenschap van hoe snel alles verandert.
Vijftig jaren, een halve eeuw, het is
wel een respectabel tijdsverloop en meer
dan de gemiddelde menschenleeftijd,
maar in de geschiedenis van een stad is
het toch niet zulk een lange periode. En
wat vijftig jaren geleden terrein was bui
ten de stad, is nu zoo ongeveer in het
centrum.
Of het een toevallige coïncidentie is of
niet, zou ik niet kunnen zeggen, maar
degenen, die door het feit van dit gou
den jubileum weer eens hun gedachten
gestuwd zien in de richting van: hoe was
het vroeger ook weer? kunnen vele
van hun vragen beantwoord zien door de
tentoonstelling, die er juist dezer dagen
weer in het gemeente-archief is van oude
prenten, platen en teekeningen betref
fende oud-Den Haag, En dan „oud" niet
al te letterlijk opgevat, alsjeblieft.
Verreweg 't grootste deel van die tee
keningen hebben betrekking op de oude
straten van de binnenstad, die ten behoe
ve van het moderne verkeer voor een
groot deel weggebroken zijn of'tot on
herkenbaar wordens toe veranderd.
Maar een niet onbelangrijk deel geeft ook
de Zeestraat, de Oude Scheveningsche
Weg en een paar straten van Schevenin-
gen. Het is als het ware een vervolg op
de tentoonstelling, die in het voorjaar
(of was het al verleden najaar? We leven
zoo snel, dat de juiste data je wel eens
ontschieten) gehouden is en die toen
hoofdzakelijk de oude grachten behan
delde. Maar zij staat toch ook weer vol
doende op zichzelf, om er van te kunnen
genieten, al heeft men de vorige jaren
niet gezien. Het is voor geboren Hage
naars om van te smullen en het valt niet
te verwonderen, dat een groot deel van
de bezoekers de zes kruisjes al gepas
seerd zijn. Voor hen roepen de oude pla
ten en gravures zoo véél herinneringen
op.
Maar ook degenen, die nog lang niet tot
de oude menschen behooren en die zich
nog wat graag zelfs tot de jonge gere
kend zien, vinden er veel wat ook voor
hen reeds in den volmaakt verleden tijd
staat. Zooals de Loosduinsche Weg, nu
volgebouwd tot het vroegere dorp Loos
duinen, dat geannexeerd en een Haag
sche wijk geworden is, zooals ook Sche-
veningen dat al lang is, welke Loosduin
sche Weg zelfs de veertigers onder ons
zich heel goed herinneren als een rusti-
gen landweg, ver buiten de stad, met wil
gen langs de vaart en een berm waar je
zitten kon en uitkijken over de landen
en kweekerijen, en waar je bij een boer
melk kon gaan drinken en appels pluk
ken en schommelen! En de wonderlijke
warwinkel van bochtige straatjes, zoo
als de Hofsingel en de Praktizijnshoek,
de Drie Hoekjes en de Molstraat, van
welke namen, nu de straatjes zelf al lang
aan de eischen van den modernen tijd
zijn opgeofferd, nog altijd een zekere at
mosfeer uitgaat, we zien ze ineens weer
duidelijk voor ons en weten weer: „ja,
zoo was het" en hebben wel even een
gevoel van spijt, niet omdat die straatjes»
zoo schilderachtig of karakteristiek wa-f
ren, maar omdat we in ons hart toch al-j
lemaal conservatieve wezens zijn, die'
graag wel alles zouden willen houden
zooals we het van onze kinderjaren af
gekend hebben. Wat nu eenmaal niet
was noodig, om een zoo belangrijk product op
het gebied van ziektebestrijding als ASPIRIN,
in een voor dit doel onberispelijken vorm te
fabriceeren.
Een staf scheikundigen, een arsenaal vol
toestellen, waren noodig voor de jarenlange
proeven, welke een hygiënisch zuivere fabri
catie van Aspirin waarborgden.
Aspirin
(Ingez. Med.)
mogelijk is en waar we ons in het alge
meen ook zonder protest bij neerleggen.
Behalve het gouden jubileum van het
diaconessenhuis, dat al weer tot het ver
leden behoort, wil ik u nog een enkel
woord zeggen over een zilveren jubile
um, dat in het begin van de volgende
maand gevierd zal worden, een heel be
scheiden, want particulier jubileum, maar
dat toch naar ik hoop, allesbehalve onge-
akt voorbij zal gaan. In November zal
tvijf en twintig jaar geleden zijn, dat
Iha, het bloemenmeisje, op Scheve-
ningen debuteerde.
Te beweren, dat Bertha, bloemen-Ber-
tha, zouden we zeggen, als we niet zoo
vuurbang waren voor germanismen, een
Haagsche figuur is, zou zijn aan de waar
heid te kort te doen. Want Bertha met
haar bloemenmand, waarin ze haar al
tijd frische bloemen aanbiedt, is een ver
schijning, die overal bekend en overal
geliefd is. Ieder, die in Leiden, Utrecht,
Delft, Amsterdam en zelfs Groningen ge
studeerd heeft, kent Bertha, die in de
vijf en twintig jaren, dat ze met en tus
schen haar bloemen leeft, tallooze stu
dentengeneraties heeft zien komen en
gaan. Met al die „heeren" zooals zij ze
officieel en „jongens" zooals zij ze waar
schijnlijk in haar binnenste noemt, is zij
altijd goede vrienden geweest, voor hen
allen heeft zij altijd 'n vriendelijk woord,
,een fleurige bloem en, misschien ook wel
eens een goeden raad gehad en allen heb
ben haar frissche, prettige verschijning,
haar vroolijken glimlach, haar opgewekt
woord graag gezien en gehoord, hebben
een prettige herinering aan haar bewaard,
ook nadat ze uiteengestoven zijn naar
alle hoeken van het land, want met de
herinnering aan hun onbezorgden studen
tentijd is de herinnering aan Bertha on
herroepelijk samen geweven. En geen is
er, die zich over zijn bekendheid met
Bertha ook maar een oogenblik gege
neerd zou behoeven te voelen, in welk
gezelschap hij zich ook bevindt, geen,
die niet bij een bezoek aan Den Haag,
als hun wegen toevallig elkaar kruisen,
op het moment dat hij het glundere ge
zichtje boven de bloemenmand ontdekt,
joviaal en werkelijk blij zal roepen: „Daar
heb je waarachtig Bertha! Wel Bertha,
hoe gaat het? Dat is lang geleden, dat
we ekaar gezien hebben!" Want Bertha
is voor hem de levende herinnering aan
zijn vroolijke jeugd en aan alles wat van
onbezorgd genieten achter hem ligt.
Bertha heeft haar vrienden onder de
meest uiteenloopende categorieën en
klassen, want de vroolijke studenten, wie
ze een bloemetje verkocht heeft, en ook
wel weggeschonken, zijn vaak opgeklom
men tot heel hooge maatschappelijke pos
ten wat niet wegneemt, dat ze haar niet
zullen vergeten en vooral niet bij haar
jubileum, Mochten deze woorden toeval
lig onder de oogen van enkele harer
vrienden komen, dan wil ik wel verklap
pen, haar adres is: Zuilichemstraat 19,
Den Haag. v, T.
Naar het Engelsch van V. VIVIAN.
Vrij bewerkt door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
„Waar ga je naar toe?" vroeg Frieda,
terwijl zij met een vragend gezichtje op
keek van het boek, dat zij bezig was te
lezen. Haar zusje Lottie stond bij de deur
der kinderkamer, had den knop reeds
in de hand, deed heel geheimzinnig en
liep op haar teenen naar Frieda, die bij
de schemerlamp zat.
„Ik ga het bosch in," fluisterde zij,
„om een tooverfee te zoeken!"
Frieda's donkere oogen glinsterden
plotseling, terwijl zij haar boek neerlegde
en opsprong. „Toe, laat mij met je mee
gaan!' zei zij op overredenden toon. „Ik
heb ook een wensch. Ik ik zou de
vliegtuigen morgen zoo graag willen
zien,"
„Kom dan maar mee en trek gauw een
mantel aan!" commandeerde Lottie.
Plotseling keken beiden echter verbaasd
naar een kleine, donkere gestalte, die uit
een schemerachtigen hoek opdook.
„Rita! Ik had heelemaal vergeten, dat
jij in de kamer was!" riep Frieda uit,
terwijl zij vrij boos keek naar het zusje,
dat haar gezichtje verlangend naar haar
ophief in het schijnsel der lamp.
Het kleine meisje scheen de knorrig
heid van haar zusje echter niet op te
merken.
„Laat mij ook meegaan-" zei ze, ter
wijl ze smeekend van de één naar de an
der keek. Verschrikt deed zij echter een
stap achteruit, toen de zusjes begonnen
te lachen.
„Jij?! Je zou dadelijk bang zijn in don
ker!" diep Lotti uit. „En ik zou wel eens
willen zien, dat jij met een tooverfee
sprak!"
„Je bent veel te klein," zei Frieda uit
de hoogte, terwijl zij haar mantel ging
halen.
Een minuut later ging de deur achter
de beide meisjes dicht en bleef Rita al
leen achter bij de schemerlamp, terwijl
de woorden van haar zusjes haar nog on
aangenaam in de ooren klonken.
Niemand zag het trillen van Rita's lip,
terwijl zij pruilend bij de tafel stond en
niets vuriger wenschte dan „groot" te
zijn, zoodat ze alles met de anderen kon
meedoen. Waarom zeiden ze eigenlijk,
dat zij te klein was om een tooverfee in
het bosch te gaan zoeken? Zij was maar
één jaar jonger dan Frieda en toch be
handelden ze haar altijd als een baby.
Maar niets belette haar de zusjes te
volgen en hierdoor te toonen, dat ze niet
bang was in donker. Nadat zij dit bedacht
had, keek zij dapper om zich heen in de
donkere hoeken der kamer; zij deed zelfs
de deur open en tuurde in de duistere
gang. Haar besluit stond nu vast en niets
zou er haar van afbrengen. Vlug trippel
de zij naar de ouderwetsche eikenhouten
bank, waarop haar manteltje lag. Zij trok
hem aan en maakte hem met bevende
vingers dicht. Even later had zij de voor
deur achter zich in het slot getrokken
en liep zij zoo hard over den weg, als
haar korte beentjes haar maar dragen
konden.
Het maanlicht, dat tuschen de boom
toppen door scheen, wierp allerlei gril
lige schaduwen op den grond vóór haar
uit en Rita's hartje klopte luid, toen zij
den weg verliet en op haar 'éntje in het
donkere bosch liep.
Nu en dan struikelend over den onef
fen grond en de knoestige boomwortels,
keek zij steeds angstig om zich heen om
de tooverfee te zien, die stellig tusschen
de dichte takken in het bosch verscho
len zat, mischien wel vlak bij was!
Zij herinnerde zich opeens de plaatjes
uit haar prentenboeken thuis: de kleine,
Koosje, doe je jasje aan,
Loop dan heel vlug hier vandaan,
En ga al mijn vriendjes halen,
Want ik wil ze fijn onthalen!
luchtige wezentjes, die vroolijk door het
bosch huppelden of zich in een verbor
gen hoekje verstopten. Plotseling toen
zij weer op den grond keek slaakte
zij bijna een kreet van opwinding: in de
duisternis zag zij vlak vóór haar voeten
een klein, helder lichtje schijnen.
Oogenblikkelijk lag zij op den grond
geknield, met groote oogen starend
naar het geheimzinnige lichtje. In het vol
gend oogenblik hoorde zij zichzelf zeg
gen:
„U bent een fee, een tooverfee, is het
niet?"
Geen enkele beweging van het kleine
wezentje deed het blaadje, waarop het
zat, trillen en Rita hief haar hoofdje weer
op en staarde angstig in de duisternis.
Plotseling bukte zij zich opnieuw, brak
den stengel der plant af en hield hem
stijf in de hand, terwijl zij haastig naar
huis terugliep.
Al haar angst voor duisternis scheen
zij op eens vergeten te zijn, terwijl zij
AI de appels eet ik niet;
Dats te veel, zooals je ziet!
Daarom wil ik „Moeder" spelen
En ze met je al'en deelen.
HETTY BOREL.
vlug over den oneffen weg trippelde, het
plantje steeds in haar hand geklemd. Zij
hijgde van opwinding.
Frieda en Lottie konden haar nu nooit
meer klein" noemen en zoodra de too
verfee wakker werd, zou zij haar wensch
verhoord zien, den wensch, die zij alle
drie koesterden, n.l. morgen de vliegtui
gen te zien!
Zij was zóó verdiept in haar gedach
ten, dat er eenigen tijd verliep, vóór zij
bemerkte, dat zij verdwaald was en niet
het pad liep, hetwelk op den hoofdweg
uitkwam.
Het bosch werd steeds dichter, de
grond oneffener en de donkere boomtop
pen onderschepten nu nagenoeg geheel
het maanlicht. Gedurende eenige minu
ten was Rita werkelijk bang, nu eens
vooruit dan weer achteruitloopend,
terwijl zij het pad trachtte te vinden of
in elk geval een uitweg uit het dichte
kreupelhout. Op eens zag zij echter op
korten afstand een licht schijnen tus
schen de boomen. Verheugd stapte zij er
op af en het duurde niet lang, of ze stond
voor de groote villa, uit welker ramen
'n helder schijnsel in de duisternis straal
de.
Rita klauterde moedig de steenen stoep
op, die naar de voordeur leidde en trok
uit alle macht aan de zware bel. In het
volgend oogenblik werd de deur openge
daan en keek een knecht met groote,
verbaasde oogen naar het kleine figuur
tje voor hem.
„Je moet een heel eind loopen,' zei
hij als antwoord op Ritas vraag. Daarna
keek hij om; hij had het ruischen van
een zijden japon achter zich in de hal
gehoord.
„Wat is er, Johan?" vroeg een oude
dame.
Haar vriendelijke stem boezemde Rita
vertrouwen in en zij zei:
„Ik ben verdwaald in het bosch, me
vrouw. Ik moet naar Rozenhage terug
en ik ben zoo vreeselijk bang, dat ik veel
te laat thuis kom."
Angstig keek zij naar het blad in haar
hand en een plotselinge kreet deed de
oude dame schrikken.
„De tooverfee! Zij is weg! Kijk het
torretje moet haar opgegeten hebben!"
riep Rita uit, terwijl zij het plantje nauw
keurig bekeek. In plaats van het lichtje
zat er nu een leelijk, donker insect op!
„Een glimwormpje, mevrouw," zei de
huisknecht. „Het zal wel weer gaan schij
nen, als het in het donker komt."
Rita luisterde echter nauwelijks naar
hetgeen hij zei. Er stonden tranen in haar
oogen en zij draaide zich haastig om ten
einde zich te verbergen, toen de oude
dame zich vriendelijk naar haar bukte en
een hand op haar schouder legde.
„Kom eens binnen en vertel er mij
wat meer van, lieve kind," zei zij. „Ik
zal je met mijn auto naar huis laten bren
gen, maar eerst moet je even uitrusten
en een koekje eten voor den schrik."
Een paar minuten later deed Rita het
heele verhaal van haar moeilijkheden
aan haar nieuwe vriendin. De oude dame
luisterde aandachtig en zei niets, vóór
Rita uitverteld was. Toen nam zij het
koude, kleine handje in de hare en zei:
„Lieve kind, tooverfeeën bestaan er
niet. Die vindt je alleen in de sprookjes
boeken. Frieda en Lottie zullen er even
min één in het bosch gevonden hebben
als jij,"
„Wat zullen ze dat yreeselijk jammer
vinden!" mompelde Rita. „Ze wilden
morgen zoo dolgraag de vliegtuigen zien."
De oude dame dacht even na vóór zij
opnieuw sprak, keek het kleine ding
glimlachend aan en zei:
„Ik ga morgen naar de vliegdemonstra-