idinplie tal
mm in i «a»
HEERENBMI
MET PINKSTEREN UIT, Mh&R
I TWEEDE BLAD
Zstenïag 18 Mei 1929 Ne. 116.
BINNENLAND,
loodsgelden op de schelde.
installatie jhr, mr. f. h. van
kinschot als burgemeester
van zuidlaren.
KUNST EN WETENSCHAP
UT S*>, «UI BB
f
Naar aanleiding van het Verslag der
Akiemeene Rekenkamer betreffende haar
werkzaamheden over 1927 vestigt de
«ommissio voor de Staats uitga.ven de
aandacht op de kwestie der berekening
«an loodsgelden voor de vaart dp de
StakeJde. i
Door de verwerping van het wets
ontwerp tot goedkeuring van het Ne-
rferialndsch-fielgisch verdrag behoorde 't
vraagstuk van de loodsgelden opnieuw
onder de oogen te worden gezien. De
(Rekenkamer wendde zich met deze op-
idesrkijng tot den minister van Marine,
het vertrouwen uitsprekende, dat Wij
nadere onderhandelingen nopens her
ziening van het tractaat van 1839 de
steeds toenemende ongunstige gevolgen
der bepalingen die thans gelden, in het
B«M gesteld zouden worden.
Tan den minister van Marine ontving
de Rekenkamer de mededeeling, dat de
quaes tie von betaling van de loodsgeldieai
In gedeprecieerde Belgische francs' de
volle aandacht van de regeering had,
dat reeds sinds verscheiden jaren ge
tracht was met, de Belgische regeering
tol overeenstemming te geraken omtrent
een betere regeling, maar dat het tot
dusver niet was mogen gelukken, de
onontbeerlijke medewerking van deze te
verkrijgen.
Naar aanleiding van een vraag om
nadere inlichtingen, deelde de minister
van Defensie aan de commissie voor
de staatsuitgaven mede, dat het in België
geldende tarief van loodsgelden op de
Schelde nooit was verhoogd en dus nog
Steeds loodsgeld werd geheven naar de
tarieven, behoorende bij het Schelde-
reglement van 1843, welke de loodsgel
den zoowel in Belgische als in Neder-
laudsche munt naar den vroeger alge-
meeta geforoikeJpjen omrekeningskoers
vermeldden.
Aangezien deze loodsgelden aan de
Belgische of aan de NederlandSches ad
ministratie worden betaald na aankomst
of voor vertrek uit de Belgische haven,
geschiedt de betaling in Belgische francs
tegen den gedeprecieerden koers. Voor
de schepen 'die de Schelde binnenkomen
met bestemming naar Nederlandsche ha
vens en van daar naar zee ver trekken,
gelden de tarieven, behoorende bij de
Loodswet van 1859, die uiteraard in gul
dens zijn berekend. j
De commissie wenScht de aandacht
op het bovenstaande te vestigen.
Woensdagmiddag is de heer j h r. m r.
F. H. van K i n s c h o t, tot nu toe com
mies ter Provinciale Griffie van Zee
land, geïnstalleerd als burgemeester van
Zuirllaren.
Na voorlezing van de benoeming, sprak
de loco-burgemeester, den heer Van Kin
schot toe en zeide o.a.:
Het is mij een genoegen, u en me
vrouw uwe echtgenoote namens den
Baad, ambtenaren én allen hier aan
wezig, van harte welkom' te heeten in
deze raadszaal1 en in 't bijzonder roep
ik het welkom toe aan mijnheer Dor-
hout Mees, oud-burgemeester dezer ge
meente, aan mevrouw uwe echtgenoote,
aan mijnheer en mevrouw Van Kinschot
e»n verdere familieleden en bekenden
hier tegenwoordig.
Mijnheer Van Kinschot, deze dag is
voor u een gewichtige dag. Het heeft
Hare Majesteit, onze geëerbiedigde Ko
ningin, behaagt u te benoemen als bur
gemeester dezer gemeente. U komt thans
aan 't hoofd te staan van een gemeente
met veel vreemdelingenverkeer, een
mooie omgeving, met een vooruitstreven
de en bij een goede leiding miet eest
meegaande bevolking. Wanneer wij' een
drie en twintig jaar terug gaan. toen uw
schoonvader hier aan 't hoofd der ge
meente stond, zijn de toestanden sinds
dien veel veranderd, zoowel op maat
schappelijk, doch bovenal op sociaal ge
bied, zoodat het burgemeestersambt ook
in een kleine gemeente als deze den
geheelen persoon eischt. De verlangens
der bevolking ten opzichte van de ge
meenschap zijn niet alleen heel anders,
doch ook meerdere, eein gevolg van de
vele wetten en voorschriften, welke van
[hoogerhand worden uitgevaardigd. Een
en ander eischt niet alleen veel tijd, doch
ook veel tact en .overleg moet aan den
Hag worden gelegd.
üw voorganger heeft in 1 6-jarig tijd
vak, dat hij hier aan t hoofd der ge
meente stond, veel tot stand kunnen
brengen, en niettegenstaande er de laat
ste jaren nog al' belangrijke offers van
de gemeente werden gevraagd, zijn de
lasten aanmerkelijk verminderd, en door
zijn plotseling vertrek uit deze gemeente
konden zijné plapnen niet in daden wor
den omgezet. Wij hopen, in u den man
te vinden, die de moed, tact en lust
bezit om deze nog niet verwezeniijkte
plannen en de andere, die ongetwijfeld
in de verdere toekomst zullen ontstaan,
tot een goed einde te brengen.
Bij de uitvoering dezer plannen,, zeg
ik u reeds bij voorbaat toe den steun
der wethouders, van den Raad, van den
gemeentesecretaris en verdere ambtena
ren in gemeentendienst.
Wij hopen, dit u hier in de geboorte
plaats van mevrouw uwe echtgenoote
zult vinden een aangenamen werkkring,
zoomede een gezellig tehuis.
Jhr. Van Kinschot^ moge de verstand
houding onder uwe leiding Worden een
goede, een hechte, dan zal dit ten goede
komen èn aan de gemeende èn aan de
gemeente-ambtenaren, en zoodoende
medewerken tot den bloei dezer mooie
gemeente, en dam twijfel ik niet, dat gij
en uw gezin hier in on,» midden zult
vinden hetgeen gij u er van', had voor
gesteld.
En hiermede verklaar ikj u geïnstal
leerd ia,Is burgemeester der gemeente
Zuidlaren en heb ik de eer u het teeken
uwer -waardigheid te overhandigen. Ik
verzoek u den voorzitterszetel in te ne
men en de verdere leiding dezer verga
dering op u te nemen. (Applaus.)
De heer Van Kinschot sprak ongeveer
als volgt:
Het zij mij in de eerste plaats vergund
mijn eerbiedigen dank uit te brengen aan
H. M. de Koningin, den; Afin is ter van
Bïnnenl. Zaken' en Landb. en den Com
missaris der Koningin inf Drenthe, voor
mijne benoeming tot burgemeester van
Zuidlarein. Voorts dank ik den loco-bur
gemeester hartelijk voor de woorden,
welke hij zoo juist bij mïjhe installatie
tot mij heeft gericht en voor de waarne
ming van het burgemeestersambt tijdens
de vacature, zoomede den heer Weites,
dat hij gedurende dien tijd als tijdelijk
wethouder heeft willen optreden.
Het is met veel 'genoegen, dat ik
heden mijn ambt aanvaard, niet alleen,
omdat ik mij altijd tot het burgemeester
schap heb aangetrokken gevoeld, doch
ook, omdat ik over Zuidlaren, waar
mijne vrouw geboren is en ook m'p
schoonvader het burgemeestersambt
heeft bekleed, veel goeds heb gehoord.
Wij staan op 't oogenblik nog vreemd
tegenover elkaar, doch ik hoop, dat dit
spoedig zal verdwijnen. Mijnerzijds geef
ik u de verzekering, dat ik zal trachten
in deze gemeente spoedig geheel inge
burgerd te zijn. Met de loopende zaken
zal ik mij zoodra mogelijk; op de hoogte
stellen, terwijl ik mij in de belangen
van de gemeente zal inwerken,. Het bur
gemeestersambt is een schoon ambt,
doch ik ontveins mij njiet, dat het ook
een moeilijk ambt is. Ik hoop echter
naar behooren de mij opgedragen taak
te vervullen. Daarbij verwacht ik in de
eerste plaats den steun van de wethou
ders en den secretaris, welke mij juist
in de vergadering van B. en! WL bij
zonder van voorlichting zullen kunnen
dienen. Voorts hoop ik, dat de Raad mij
bij de behartiging van de belangen van
de gemeente zal willen steunen1 en schra
gen. Tenslotte reken ik; ook 'op den- bij
stand van alle gemeenteambtenaren.
Zuidlaren gaat, naar 't mij voorkomt,
een goede toekomst tegemoet. Vermaard
om ihaar natuurschoon eri 'daarom be
kend als „de Parel Van.' den Hondsrug"
mag zij zich 's zomer verheugen in feen
druk vreemdelingenbezoek.
De laatste jaren zijn de landwegen
belangrijk verbeterd, terwijl met Rijks-
steun de waterweg naar Groningen op 't
punt staat ook voor "de grootere sche
pen bevaarbaar te worden. Andere plan
nen schijnen nog in wording te zijn. Een
ruim arbeidsveld ligt dus voor mij open
waaraan ik mijh best zal geven en waar
bij tijd noch moeite mij te veel zal zijn.
Ik wil eindigen met den wensch uit te
spreken ,dat Zuidlaren onder mijne lei
ding en met aller medewerking haar
bloei moge behouden en deze in komen
dejaren nog sterk zal zien vermeerderen.
(Appljaus).
Ook de jongste wethouder en het oud
ste raadslid spraken in zeer welwillende
bewoordingen den nieuwen burgemeester
toe.
De stoom bootdieiisten
op de W;. en op de O.
Schelde.
Uitgegeven door Ged. Stalen van Zee
land naar aanleidinjg van het honderd
jarig bestaan van den stoombootdien'st
op de W'. Schelde op 22 Mei 1928.
Een geschiedenis van den! dienst, dus
sedert 1828, samengesteld door den vroe-
geren griffier der Staten, en secretaris
van de Commissie van toezicht op de
Prov. Stoombootdiensten in Zeeland, de
-w
ECHTE FBJESCKE A
JhfifaaA vangacrcmt (aSudtT j
•-
(Ingez. Med.)
heer H. J. G. Hartman.
Laten we 't maar direct zeggen: een
prachtwerk! dat in de eerste plaats, de
schrijver tot eer strekt, die er een fraai
en vooral belangrijk boek mee geleverd
heeft voor de geschiedenis van wat al
tijd een probleem is geweest voor dit
gewest: zijn verbindingen te water. Een
zeer uitvoerige verhandeling met vele
foto's ter verduidelijking en veraange
naming der zoo interessante lectuur. En
wie stelt geen belang in onze stoomboot
diensten
Eerst een overzicht van de historie
van dit veer, voor 1828: de oudst be
waarde oorkonden van het veer lusschen
Vlissingen en Vlaanderen (de oudste van
1311) in afschrift nog berustend in het
rijksarchief te dezer stede. Waaruit blijkt
dat een geregelde veerdienst in dep.' meer
gebruikelijken zin van Vlissingen op
Vlaanderen oudtijds niet heeft bestaan.
Dan het tijdvak van 1824 op 1828, dat
der voorbereiding, o.a. de kwestie der
bijdragen van Middelburg en Vlissingen;
de proeftochten met de boot van den
Moerdijk, de prijsopgaven, enz. tot den
eigenlijken aanvang van den dienst: 22
Mei 1828. Aankondiging van de vertrek
uren werden gedaan bij advertentie in
de Middelb. crt. van dien dag, in afwach
ting van de finale dienstregeling. Vol
moéd werd begonnen, met hoop op
de toekomst en in de verwachting van'
een (voor dien tijd) ongekend verkeer.
De vorm der onderneming was deze, dat
eenige particulieren den diepst onder
hielden met steun van provincie en rijk.
Reeds in Juni 1828 werd de dienst ver
beterd.
Spoedig bleek een bijdrage van de
provincie noodig!
Al kwamen goede jaren, als 1831 en
1833, toch bleek in de jaren daarna
weer de finantieele misère. Zoo,
dat in 1*142 een commissie van toezicht
op den provincialen stoombootdienst in
het leven werd geroepen, en eindelijk
in 1866 de exploitatie kwam bij de
provincie. Doch duidelijk blijk,t wel, dat
liet provinciaal bestuur daartoe noodge
drongen is overgegaan.
De provinciale exploilatie stond gauw
ook aan aanvallen bloot.
In extenso wordt dit alles in het werk
„E« hier hebben jullie nu ieder van
mij een gulden in je portemon.naïc. Als
je op reis gaat, moet je geld op' zak heb
ben," zei Vader, terwijl hij voor Anke
en Tineke ieder een blinkend geldstuk
op tafel legde.
O, wat was uit logeeren gaan toch
heerlijk! Ze hadden nu al zooveel ple
zier, nu het nog niet eens zoo ver was;
noe zou het dan wel zijn, als ze morgen
m den trein zaten, en als ze bij Tante
ereet in Arnhem waren, die zich altijd
uitsloofde om allerlei pretjes te verzin
nen. En voor Anke was het nog het
leukst. Want die was nog nooit in, Arn
hem en ook nog nooit uit logeeren
geweest. Anke was niet sterk en ze man
keerde dikwijls wat, daarom 'hield Moe
der haar maar 't liefst bij zich. Maar
nu dezen winter was alles zóó best ge
gaan, ze was heel niet verkouden ge
weest en kon zelfs flink eten!', zoodat
Moeder haar nu wel mee durfde sturen.
Tineke was al eens meer bij Tante
Greet'geweest en die had natuurlijk aller
lei opgewonden verhalen gedaan, over
het prettige, dat Anke te wachten stond.
Anke was dan ook vol verwachting. En
zoo fijn, dat de meisjes met z'n beiden
mochten komen. Moeder had gedacht,
dat Tante schreef, dat ze nu twee lo
geerbedden had, dus dat de meisjes ge
rust samen konden komen. Dat had het
feest nog grooter gemaakt voor Anke.
Als Tante nu nog eenfs wat te doen
had, konden ze samen spelen,. Ze hadden
den bal en het springtouw al inl de
reismand gedaan.
De meisjes waren zoo juist in het
bad geweest en mochten in haar pyama
binnen nog een kopje thee drinken.
Maar nu zei Moeder toch, dat ze naar
bed moesten.
„Ja", zei Anke, „laten we maar gauw
gaan, dan is 't vlug Zaterdag. Hoe laat
gaan we ook weer, Paps?"
„Om half twee, als 't kantoor uit is."
„Hè, wat laat! Hebt u geen Pinkster-
vacantie?" vroeg Tineke.
„Neen, daar houden ze zich bij ons
niet mee op. Maar we zijn er ving, even
over half drie al," antwoordde Vader.
En nu trok het tweetal met Moeder
naai* boven, de guldens in de hand. Met
Sint Nicolaas hadden ze elk een eigen,
portemonneetje gekregen en' daar werd
nu het geld in gedaan. De gewichtige
reismand stond al half gepakt. Met ple
zier bekeken de meisjes alle schatten
nog eens, die er in lagen: de schoone
pyama's, nieuwe lichte kousen, een
doosje Utrechtsche sprits voor Tante,
'zakdoeken, enz., enz. En op twee han
gertjes aan de deur hingen de nieuwe
jurken. Ze waren inderdaad keurig ge
worden met de witte kraagjes en man
chetten. Ze hadden de stof zelf uit mo
gen zoeken en ze hadden dezelfde keus
gehad: wit met een fijn rose bloemetje!.
„Nu zijn jullie Zondag echte Pinkster
bloemen," zei Moeder.
„Waarom?" vroegen beiden tegelijk.
„Wel, nieuwe jurken aan en nieuwe
kousen. Er zijn menschen, die op Pink
steren altijd voor 't eerst hun nieuwe
zomerkleereu aantrekken en "dat noemt
men dan Pinksterbloemen."
„Nu, laat ik dan maar een Pinkster
bloem zijn," zei Tineke, „ik trek, m'n
mooie jurk toch aan."
„En ik natuurlijk ook," voegde Anke
er bij.
„Dat was ook de bedoelingV' zei Moe
der tot geruststelling.
Ze lagen nu gauw in bed en sliepen
gelukkig ook weldra in. Ik denk, dat
ze allebei wel van de logeerpartij droom
den. Anke riep ten minste tweemaal zóó
hard in haar slaap, dat Moeder eens
ging kijken. Maar ze sliep en gaf geert
antwoord, toen Moeder vroeg, wat ze
mankeerde.
Toen ze 's' morgens wakker werden,
hadden ze 't natuurlijk dadelijk over de
reis. De zon scheen vroolijk' het aardige
slaapkamertje binnen en noodde haar uit
om op te staan. Tineke was dadelijk
haar bed uit, maar Anke zei:
„Ik ben nog een beetje lui, ik sla nog
niet op."
Dat vond Tineke wel flauw, ïrïaar
ze had, toen ze klaar was, nog genoeg
te doen op het kamertje. Er waren nog
allerlei kleinigheden, die ze in wilde
pakken: de k,am, de tandborstel, de
pasta, enz.
Toen ze haar bed afhaalde, zei ze
„kom jij er nu ook uit?"
Juist kwam Moeder binnen om Anke
even te helpen. Maar nauwelijks Stond
Anke naast haar bed, of Moes zei: „Maar
kind, wat zie jij er uit? Je snoetje zit
vol roode vlekjes."
Tineke kwam er ook; bij en keek:
„O, ja, wat gek," zei ze.
Moeder keek eens op Anke's hals,
borst en rug en ook daar zat 't vol
vlekjes, zelfs op haar beenen èn armen
en op haar handjes.
„Maar 'k ben heelemaal niet 2iek",
zei Anke met een bevend stemmetje.
In dat oogenblik ging er van alles
door haar klein, blond hoofdje.... o, ver
beeld je toch eens, dat de reis niet
doorging!
Het drietal was op eens erg" nil het
veld geslagen. Vader werd er ook bij[ ge
roepen en die vond 't best om met een
den dokter maar te laten komen. Je kon
nooit weten, wat 't was. En natuurlijk:
moest ze weer in bed.
Wat was dat een tegenslag!
Maar Tineke was erg hoopvol ge
stemd.
,,'t Kan best wezen, dat de dokter
zegt, dat 't niets is. Dus) laten we nog
maar niet treuren."
De dokter kwam nogal vlug en on
derzocht Anke grondig.
„Wat is 't?" vroeg1 Moeder.
„Ik weet niet, wat 't worden zal,"
zei hij. „Ze moet vooreerst in bed blijven
en u moet de temperatuur opnemen."
„Dus ze kan niet op reis," vroeg
Moeder.
„Neen, dat mogen we niet wagen..
Ik kom morgen terug. En als' zich iets
bijzonders voordoet, dan waarschuwt u
maar even."
Moeder liet den dokter uit en toen
ze weer boven kwam, lag Anke erg te
snikken. Tineke was bezig haar te troos
ten. maar niets wou baten. Ze bad haar
al van alles beloofd, dat ze wat mooi's
uit Arnhem zou meebrengen, dat ze een
heeleboel prentkaarten zou sturen én
dat Anke met haar mooiste pop mocht
spelen.
„Waarom moet ik nu net ziek wor
den?" snikte Anke.
„Ja, vrouwtje, daar 'is nu niets aan
te doen. Wees maar blij, dat je nog
thuis bent. W;at zou het vervelend ge
weest zijn, als je bij Tante niet goed
was geworden. En wat zouden wij danj in
angst gezeten hebben!"
Zoo zachtjes aan, kalmeerde Moeder
haar kleine meisje toch. Maar toen
moest noodig een telegram naar Tante
Greet weg. Moeder schreef op een pa
piertje: „Anke ziek. Vader alleen met
Tineke." En het adres er bij natuur
lijk.
Tineke moest het telegram even weg
brengen.
Veel van Tineke's1 plezier over de
reis was weg". Natuurlijk was het alleen
ook wel gezellig bij Tante. „Maar 'k
zal telkens aan Anke moeten: denken,
die alleen thuis is. En verbeeld je, dat
't eens besmettelijk is. En dat ik het
bij Tante Geert ook krijg'. W'at zou dat
vervelend voor Tante zijn! Maar waar
om zou ik het eigenlijk krijgen, ik man
keer nooit wat, neen ik krijg 't vast
niet," zoo stelde ze zich zelf gerust. En
haar gedachten gingen naar het heerlijke
uitstapje.
Op eens was 't, of ze Anke weer
hoorde snikken. Wat zielig toch, dat zij
zoo vaak wat had. En gewoonlijk hield
zij zich er zoo flink onder. Maar nu
had Anke echt verdriet, 't Was' dan ook
een reuze-teleurstelling
Tineke was nu bij het Postkantoor
gekomen. Ze keek, eens naar haar
briefje. En plotseling nam ze een besluit.
Ze zou 't anders seinen. In de hal
lagen telegramformulieren. Ze schreef
eerst 't adres over en daarna: Anke
ziek. Vader komt alleen."
Ja, zoo was 't goed, dan kon Vader
alles aan Tante en Oom vertellen.
Ze gaf het telegram af, betaalde en
verliet blij het kantoor. Wat zou Anke
verrast zijn!
Toen ze voorbij een bloemenwinkel
kwam, bleef ze even staan. Vader had
den gulden toch eerlijk gegeven. Ze
stapte daarom den winkel binnen en
keek eens rond
„Wat blieft u, jonge dame?" vroeg
de bloemist.
„Meneer, heeft U ook Pinksterbloe
men?"
Tineke dacht aan de licht paarse bloe
metjes, waar heele weiden soms mee
vol staan.
„O, zeker", zei de meneer, „ik heb
juist iets heel bijzonders." En hij haal
de uit de étalage een keurigen pot in
een paars omhulsel en daar stonden
bloemen in, die veel op tulpen leken,
maar ze hingen als sneeuwklokjes, en
ze waren lila met donkere vlekjes'.
„Zijn dat Pinksterbloemen?" vroeg Ti
neke.
„Ja, zeker, Ik klom uit Zwolle en
daar noemen wij ze Pinksterbloemen, 't
Heeten ook kievitsbloemen."
„O ja, 't lijken net kievitseieren. Hoe
veel kost die pot meneer?"
„Een gulden. En als ze uitgebloeid
zijn, kunt u ze in den- tuin zetten en
dan bloeien ze elk jaar."
„Geeft u mij dien pot maar", zei
Tineke en ze legde den gulden op de
toonbank.
O, wat was ze gauw thuis. En (lade-