tweede blad
iYM3
miNDERBbADU
De Klokkenmannetjes
Zaterdag 13 April 1929 No. 87.
VOOR DE VROUWEN
SANATOGEEN OVERBODIG.
11000 GEËMPLOYEERDEN
MIDDELB. BESTUURBERSBOND.
MIDDELDVRC3^
COVJWrtAN'D
VAN DB
VAN.
,,Kom me dezen Zaterdag niet aan
boord met beschouwingen, met filosofi
sche betrachtingen", vroeg, liever gezegd
ordonneerde een beminnelijke damesken
nis (van het woord vriendin moet je al
tijd een zuinig-voorzichtig gebruik ma
ken, omdat een werkelijk-beproefde, on-
egoistische vriendschap even uitzonder
lijk pleegt voor te komen als een échte
parel in een oester). Gelukkig intusschen
dat de miljoenen ellen onechte parelsnoe
ren een glans en heerlijkheid vertoonen,
die maar al te bédriegelijk, de gestolde
engelentranen in ruischende schelp
verborgen, gelijk komen. En zoo blijkt
dan ook in het dagelijksche gewone le
ven, dat zich op dezen zonloozen morgen
al bijzonder vaal en önlenteachtig voor
doet, dat wat zich vurig vriendschap
doopte, in het gebruik spoedig afslijt tot
de heel gezellige gangbare beminnelijk
heid, die de thee- en koffiepartijtjes van
noode hebben om te slagen. Nu
dan, genoemde kennis is een keurige Hol-
landsche mevrouw, die de schoonmaak
stop zette toen de Paaschhaas over de
Duitsche grens bij ons binnensprong, toen
de krukels en het onvolprezen, daarbij
behoorend krentebrood waren bezorgd
en het volgeladen eierrekje in de van
etenswaren overstroomenden kelder, aan
kondigde dat 't traditioneele maal, waar
aan helaas de tè dure kropsla dit jaar
moest ontbreken, zou plaats hebben.
Toen de Paaschdagen, zegge 2j3 in
Zeeland, onder een kouden, grillig-wis-
selenden Aprilhemel in volle genoege-
lijkheid verstreken waren, toen de laat
ste „krukel" van zijn beschermend hoed
je, door de priemende bakerspeld, be
roofd was, toen de dankbare gasten ver
trokken waren, stroopte de mevrouw-
kennis in vroegen ochtendstond de
schortmouwen kordaat op, en hervatte
de schoonmaak met een energie, waar
genoemde Paaschhaas dusdanig van
schrok, dat hij meteen voor een jaar
lang terugsprong in zijn Duitsche hol. Ze,
dat waren de mevrouw, de volijverige,
dus onmoderne dienstmaagd en de poo-
tige werkvrouw, die verwaarloosd, groe
nig koper tot klinkklaar goud kon omtoo
veren, hadden het vóór 31 Maart tot en
met den zolder gestuurd. Er zijn tegen
woordig afschuwelijke huizen, waar de
idéé zolder, rustig door den architect
werd genegeerd, of teruggebracht tot
een ruimtetje, waar net precies plaats
is voor de hooge hoededoos van me
neer, waarop de afgedankte moffendoos
van mevrouw. Als eenmaal het aantal
kundige, vrouwelijke architecten zal
toenemen, zal ook zeker in gelijken tred
het aantal en de kubieke maat van zol
ders toenemen, als bevorderlijk voor de
orde en dus voor rustige harmonie in 't
gezin. -
Nu, het ouderwetsche huis van mijn
mevrou w was een enormen zolder rijk,
waar je met gemak en zwier een glori
eus bal zou organiseeren als het dozijn
massieve, lange droogstokken werd
weggenomen en behagelijke divans met
Oostersche kleeden behangen, langs de
schuine zolderwanden, de plaats zouden
innemen van de eindelooze reeks kof
fers, manden, afgedankt speelgoed,
sleedjes, kachels en wat al niet dit
meest heimelijk-fantastische aller ver
trekken, verborgen hield.
Als te vertrouwen logée wat romme
len door den inventaris van een muse-
umachtigen zolder heeft een aparte char
me als ordelievende huisvrouw een
zolder onderwerpen aan den onvermijde-
lijken voorjaarsoorlog, zich noemende
der mansarde en pas eindigt als 't grau-
en het begin van den jaarlijks terugkee
renden veldslag die begint in het rijk
der mansorde en pas eindigt als het grau
we spinneweb van de eeuwenoude flesch
Bourgogne in den wijnkelder voorzichtig
werd ontzien.
Voor den outsider, die als bevoorrecht
wezen deze revolutie van verre aan
schouwt, en al zucht, wanneer de eenigs-
zins verwaarloosde kasten eindelijk naar
schoone, wit papieren hemdjes verlan
gen, is het niet meer dan billijk dat zij
zorgt, de doodelijk-vermoéide schoon-
maakmevrouwen op dezen Zaterdag
avond met een luchtig papieren praatje
bezig te houden, eventueel te vervelen,
misschien een zenuwstalend waar ver
telsel af te draaien dus geen verdichtsel
maar een werkelijke gebeurtenis te her
halen, dat bedoeld is, ter vervanging of
aanvulling van een theelepel sanatogeen
of soortgelijk middel. Alzoo ter zake
geen woord fantasie, geen leugentje
om bestwil zal binnensluipen in dit lich-
telijk-griezelig verhaaltje, dat aantoont
de koelbloedigheid van een vrouw van
pl. m. vijftig jaar, een leeftijd die in den
regel bijzonder weinig in trek is bij in
sider en outsider.
Het gebeurde dan in de heerlijk-warme
maand Juli en de groote kostschool die
gebouwd is aam den buitenkant van de
drukke stad, waar de menschen zulke
harde stemmen en enorme voeten heb
ben, was leeggestroomd. Al de kast-
kipjes waren naar huis gefladderd met
vroolijke, kleurige veertjes aan en van
de oudere kippen die doceerden waren
er zelfs over de grens gevlogen om op
hooge bergen of aan diep blauwe meren
nieuwe krachten te vergaren. Maar
één was nog gebleven, de oudste in ja
ren en dienst, die men in de wandeling
directrice noemt en die haast nooit zorg-
looze vacantie heeft, omdat haar vak, de
bekommernissen, de gedoentes met de
ouders, voogden en wat dies meer zij,
met haar meereizen, en er is wel heel
veel zon, zuurstof en vroolijke bergwind
noodig om den heelen boel te doen ver
geten en de directiemuts te zien weg
waaien Nu dan deze vrouw had
een mild hart, een zuiver redelijk ge
voel, een wijs oordeel, die haar de flad
derende, onrustige jeugd deed begrijpen
en liefhebben enzij had ook nog
sterke zenuwen, dus een bijster goed ge
slaagde, weinig voorkomende combina
tie en zeker uitzonderlijk voor haar die
nooit de teugels uit handen kan leggen,
die nooit moe mag hangen in een stoel,
die tot haar vijf en zestigste jaar leven
dig, hartelijk, liefst stralend voorbeeld
moet zijn. Het groote huis
stond daar in den avond duister en iete
wat dreigend een zacht regentje druil
de uit den donkeren hemel en de direc
trice, die bij vrienden gemiddagmaald en
den avond doorgebracht had, keerde de
huissleutel in de hand, pas laat huiswaarts
met moede voeten en een licht gestemd
hart, zooals zij heeft die opeens vrij van
gareel en banden is.De groote,
massieve voordeur week al gastvrij open,
als haar hand nog vóór zij den sleutel in
stak er tegen steunde. In de
ademloos-stille gangen, waar de lange
rijen naakt-ijzeren kapstokken omhoog
priemden, weifelde over het witte muur
vlak een onzeker licht. De vrouw met
den sleutel stond stil en over haar blee-
ke wangen schoof een zacht roze kleur,
haar groot-open oogen fixeerden het
schijnsel strak en intens, dan.... sloot
zij handig en snel de dof toeplonsende
voordeur, glipte de sleutel terug in haar
bliksemsluitingtasch, schoof den blank-
koperen grendel vóór en daalde rustig
kelderwaarts, 't weifelend lichtschijnsel
achterna. Daar in den kelder, die anders
puilde van vele en velerlei gerechten,
pannen en schalen, opende zij behoed
zaam de kierende tusschendeur, toegang
gevend tot de centrale verwarming af-
deeling, waar plotseling uit den duinhoo-
gen cokesstapel een geagiteerde, lang-
staartige muis over haar roerlooze voe
ten sprong.
Wel tintte de blos op haar wangen
zich donkerder, toen zij met zekere hand
het raadselachtig licht uitdraaide en
opeens stond in een volkomen duister.
Wat steviger misschien dan gewoonlijk
klemde de bliksemtasch onder haar arm
als zij rustig-resoluut de vele, steenen
traptreden besteeg en zich als gewoonlijk
werken thans met behulp van groote
moderne machines, aan de vervaar
diging van verschillende soorten
CON TINENTAL-BANDEN
Een over de geheele wereld verspreide
verkoops-organisatie zorgt er voor dat
ook U overal en te allen tijde den
besten band van den tegenwoordigen
tijd verkrijgen kunt
Verkoopcentrale voor Zeeland
FIRMA GEBRs. KAAN, Lange Delft 25, Middelburg.
(Ingez. Med.).
in de vereenzaamde huiskamer, waar de
vele. verlaten stoelen doodsch en dom
aaneenrijden, dwong tot haar simpel sou
per van sinaasappel, beschuit en melk.
Als zij vervolgens de in den middag vol
komen gesloten balcondeuren trachtte te
openen om een verflenste vensterbank-
plant in den luwen regennacht te ver
kwikken, week de deur bij de eerste
lichte aanraking, geheimzinnig open en
bleek alle afsluiting van knip en haak
verbroken. Het was een heel ernstig uit
ziende directrice, die met zijdelingsehen
blik naar de telefoon, alle deuren weer
sloot, met strakken blik het volkomen
verlaten balcon aftuurde en vervolgens
met nadrukkelijken stap die in de stilte
resonneerde, de trappen opliep naar
haar slaapkamerdeur, de eene gastvrije,
tusschen de vele andere afgesloten, va-
cantiekamers waar de schemer een volle
zeven weken alle licht en rumoer van
buitenaf weerde. Even maar weifelde de
smalle hand, dan draaiden energiek de
fijn-krachtige vingers het slot tweemaal
om en overvloeide haar met een gevoel
van veiligheid, nu zij daar stond, omringd
door al het vertrouwde, bekende, nu de
enkele portretten hartelijk naar haar ke
ken en een braaf kalenderblad sugges
tief verkondigde: ,,Guten Müt is halbe
Heilung." Nu, aan gezonden moed, aan
onverschilligheid, voor spoken met en
zonder beenen ontbrak het deze vrouw
allerminst, maar wel hapte zij even naar
lucht en week alle kleur uit haar ge
zicht, als juist, toen zij in zacht-zijden
kimono gleed, het electrisch licht zonder
eenige waarschuwende flikkering uitgiig
en de kamer zwart en vol roerloos drei
gement om haar stond. Wat
te doen?! Wel, eens extra diep adem
halen en met Coné bedenken dat alles
voorbij gaat, óók een nacht vol mysterie
en zwijgend gevaar eerst een even
bonzend hart tot kalmte manen, een in
stellen van verstandelijke overwegingen
en gespannen wilskracht om angstige ge
voelens het zwijgen op te leggen. En ten
slotte een wegglijden in droomloozen
slaap, een Nirwana,, waaruit zij om klok
ke zes uur werd opgeschrikt door een
daverende stem, toebehoorend aan den
voortvarenden schilder die in vacantie-
weken vóór- en achtergevel glansrijk zou
bekwasten. Een schilder die reeds den
vorigen avond het terrein was gaan ver
kennen en allernonchalentst, licht ver
gat te dooven, deuren te sluiten. Een
schilder, die later op den morgen een
correct-snijdend raclée, zooals alleen een
directrice kan uitdeelen, in ontvangst
moest nemen; een schilder die beter
schap beloofde en vervolgens beschaamd
den druipenden kwast ter hand nam.
En het plotseling doovende licht?
Precies een kwartier stroomstoor-
nis over de geheele lijn, een duivelsch
grapje van het noodlot dat graag een
menschenhart, in dit geval eigenlijk
meer: gèèst, beproeft.
Aan het jaarverslag van den M, B. B.
is hel volgende ontleend:
De werkloosheid was, dank zij de
werkverschaffing, belangrijk minder dan
in 1927. Ongeveer 12.000 dagen minder
werkloosheid, beteekent voor een "bevol
king als van Middelburg zeer veel. Ook
andere vakcentralen hadden naar ver
houding eveneens veel minder werkloo-
zendagen, zoodat men de juistheid vrij
wel zal benaderen als men het aantal
dagen van mindere werkloosheid op
20.000 stelt.
Het is niet te ontkcnnpn, dat de werk
verschaffing ook zijn schaduwzijde voor
de arbeiders heeft, docji zeker is deze
wijze van hulp aan de werkloozen te
prefereeren boven een .steunregeling, die
in het nadeel is zoowel van de werkloo
zen als van dc gemeenscKajJ Zoolang er
'ij VAN DC!
1E3j
E2IRORORORRD
door
FEMMIE VAN MUNSTER.
Op den schoorsteen in een huiskamer
stond een eenvoudige klok, maar er zat
een prachtig speelwerk in.
Hel eerste kwartier na een vól urn-
speelde ze den eersten regel van een
liedje, het halve uur twee regels, nog
een kwartier later drie, en met volle uur
zong ze hel heele deuntje. Toen de klok
daar pas in de huiskamer stond, letten
de kinderen goed op, of er al weer een
kwartiertje voorbij was, want ze luister
den graag naar het leuke wijsje en den
mooien klank'. Later waren ze er aan ge
wend en hoorden ze het meestal niet
meer, als de klok haar liedje zong.
Maar de menschen die een enkele
maal op bezoek kwamen, hoorden het
dadelijk en zeiden: „Toch kunstig, zoo-
iets te kunnen maken,!"
Niemand wist echter van hei klokken-
mannetje, dat daar binnen woonde en
zoo getrouw zijn plicht deed: altijd elk
kwartier het juiste hamertje optilde en
dat liet neervallen op een ronde bel,
waardoor die mooie klank dan zong.
Dag en nacht paste 't mannetje op zijn
tijd en nooit was hij maar één seconde
te laat. Om gemakkelijk bij de hamertjes
te kunnen, zat hij: op een; opgerolde me
talen veer, maar eiken keer, als de klok
sloeg, rolde door dien dreun de veer
een heel klein eindje af. Na ongeveer
een week was de veer zóó ver afgerold,
dat het kleine ventje niet goed meer
bij de hamertjes kon reiken; zijn arm
werd er mo'e van en het liedje werd heel
heel langzaam gespeeld. Vader zei dan-
„Het speelwerk is zeker afgeloopen,"
en hjj nam een sleutel, stak dienl in een
gaatje van de wijzerplaat en wond de
veer weer op. Dan zat het mannetie
weer hoog genoeg en vlug en vroolij-k
zong de klok haar liedje.
Nu hing er in de gang van' dat huis/
ook een klok, een heel groote nog wel,
maar die kon geen wijsje spelen. Wel
sloeg ze elk half uur met zoo'n zwaren,
helderen slag, dat het wel wat op 't lui
den van een kerkklok geleek.
Het mannetje, dat daarin woonde, be-
hoefde niet zoo voortdurend op den tijd
te letten, omdat hij niet elk kwartier
zijn hamer moest optillen, maar steeds
een half uur tijd had. Die hamer was
echter heel wat zwaarder dan de ha
mertjes uit de kamerklok, maar het klok-
kenspelertje was toch sterk genoeg hem
op te tillen en met kracht te laten neer
vallen
Eens op een nacht, toen het doodstil
in huis was en de kamer en gang zacht
weerlicht werden door het maanlicht,
zat het klokkenmannetje stil te peinzen
in zijn hoekje van de gangklok. Hij dacht
aan het mooie wijsje, dat de kamerklok
zoo juist had gespeeld en dat hij eiken
nacht in de stille uren zoo duidelijk
hooren kon.
Wat moest het heerlijk zijn, zóó elk
kwartier de lclok te laten zingen met
zoo'n fijnen, zuiveren; klank!
Hij verlangde wel ook in zoon klok te
mogen wonen en) dan in de gezellige,
zonnige huiskamer te staan.
En het mannetje in, de kamerklok zat
ook stil en treurig in zijn hoekje. Daar
even had hij den zwaren, helderen klank
gehoord van de gangklok en toen dacht
hij: „Och, ik heb nu wel een heel mooie
klok te bespelen en sta wel in een ge
zellige kamer, maar wie luistert nog naar
mij? Toen ik hier pas stond, hoorde
ik de kinderen nog wel een,s roepen
„Ssst"als ze op de wijzerplaat zagen,
dat ik gauw moest spelen, maar nu ma
ken ze meestal zoo'n lawaai, dat ik
£==F
soms mijn eigen spel niet hooren kan.
Wat moet het heerlijk zijn, rustig in die
gangklok' te mogen wonen en dau elk
lialf uur zoo helder te luiden, dat het
door het geheele huis klinkt!
Het maantje lichte zoo vriendelijk in
de kamer, het was, of ze even lachte
om die ontevreden klokkenluidertjes.
Toen besloot het kleine mannetje op
eens iets heel gewichtig's.- hij zou zijn
eigen klok verlaten en Vragen' aan zijn
buurman in de gang', of ze niet eens
konden verwisselen van] woning en werk'.
Voorzichtig opende hij: het deurtje van
de klok; wat beefde hij; het was voor
den eersten keer in zijn] leven, dat hij
zijn huisje verliet! De kamerdeur stond
gelukkig op 'n kiertje, daar kon hij juist
door. Toen klom hij bij een jas aan den
kapstok omhoog en tikte zachtjes aan
de deur van de gangklok'.
Het kereltje daar, dat een beetje zat te
dutten hij had immers nog bijna een',
half nur vóór hij weer moest spelen
schrok eerst vreeselijk. Wie daar midden
in den nacht bij1 hem zou aankloppen
Met een angstig gezicht gluurde hij' dooi
de kleine ruit in 't deurtje en was: toen
heel verrast, daar dat kleine ventje te
zien. Vlug opende hij zijn deur. En.'toen
hij hoorde, waarom het kereltje bij hem
op bezoek kwam, riep hij heel blij.- „O!
daar heb ik ook' juist den heelen nacht
naar zitten verlangen; wacht even, dan
zal ik eerst wijzen, hoe je dien hamel-
moet optillen, ja,' pas op! die is zwaar
hè! en dan verhuis ik naar jouw
kluisje; dat zal een grap zijn".
En heel verheugd liet hiji zich langs
hel kapstokkleed naar beneden glijden,
liep de kamer in en een oogenblikje
later zat hij' in de kamerklok en wreef
zich de vuistjes van louter pret. Een
kwartier later speelde hij zijn
eerste deuntje, maar hij had de ha
mertjes niet in de goede volgorde opge
beurd en nu klonk het lifeel mat.
En nog een kwartier daarna bromde
de gangklok met zoo'n raar geluid, dat
ze wel heesch scheen te zijn; dat.kwam,,
omdat het kereltje niet sterk genoeg
was den hamei* zoo hoog op te Uilen,
als noodig was,
Maar beiden dachten „Dat zal wel
leeren, ik vind het hier tóch veel pret
tiger dan in mijn eigen huisje!"
Den volgenden morgen, toen de heele
familie aan het ontbijt zat, vroeg 'één
dei- kinderen: „Is het gauw schooltijd?"
,,'t Slaat direct acht uur," zei vader,
„hoor maar". En meteen begon de klok
haar deuntje te spelen, maar wat klonk
dat vreemd !„,Iïé", zei vader, „nu geloof
ik, dat het slagwerk van onze klok stuk.
is." 'Op 't zelfde óogenblik sloeg'de gang
klok, maar dat was ook niet haar ge
wone klank. „Dat wordt nn toch al te
gek," zei vader, „die klok schijnt ook
al niet in orde; ik ga straks meteen
den klokkenmaker halen".
Een uurtje later stond die man al met
een heel ernstig gezicht boven op eem
stoel, de gangklok na te zien. Hij zag
toch niets, dat stuk was en als h.ij, de
hamertjes opbeurde en Het neervallen,
klonk het heel goed
Maar hij' zag' niet het kleine mannetje,
dat heel diep weggekropen was in een
hoekje van de klok en zijn buikje vast
hield van het lachen en zijhaf tong uitstak
tegen den klokkenmaker. Toen werd de
kamerklok nagezien, maar ook daar niets
te vinden dat stuk was, en weer zag hij
het kleine kereltje niet in een hoekje,
dat een langen neus tegen hem (rok.
„Ik heb er eigenlijk niets aan kunnen
vinden, mijnheer, maar ze slaan nu toch
weer goed", zei de man en ging weg.
Maar foen de .klokken opnieuw sloegen,,
klonk het toch weer even valsch en
dat ging zoo den heelen dag door.
Vader, die juist op reis moest, bromde,
dat hij zoo'n prul van een klokkenmaker
nooit meer wilde hebben; zoo gauw hij'
terug was, zou hij er een ander bij
halen.
Weer werd het nacht en weer scheen
het maantje helder in kamer en gang.
Maar nu was het, of ze wel een beetje
spattend keek.
Het mannetje in de gangklok had wel
elk half uur zzijn klok geluid, maar hij;
was nu erg brommig, want zijn arm was
moe en pijnlijk van het optillen, van dien
zwaren hamer en het begon hem eigen
lijk ook leelijk te vervelen telkens dat
krassende, rauwe geluid te moeten aan-
hooren.
En in de kamerklok zat een mannetje