,ïïr\iNDEf\BLADÏÏ TWEEDE BLAD JL rust/ inöX en /AIDDCLDVrtC3L-MC COV-MAANT. DE BLOEM VOOR JUFFROUW DE VAN ALLES WAT Zaterdag 2 Febr. 1929 No. 28. VOOR DE VROUWEN Di? is de V" vaI> lange H* invoef«eDS dient rust _er even te om den 1» J welk nat u behoeft ®qFF1E,ASP1" tgJS een tron«e helpet tfet stelt tJspo_ teDkunnen in staat, be^ t boven- verkwikken de origineele ft - VAN DE UiiUlUUÜUU lUUlUüi OJ i VAN EEN MAANDAG. Dat de Zondag onherroepelijk gevolgd wordt door den Maandag is een_le.l ■waaraan geen mensen' twijfelt, ofschoon het een filosofisch brein, we.licht volko men willekeurig aandoet en weerklank Vindt in niets minder dan den Volke.en- bond, die uitgepuzzeld heelt dat hel voor den Vrede bevorderlijk is als alle maan den van het jaar evenveel dagen gaan tellen, zegge 28, waarbij dan van de over schotjes de nieuwe maand: sol, ergens in de buurt van Mei of Juni, gescha] en wordt. In stemming schijnt dit fan tastisch, of is het juist uiterst logisch"? verzinsel nog niet gebracht te zijn op aanneming geringe kans, omdat het menschdom in zijn stille binnenkamer toch heimelijk conservatief en tradition* neel (goddank) blijft, en er niet van houdt plotseling op bevel van hooger- hand zijn sloffen omgekeerd onder zijn bed te plaatsen (geen vergelijking stam mend uit het illustre Genève, maar meer .voortgesproten uit de vernuftige ge dachten van dit realistische gewest). Trouwens al liet geheel Europa zijn bestaande mooi-artistieke en afschuwe lijke reclamekalenders op den brand stapel gooien en miljoenen nieuwe ver vaardigen die de eindelooze Januari en de kortademige Februari met zijn sclirik- teicoquetterie, afschaafden tot gelijkvor migheid: er zou één klein, nat landje zijn hoofd fier eu koppig omhoog steken en krachtig: larie zeggen en we zou den over de grenzen geschreden, overal te Iaat of te vroeg aankomen, alle bui- tenlandsche kennissen nooit op tijd fe- liciteeren, omdat we karaktervol vast hielden aan de 1 eproefde indeeting die de Friezen en Batavieren, honderd jaar voor Christus (een jaartal dat voor eeuwig in de memorie staat) vertrouwden en we zouden groot "ge"ijk hebben Inog meer nivellatie en de algeheele" saaiheid "werd als van een dweil die eens flink uitgeschrobt moet worden om oor spronkelijke, heldere tint weer te krijgen. Het was intusschen,, om weer te zwen ken naar den titel: Maandag 8 uur in den morgen, dus een fatale combinatie voor de menschen. die geen kopje üise met een bros beschuit;e op bed krijgen ®n voor wie de klok en dezelver plaag zuchtige wijzers niet bestaat, maar die zelf hun warm gesloten, gordijnen invie len opentreklen en de ijsbloemen op d< ruiten beblazen na hun bedriegelijkcn droom dat het nog Zondag was, zomer se e kerkklok] en 1 id e i en buurinans radio defect was, zoodat geen onasaal gesnerp mensch en musch ergerde. Dat vogels zich gloe end kunne ergeren is geen papieren verzinsel: toen buur- mans zoon z o sc el en aanhouden- floot, zat het l'e'tallig-aristocrat's h heg gemuschje eerst verbaasd over zooveel valsche klanken te luisteren, maar ver volgens, als het ondrage ijk geluid v )0 "t- duurde, begonnen al zijn keurige veert e op te staau van verontwaardiging en schudde zijn hoofd in s ra".e roze e ger uis tegen het roodborst'e dat gestoord in zijn morgenbad op den rand van het bakje zat en ontzet staarde. Op een kouden Maandagmorgen om ij, uur, gezeten achter een oudbakken bo terham en een kalkei, yis a vis een kachel die nog niet is „uitgehaald" en dientengevolge aan verstopping lijdt en geener ei warmte uitstraa t, is het logisch en onvertnijde ijk dat een mensch zwij gend-ontstemd nog niet i'e rechte werk- iaspiratie te pakken heeft. En het is onlactvol dat dan juist de postbode met een krachtdadig gebe! een rekening van den tandarts naast e bord kei.t en tege lijkertijd een grasgroene dienstmaagd, die altijd roode wangen, en een even blozend humeur heeft, verheugd aankondigt „Juffrouw, d'r is een Jüffrau, voor Jïiffrau", wat zooveel beteekent als een onmogelijk vroege visite, die dan ook al de tredenrijke trap bestijgt en een zoet parfum geheel in strijd met het uien- aroom, waarmee dit huis chronisch door trokken is, voor zich uit doet geuren. De „zuster van Maatschappe ijk werk" wier sociaal gevoel zich op dit oogen- blik, het is intusschen kwart over 8 ge worden, nog liet sterkst uit door haar keurige blauwe uniform afge'ijnd door een sneeuwwit kraagie en manchetten, rees dus overeind achter den leegen eier- dop, d oorschoot met één snel'en blik de niet volkomen orde ij" e huurkamer, ver- vvenschte in stilte Hilleehien die elk be zoek op elk uur als een geschenk aan voerde, en prevelde lichtelijk verbaasd Morgen Mevrouw waarmee kan ik U helpen?" Het is een sociale zuster niet gegeven te denken dat een mede- mens'ch tot haar zou komen, tenzij om geestelijke of lichamelijke hulp eu dit lijkt nu een onaanvechtbaar, na te voigen standpunt, zéker 's ochtends om 8 uur. De Mevrouw gehuld in een bruine bont jas niet bijpassend, coquet hoedje, een correct beschilderd gezicht, zoodat leef tijdsbepaling een lastig geval uit „de Ilaagsche Post" was, de Mevrouw ge;ti- culeerend ais was zoo juist de éénac'ter begonnen: neeg, stak haar stièdehandje uit en sprak snel en zacht, als was ze bij Verkade—Verbeek in de leer ge weest: „Mijn naam is Fannie Hurst. neèii, niet dè Fannie Hurst, die van Appasio- nata, die van „de Sloof", maar toch Fan nie llurst, een -naam verkregen door herdooping, mij door een spiritistisch medium opgedragen Ademloos, de trap was stijl', de dag nog jong plooide zij den bontkraag los wat meerde e parfum wierook verspreidde en zonk neer in de eenige fanteuil die de zuster van maatschappe,ijk werk rijk was. Die dacut intusschen: „Ophelen o in een dokter of eerst maayr eens een kop thee? Kan in ieder geval geen kwaad.' Fannie Hurst eenigszins bekomen, de uevig beringde Iian; eu gekiemd om de kop thee draafde \erder, terwijl haar oogen rondflakkerden „Wat voert mij tot U? In weinig woorden te verklaren". (De zuster h. o te vurig dat het er inderdaad weinig zouden zijn, voorzag het tegendeel). „Twee din gen- Een hotel, een bed met vlooien, een schande voor de e stad die zich groot en vooruitstrevend nt emt maar ja. waar een man, aan het hoofd staat, ik bedoel van dat hotel, kun je vlooien verwachten. Ik ben feministe moet L weten één van den goe len stempel, heb daarom ook mijn loopbaan als actri ce, hoe gro t en natuurlijk mijn ta ent ook was, afgebroken. De samenhang vat U vanzelf, behoef ik niet nader te ver klaren. Schreef t en boeken, die mèn niet begreep. Holland is benepen, klein niet waar, maar mijni werkelijke roe ping vond ik nu, nu door de séances, door hel contact inet de geesten die ons leiden, die ons met hun onzichtbare hand vasthouden. Ook ik ben medium, een magnetische genezende kracht gaat van mijn handen uit (onwillekeurig schoof de zusier wat achteruit, liclite'ijk verontrust dat de nre- ta'en voorwerpen die de ontbijttafel op leverde we'dra naar de beringde vingers zouden opgetrokken worden.) „Voor die vlooien," veer Fannie voort, „heb ik uw sociaal-materialistische hulp noodig, voor mijn stralend magnetisme Uw patiënten, die door kortzichtige dok ters bedot en bedrogen worden. De stak kerds, die met pi'len en poeders volge propt worden, die hun gezondheid en hun beurs offeren, die zich van de natuur hebben afgekeerd, die de groote machten die in de sfeer rond dwa'en ontkennen Ook ik ontkende maar het licht is in mij ontstoken en mijn gevonden heil wil ik de lijdende memschheid toevoeren....." De zuster bedacht dat zij nooit of te nimmer 's morgerijs, het was nu half negen geworden, 'n dergelijke woorden lawine had meegemaakt, maar haar in zicht verhelderde als Fannje verklaarde nu zes nachte'ijke spiritistische séances te hebben afgewerkt, waarin zij als me dium door liet hee'al gepeddeld had én via tafelpooten heele reeksen geesten had opgeroepen. Voor dezulken bestaan uur noch tijd en een gunstig verschijnsel bleef dat deze magnetisch-ge'aöene zich nog ergeren kon aan een bed, waarin een oolijke vloo bad rondgehupt. Een mededoogen, een natuurlijke be hoefte aan bescherming rees op in die van liet eenvoudige kraag'e, een mildheid die bewees dat ook deze vróuw haar roeping kende. „Mevrouw" sprak zij en schonk haar een tweede kop thee in ik moet naar mijn werk. Maar U blijft hier en rust zich uit op mijn divan. Hier zijn geen vlooien maaróók geen gee ten En het zustert:e, wan,t zij was maar klein van stuk, zelle haar sluïerlioed. die zoo dapper in den wind kon waope en op, en vertrok na een stevige handdruk en nadat zij Fannie Hurst met em dik ke reisaeken cp aen zacnten divan had toegüde.fl eu b.ee met beschuitjes ouuer haar be. eik had ge led.. En zij was geen oogenblik bang dat er hij haar terug komst zilveren lepelt es zouden missen. En de oogen van het bepoederde me dium vielen vredig dicht nog vóór de zuster op haar trouwe fiets de straat uitreed. Het was een vreemd begin van een Maandag, ens. neuxaig»ftder denken0ro^end en aien nog "V (Ingez. Med.J BEROEPSKEUZE VCOït MEISJES. Waarom het met zorg kie zen van een beroep even ncodzaaelijk is voor een meisje als voor een jongen! Men vroeg ons plaatsing voor het vol gende, en we verleenen die piaats gaarne. Nog altijd verkeeren overigens ver standige ouüers in de meening, dat aan een geschud beroep, alieen voor een jongen, de noodige aandacht eu geld besteea moet worüen. Het gevolg is dan ook, dat er voor de dochters op beule punten minner prettig uitziet. In zeker opzicht is het een gevolg van een zeer menschelijke eigenschaft: oude-töls. Welke vader of moeder is er niet in'zijn of haar hart van overtuigd, dat hel dochtertje zal trouwen? Ze is immers zoo knap, of zoo lief of zoo flink, kortom iedere aochter schijnt toch al. tijd wei luist d"l te bezitten, waardoor niet-trouwen uitgesloten is. En zoo zal ze dus gelaten d.enen af te wach.en, wat de toekomst haar zal brengen. Maar helaas krijgt lang niet elk meisje, wat haar hart begeert, en dan ziet het er inderdaad droevig uit. Misschien zulien velen die dit lezen, de schouders op halen en zeggen: Maar dal is immers lang mt den tijd: meisu jes die thuis blij',ven wachten, tot emt delijk een man (iang niet altijd dè man) haar verlost uit dat minderwaardige be staan. i Ja, het is uit den tijd, maar er zijn niettemin toch nog altijd voorhee'den van. En ai was het nu maar één meisje cp honderd gelukkiger saortgenooten, of zelfs één op duizend, dan is er toch nog altijd één, aan wie een onvergeef lijk kwaaa geschiedt. Waarom? In de allereerste plaats - daar zijn dan de jaren, waarin ze hnar jeugd ziet voorbij gaan, haar huwelijksknnsen verminderen. In het gunstigste geval zal ze haar leven vullen met kleine, huis houdelijke piichten, thuis of elders. Ze staat echter altija op het tweede piaii en kan dus nooit of bijna nooit eigen krachten uitvieren! En dacht u dan heusch, dat aat haar bevredigde? Iedere jonge, levenskracht'ge vrouw, zal behoefte heboen aan werk, aat haar hart en geest vervult, En, üenkt u er eens verder in. De ouders sterven en zij blijil zonder middel van bestaan achter en moet dan ót leven van famUieiiefdadigheid. óf op een leeftijd, waarop dat bijna niet meer mogelijk is ,zich nog een bestaap Z'en te veroveren. En als ze gefortuneerd achterblijft? Nooit zal geld een leeg, ►verveeld'- leven kunnen vullen! Nu een ander geval: Het meisje is getrouwd, maar eu ik geloof, dat ieder in eigen kring wel een voorbeeld zou weten te, noemen haar man sterft en laat haar betrekkelijk onver zorgd achter. Jóang niet elke betrekking geeft recht op pensioen en Dij wein:g dienstjaren zal het veeial ontoereikend zijn. rn als er dan nog kinderen zijn? We behoeven het drama niet verder uit te spinnen, het spreekt voor zich zelf. Dan zijn er vérder meistos, die inder daad iets meer leeren, een betrekking vervallen, echter zonder dat de ouders of zijzelf er zich rekenschap van heb ben gegeven, wèllc vak' zij kozen, want daar was dan de bijna nooit uitgesproken gedachte, dat na weinig jaren zij immers die betrekking wel zouden verwisselen voor dat van echtgenoote. Maar dit is even sterk af te keuren. Als om welke reden dan ook geen huwelijk volgt, zal zij in de meeste ge vallen gedoemd zijn jaar in, jaar nit een Pi VAN DC PT E3* E3 Mies je Blek, het dochtertje van een arme weduwe, die met uit werken gaan den kost voor haar en Miesje moest "ver dienen, ging voor het eerst naar school. Natuurlijk ging ze naar de bewaarschool, want ze was pas vijf jaar. 't Was de eenige bewaarschool in het dorp en er waren dus ook kinderen op, die het be ter hadden dan de arme Miesje. t Was juist na de Kersi^vacantie, toen moeder Blok op een morgen, vóór dat ze naar haar werkhuis ging, Miesje er heen bracht. „Kindlief,, wees zoet en gehoorzaamzei ze, „dan zul je zien, hoeveel de juffrouw van je gaat houaen „Ja, moeder, dat zal ik zijn," beloof de Miesje en ze ging aan Moeders hand de school binnen. t Moeder Blok had daarna nog even met de juffrouw gesproken o,ver Miesh je, die altijd heel stil was en nooflt jom:- deugend, en daarna had de juffrouw Miesje naar haar plaats gebracht, en moeder was heengegaan. Miesje was 't eerste kind dat binnen was gekomen, en toen zij nu zag, dat alle kinderen, die na haar kwamen, bloemen hadden meegebracht, en die aan de juffrouw gaiven. en ook, dat die kinderen door de julfrouw werden gekust, dacht ze: „Wat houal die juffrouw van al die kinderen! Dat komt zeker, omdat ze zooveel bloe men voor haar meebrengen! Hè, wat heerlijk toch, als de julfrouw zóóveel <yan je houat. Ach, kon ik to'h ook anaar wat bloemen geven Maar 't was Januari en er s'tondl geen bloempje op het ve'.d, ja, zelfs geen sneeuwklokjêe was er nog te vin- aen. Dien miadag, toen ze weer door moeder van school werd gehaald, begon JMiesje al dadelijk te vertellen van de mooie bloemen, aie de kindei en had den meegebracht, en hoe blij de juf frouw daarmee was, en hoe ze toen de kinderen had gekust. „Toe, moeder,'' zei ze, „Koopt 'u voor mij toch ook een paar bloemen, dan san ik die mor gen aan de juffrouw geven en dan kust zij mij ook, en dan weet ik, dat zij ook van mij houdt „Als je lief en gehoorzaam !bent,( zal toch de juffrouw wel, zonder dat je haar bloemen geeft, van je houden. Want moeaer heeft geen geld om bloe men te koopen kindlief', sprak de moeder. „I-n als je morgen weer in de school Lomt, geef de juffrouw dan maar een handje en zeg: „Dag, lietye juf frouw. ik houd heel veel van u." Dan zal ae juffrouw jou ook wel een kus geven. Want ik kan heusch geen bloemen «.oopen, liefje „c.at zal ik doen, móeder," beloof de Miesje. Maar toen zij den vol genden dag zag, dat de juffrouw heele- maal niet naar haar keek, durfde ze haar geen handje geyen en natuurlijk ook niets tegen haar zeggen. „Ach, kon ik toch maar één bloempje aan de juf frouw getven, dacht ze toen weer. „Kon ik naar maar iets getven, dat haar ger noegen doet Met deze gedachtee liep zij ook d!en dag naar huis terug. Moeder was er nog niet, die werkte vandaag in een groote villa en dan kwam ze altijd wat later thuis. Wacht, ze zou moeder maar een cinaje tegemoet gaan. Zoo liep toen Miesje den weg op, waar de groote, mooie villa's stonden. In een van deze tvilla s, die Catherina heette,, werkte moeder, en 't was de zasla van af de Boschlaan. Doch vóór het hek der twee de villa nleef ze staan. Op den grond, Dij liet hek zag ze een roode roos. Ze had wel gezien, dat rozen aa.n strui ken groeiden, als 't zomer was. Maar hoe nu die roos op den grond, in de aarde groeide, en zoo maar in den winter ,neen, dat kon klein Miesje niet begrijpen, Maar een mooie raas was 't, dat zag ze wel, en plukken mocht, ze haar ook, want de roos groeide buiten het hek, zoo maar op den weg..;. Niet lang dacht Miesje er over na, en zco „plukte" zij de roode roos van den grond en droeg haar voorzichtig naar huis, want ze wilde de mooie Dloem, die voor ae juffrouw was Destemd, dade lijk in het water zetten. „Dan is ze morgen nog frisséher', dacht ze- Neen, ze zou nu moeder maar niet gaan ha len en dadelijk met de roos naar huis gaan! Zooara moeder thuis kwam, moest ook zij die prachtige roos bewonderen. Waar om moeaer toen zoo lachte, begreep (Miesje toen nog niet en nog minder begreetp ze, hoe het kwam, dat het water in 't kopje, waarin heel den nacht de roos had gestaan, den vol- genuen morgen rood gekleurd was. Ze aacht aan niets anders dan aan de oloem die zij aan de juffrouw wilde gejven. Heel voorzichtig en gewikkeld in vloeipaïper, droeg Miesje dien dag de roos naar school en denkend hoe blij de jutfrouw zou zijn en haar nu óók zou kussen, kwam zij er aan en liep met een lachend gezichtje de andere kinderen voorbij, zoo naar den stoel, waarop ae juffrouw zat. Ze begon toen eenigszins verlegen haar de in vloei gewikkelae roode roos gevend: „Deze mooie bloem is voor U...." „Dank je wel, kind," klonk het vrienaelijk. Maar ziet, terwijl dee juf frouw iiezig was het vloeipapier los te maken, betrok haar gezicht en mat'n op getrokken neus bekeek zij de roode roos, die, terwijl zij haar opnam, haar fingers rood kleurde. „Maar kind," zei ze streng, „hoe kom je er bij, mij zoo ondeugena voor den mal te houden met die vieze bloem, een kunstbloem van een ouaen hoedl Foei, hoe ieelijk, hoe stout!' i Arme, kleine Mies begon te huilen; ze begreep nog niet, hoe dom ze was geweest, een vuile, weggeworpen kunst bloem voor een echte aan te zien. „En ne is wilde u ».och z oo gr aag een bi (bloem geven,'1' snikte zij, „en nu b ejnt u er b (boos om en ne ik was al z zoo ij blij toen ik ik die mooie roos vond v Uit Miesjés, door snikken afgebroken woorden, bemerkte toen de juffrouw da delijk, aat net geen ondeugende fopperij f/an het arme, kleine meisje was ge weest, doch dat alleen het grooie ver langen ,om óók een bloem te kunnen ge|ven, haar de vieze kunstroos deed medebrengen. Ze plaatste daarom do roode roos in een leeg inktkokertje en zette dit op liaar lessenaar, daarna trok zij het nog snikkende kind naar zich toe, veegae haar traantjes af, en ter wijl ze haar een kus gaf, zei ze: „O, Miesje, ik wist niet, dat jij mij die roos gaf, om mij genoegen te doen. mi ik vind het erg lief van je, dat je haar ■,voor mij meenraeht. Kijk, daar staat ze al op mijn lessenaar!' „Ja, jufirouw," zei Miesje, en ze huil de op eens met meer. Ze was zoo héél blij, omdat de juffrouw nu ook haar een kus had gege,ven. Dit vertelae zij dien dag, na school tijd, ook aan moeaer, die weer lachte, zooals toen zij de roode roos zag, en toen zijae: „Als de lente komt, moet je ae eerste iloempjes. die je op de weide en in 't oosch ziet, plukken, en die oreng je aan de juffrouw, en je zult eens zien, hoe blij ze dan zal zijn!" „Ja, moeaer, dal zal ik doen", te- loofde Miesje. TANTE JOH. HET GEBARENRIJMSPEL. Het gezelschap zit in een kring, die in het minden een flinke ruimte moet openlaten, opa at ieder duidelijk kan zien, wat daarin gebeurt. Is het ge zelschap daarvoor te klein, dan gaan de leden er van in een rij of gedeelte van een Kring zitten. Er wordt nu om geloot, wie beginnen mag, terwijl veraer de beurten naar de rechterhand omgaan. De aangewezene noemt dan hardop een woord, liefst van één of twee lettergrepen. Hoe minder woorden er op rijmen, des te moeilijker is het spel. Degene, die nu rechts zit van den oeginner, moet een rijmwoord op het gegeven woord zoeken. Hij mag d!t ech ter met uitspreken, maar moet het met gebaren voorstellen. Hij staat daarom od, oetreedt het midden van den kring, waar hij door allerlei genaren het voor werp tracht aan te duiden, dat op het opgegeven woord rijmt. Aan hét raden neemt dan het heele gezeischap deel en als het woord ge raden wordt, komt de beurt aan den volgende ter rechterzijde. Kan daaren tegen niemand net woord raden, dab moet degene, die het rijmwoord met gebaren voorstelt, een ander rijmwoord kiezen, net zoolang, tot het eindelijk geraaen is. Wordt b.v. het woord vervaard ge noemd, üan rijmt daarop: staar!, haard, vaart, 'baard, paard: op e®uw rijmen:: geeuw, ftacaw, meeuw, sneeuwop leï- IJIei, gewei, big, rij, gerei, bij, wij, kei, pij, zij enz., en moet degene, üio binnen in acn Kring staat, één van aeze woorden met gebaren voorstellen Is het gezelschap groot, dan zou het te lang duren, ais ieder een woord zou opgeven. Men speelt dus niet langer, dan men er plezier in heeft.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1929 | | pagina 5