TWEEDE BLAD
VAN DB
Zaterdag 24 Nov. 1928 Ho. 279
BINNENLAND
VaiJIlLIDSBOND&COM.MI^SlE OVER
DE GEÜIEENTEFINANCJEA
In de „Vrijheid" is opgenomen een ver
slag van de commissie inzake de fiuanci-
eele verhouding tusscheu het Rijk en, de
gemeenten die ingevolge opdracht der
algemeene vergadering van 27 Nov, 192G
in Januari 1927 werd ingesteld door liet
Bestuur van de Vereeniging van Leden
vau Gemeentebesturen in den Vrijheids
bond.
Daarin werden over het in Sept. in
gediende wetsontwerp betreffende de fi-
nanlieele verhouding \an rijk en gemeen
te, de volgende algemeene opmerkingen
gemaakt, na de verklaring dat het zeer
wel vereenigbaar is met het liberaal be
ginsel
Het wetsontwerp tracht den te zwa-
ren belastingdruk van de contrjbualen af
te nemen en door de afschaffing der fo
rensenbelasting belaslingvluchl legen le
gaan, het laat aan de gemeenten een,
zij het ook practisch beperkt, belasting
gebied. Wat de burgerij betreft, behoeft
an dit verband 9 lechts de vraag gesteld te
worden of het ontwerp moet leiden lot
zwaarderen aigemeenen, belastingdruk.
De vraag dient ontkennend le worden
beantwoord; immers het tarief der ge-
meentefondsbeiasting en der opcenten is
veel beperkter dan dat der tegenwoordi
ge gemeentelijke inkomstenbelasting De
verteringsbelasting biedt practisch geen
mogelijkheid lot een eenigszins betee-
kende vermeerdering van ffie grondsla"
gen ,die thans voor de personecle belas
ting gelden, terwijl het tarief der ver
teringsbelasting evenjmin beperkt is als
dat der personeele belasting met op
centen. Met betrekking tot den algè-
meenen belastingdruk moet slechts ge
wezen worden op de onzekerheid om
trent de wijze, waarop de door liet rijk
te dragent in 5 der memorie van toe
lichting becijferde last van f 18 millioen
zal worden gedekt. De commissie meent
dat zekerheid moet worden verkregen,
dal dit bedrag niet uit nieuwe of ver
hoogde rijksbelastingen zaï worden ge
vonden.
Hel komt der commissie voor, dat
ook hel aan de gemeenten overgelaten
belasünggebicd haar voldoende ontwik
kelingsmogelijkheid laat .Weliswaar
wordt door de beperking van liet aantal
opcenten op de fondsbelasting het ge
meentelijk belastinggebied aanzienlijk in
gekrompen, maar de commissie is niet
van oordeel dal de gemeenten hierdoor
in moeilijkheden zullen komen Immers
blijven zoo gbed als alle gemeenten met
de tegenwoordige opbrengst barer ge
meentelijke inkomstenbelasting of barer
opcenten op de rijksinkOmslenbelasting
ver achter bij de opbrengst der fonds-
bclasling met mnximum-opcenten Waar
ï'utussclien de opbrengst der fondsbelas
ting niel ten bate der lieffingsgemeenle
komt, kan le dezen aanzien eerst een
meer positieve conclusie worden getrok
ken, wanneer de verdeeling van hel ge-
meenlefonds berekend is De commissie
is van meening, dal eenige beperking in
nel gemeentelijk belastinggebied zonder
bezwaar kan geschieden, nu door de
snelle ontwikkeling van bel verkeer cen-
Irale regeling van verschillende zaken,
die vroeger slechts plaatselijk geregeld
konden werden, economischer en doel
matiger is
rnaien ae nereifening van den ver-
deelingsfactör voor de verschillende ge
meenten niet tot andere uitkomsten leidt,
volgt uit het bovenstaande dat het wets
ontwerp niet te veel de gemeentelijke
autonomie zal aantasten Trouwens hoe
zeer ook Tlhorbecke, de liberale schepp'er
van de Gemeentewet, de gemeentelijke
autonomie lot richtsnoer heeft gekozen,
volkomen vrijheid en zeker op liet stuk
der belastingheffing, hebben de gemëen-
leten nimmer gehad De omstandighedeu
hebben er nu eenmaal toe geleid dat
deze vrijheid meer aan banden moest
worden gelegd, fn hoofdzaak is d(it ljet
gevolg van de sterke uitbreiding der
bemoeiingen waarvan de overheid Je
verzorging tot zich getrokken heeft en
van de daaruit voortvloeiende belangrijke
ontwikkeling der betrekkingen tusschen
den StaaL en dé gemeenten, betrekkin
gen die veelal neerkomen op ae gezamen
lijke behartiging van zekere belangen
en het gezamenlijk dragen der kosteu.
De grondgedachte, welke de nieuwe
voorgestelde regeling beheerschlden be
lastingdruk, welke in sommige gemeen
ten thans zeer zwaar is, te verzachten
door aan de gemeenten het reent le ont
nemen een eigen inkomstenbelasting le
heffen en daarvoor in de plaats te doen
treden een geünificeerde, door het Rijk
over het geheeie land le hefferf gemeen
tefondsbelasting, waarvan de opbrengst
naar billijkheid over de gemeenten zal
worden verdeeld, heeft naar het oor
deel der oommissie vee! aantrekkelijks
De grondgedachte, in de Memorie van
toelichting omschreven, is echter niet
volledig in het wetsontwerp tot uitwer
king gekomen, zoodat eenige correctie
noodzakelijk schijnt
Heeft hel dus de instemming der com
missie. dat dit wetsontwerp een einde
wil maken aan de te groole verschillen
in belastingdruk tusschen burgers, die
in hetzelfde staatsverband leven en
mitsdien zeer eng aan elkander verbon
den zijn alsmede aan don willekeur vau
de bestaande forenscnbelaslingen, wel
ker verbetering technisch zeer moeilijk
zou zijn, anderzijds ontveinst zij zich niet,
dat de nieuwe regeling alleen dim aan
haar doel- verlichting van druk voor de
contribuabelen in gemeenten met zwa
re belastingen, zal beantwoorden, indien
de gemeenten, die als gevolg van de
nieuwe regeling lioogerc inkomsten zou
den krijgen, nu ook inderdaad tot ver
mindering van belasting overgaan en bet
verder dan onvermijdelijk is, opcenten
op de gemeenlefondsbelasling, of wel een
verteringsbelasting of andere belastingen
gaan beffen.
De commissie gevoelt heL als een ern
stig bezwaar, dat bij het wetsontwerp
ook niet is voorzien in de behoefte aan
een betere regeling betreffende de ver
houding tusschen het Rijk cn de gemeen -
leii \ooi Wt.t betreft dc bevoegdheid van
het Rijk om nieuw werk aan de gemeen
ten op te dragen. Hiertegen bestaat op
zichzelf geen bezwaar, integendeel, maai
de gemcenlen moeien de zekerheid er
langen, dal bij zoodanige opdracht niel
willekeurig nieuwe lasten op de gemeen
ten kunnen worden gelegd. Het wels-
onlwer ->, bevat geen waarborg, zooals de
Staatsoommsisie-van Lynden van San-
burg wensclite,d at geen zoodanige nieu
we lasten aan de gemeenten zuilen wor
den opgelegd zonder behoorlijke ver
goeding.
VOOR DE VROUWEN
„II faut souffrir pour être
b e 11 e."
Een van de aanlokkelijke bezigheden,
geschikt voor een Zondagnamiddaguur,
als regen en storm de ruiten barbaarsch
bewerken, de blozende haard, een versch
kopje thee, geaccompagneerd met borst
plaat, en, of, marsepain, ons rustig en te
vreden stemmen na den wekelijkschen
hardloop ishet gebogen zitten over
het oud, vergeelde familie-album en het
langzaam doorbladeren, het intens be
(Ingez. Med.)
schouwen van de vele gezichten die wij
grootendeels alleen door traditieverhalen
kennen en van wie een heel aparte be
koring uitgaat, omdat zij zoo anders zijn
dan de levenden, omdat zij, vooral de
vrouwen met hun gedrapeerde lange vo
lantrokken en kunstige lokkenkapsels,
een heel eigen charme bezitten, die red
deloos verloren ging in dezen tijd van
jongensachtige allure en sportieve non-
chalence, waardoor zich mengden een
dosis werkelijke of namaak artisticiteit.
Hoe anders stellen de moderne fotogra
fen hun slachtoffers op dan in den tijd
die het zwaarwichtige, pluche, met me
taalbeslag versierde album weergeeft
waar een liefelijk rozeknopje in de hand
van het jonge meisje, een vogelkooitje
achter het minnend paar, een pied de
stalle waartegen de zwierig-weemoedige
student gratievol leunde, onontbeerlijke
attributen bleken. Het hoogste streven
is nü een uiterst geflatteerd, eenigszins
wazig beeld te projecteeren, waarbij zoo
veel mogelijk het onschoone, wat soms
juist het karakteristieke is, wordt weg
gedoezeld, of een afwenden van het ge
laat, zoodal speciaal de „permanent wa
ve", de enorme parelen oorknop of de
zilvervos, die den blooten hals omhult,
tot hun glansrijk recht geraken. Het meest
gewaagde door alle tijden zijn de gehoe
de portretten, want nooit is de mode gril-
lerig en onze waardeering en critisch oog
meer onbetrouwbaar dan ten opzichte van
den oneindig gevarieerden vorm die het
hooiy omsluit of zooals jaren geleden
daarop wiebelde en balanceerde en dus
met enorme spelden vastgeklonken moest
worden Er waren eens twee jonge
meisjes, beide excentrische provincies
maar ze vonden* elkaar in Den Haag, slo
ten vriendschap, dronken thee met ber
gen taartjes, toen niTg raison van 5 cent
bij Lensvclt en op eei? schoonen lentedag
kochten ze ieder een la^fgerokt muisgrijs
mantelpak voor ƒ20, witRv handschoenen
en een hemelsblauwe sjawl, die in die ja
ren boven het jasje moest wui,'fen en com-
pletteerden het geheel met 'chuimige,
tullerige hoeden die ze met chan"*ec'air"
spelden vastpriemden door hun en'-órme
kuiven, gestut door een worst van pa.'11'"
dehaar. Aldus onberispelijk en volkomer.^
Haagsch-modisch uitgedoscht, togen ze
ter fotograaf, die de zeventienjarige, jon
ge dochteren minzaam op een dunlatterig
wit bankje met weelderigen, papieren
park-achtergrond deed neerzitten en een
onsterflijk beeld maakte, dat nu alleen
nog dient om in een ietwat saaie visite,
plotseling een hartelijk lachsalvo te doen
losdaveren. doch wie staat
borg voor den onsterfelijken roem der
omgekeerde bloempotjes waarin nu de
kort gelokte hoofden en bepoederde ge
zichten schuil gaan de mantelzoomen
boven de knie, de hoeden over den neus,
hef is wel duidelijk, dat in het onwaar
schijnlijke, het onlogisch-grillige, het min
of meer abnormale, de modebekoring
schuilt. Zoolang de mode oppermachtig
KStTS
/KXTHXTHTOHf
.MNDErVQLAKL
EG van °E p] \\j
r\IDDELDVr\C3C=MC
COV-WnANT<
Wirn's eerste grooie
verdriet
De drie levende wezens in huis, die
Wim zich al van zijn prilste jeugd af
herinnerde, waren zijn vader en moeder
en de kanarie Voor zoover het zijn
ouders betrof, was dat natuurlijk niets
bijzonders. Doch het merkwaardige was,
dat Piet, zooals het vogeltje genoemd
werd, ouder was dan Wim. En die was
toch ook „al" zeven jaar.
De jongen hield heel veel van hel
beestje, maar diep in zijn hart had
hij er toch ook een soort eerbied voor
Denk je dan ook eens even in; een
kanarie die ouder is dan je zelf bent!
„Weet je", zei hij eens in een vertrou
welijke bui tegen een vriendje, „ilc heb
af en toe het gevoel, of ik eigenlijk „me
neer" tegen Piet zou moeten zeggen. Hij
is meer dau een jaar ouder dan ik, zie
je"
Doch zelfs afgezien van den eerbïed-
waardigen leeftijd van het diertje, had
iWim alle reden om respect le hebben
voor Piet, die de mooiste kunstjes leende
Hij mocht af en loe vrij in de kamer
rondvliegen en dat deedj hij altijd graag
Lag bij zoo'n gelegenheid moeder's spel
denkussen op tafel, dan trok hij daar
eerste alle spelden uit. Dat was zoo
zijn vaste gewoonte. En zoodra Wim
zijn hand maar uitstak, ging het aardige
gele vogeltje daarop zitten. „Dag Pietje",
zei Wim dan. En liet beestje antwoord
de „Pieiet", wat natuurlijk ibeteelcende
„Dag Wim". Moest het weer in zijn kooi,
dan behoefde de jongen maar een ge
kneusd hennepzaadje in. te leggen, dan
7ging liet onmiddellijk „naar huis".
Maar de prachtigste kunst was toch
wel het dood liggen. Als Wim maar zei
„dood", vloog Piet van zijn stokje, ging
op het zand liggen onder in zijn kooi,
en trok zijn pootjes op. Maar zijn ronde,
donkere oogjes hield hij daarbij altijd
open, zeker om te laten zien, dat het
maar een grapje was. En zoodra Wim
maar gezegd had „Mooi zoo!" werd het
diertje weer één en al leven. De be
looning bestond altijd uit eeu hennepje
dat Wim dan tusschen zijn gespitste tip
pen nam, die hij vlak voor de tralies
hield en dat lieei voorzichtig door Piet
weggenomen, zóó voorzichtig, dal liet
baasje er baast niets van merkte.
En toen op een morgen, dien Wim
nooit zou vergelen, kwam hij, zooals
gewoonlijk, nog vóór zijn vader en moe
der de huiskamer binnen. E11 wat zag
hij 'daar? Piel, die heelemaal uit zich
zelf het spelletje van doodliggen speel
de. \$5m moest er om lachen, want
dat had het beestje nog nooit gedaan
„Malle sijs, of eigenlijk maRle kana
rie", zei hij, „zoü je niet eens ophouden?"
Maar het diertje bleef doodstil' liggen
„Mooi zoo, Piet!" zei Wim toen.
Doch zelfs deze bevrijdende woorden
brachten géén beweging in bet vogel
lijfje.
,^Kom, Piet, een hennepje?" vroeg de
jongen daarop. Fn toen ook dat niét
hielp, deed hij een paar stappen dichter
bij Hij maakte zich nu werkelijk onge
rust.
Nauwelijks stond hij voor de kooi. of
Wim zei „Oh!" van schrik Wanl Piet
ihaa zijn zwarte ronde oogjes dicht en
dat hij anders nooit bij bet dood liggen
Haastig deed de jongen liet deurtje
open "en pakte voorzichtig het vogeltje
op.
Toen begreep liij opeens, wal er ge
beurd was Pietje was dien nacht wer
kelijk dood gegaan. De opgetrokken poot
jes waren al heelemaal stijf
„O Piet! Pietje toch!" zei Wim En
toen barstte hij in zoo'n onbedaarlijke
huilbui uit, dal Vader en' Moeder 'haas
tig kwamen aanloopen. Snikkend, en met
horten en sLooten, vertelde lijj toen, wat
er gebeurd was
Dien morgen op school kon Wim zijn
aandacht niel bij zijn werk houden. Hij
moest altijd denken aan het aardige dier
tje, dat nu stijf en bewegingloos onder
in zijn kooi lag, dat nu nooit meer
door de kamer zou vliegen en nooit meer
een hennepje .uit zijn mond zou aanne
men.
„Wal heb je vandaag toch, jongen?"
vroeg yle onderwijzer, toen Wim, die
één van de besten uil zijn klas was,
alweer een totaal verkeerd antwoord gaf
En toen kwamen de waterlanders bij
Wim opnieuw te voorschijn en vertelde
hij aan mijnheer, waaraan hij aldoor had
zitten denken.
Dien middag het was Woensdag
heeft Wim voorzichtig Piet in een leeg
sigarenkistje gelegd, op een laagje wat
ten, en onder den jasmijnstruik in den
tuin begraven
Wat was hel nu stil in huis! De
jongen kon er maar ïiïet aan wennen
„Toch moet je je een beetje tegen je
verdriet verzeilen, hoor kerel", zei zijn
vader. „Het is natuurlijk heel naar voor
je, maar er valt nu eenmaal niets aan
te veranderen Je moet maar denken
dat Piel het in ieder geval altijd heel
prettig bij je gehad heeft".
Drie weken later was Wim jarig. En
wat kreeg hij toen van 2tjn ouders?
Een nieuwen kanarie
„Ik ben er hcël erg verschrikkelijk
blij mee. Vader en Moeder," zei hij.
„Maar het is toch mijn oude Piet niet"
En even kwamen er nog een paar tra
nen.
Toch zijn de nieuwe Piet en Wim ook
de beste maatjes geworden. Alleen het
dood liggen heeft Wim zijn nieuwe ge
vederde vriendje nooit willen leeren
„Dan moet ik altijd weer zoo aan den
ouden Piel denken", zei hij.
ALCAR EN DOEBARIM.
~"ÉEN OOSTER8QHE LEGENDE
Langs den over der Ganges liep een
lange donkere man,. Hij was 111 het wit
gekleed en scheen in gedachten verzon
ken. De menschen gingen hem lachend
voorbij en vroejjen zich af., waarover hij
wel nadacht.
„Alcar", zei één hunner gekscheerend
„wacht op de visch, tot zij zichzelf ge
kookt heeft cn hij haar eten kan
Maar Alcars gedachten waren vkeese-
lijk! Hij zou op een midde! om) den Kei
zer te dooden. Doebarim !(zoo heette
de Keizer) was geen Hindoe en, hoewel
hij rechtvaardig en genadig was, haat
ten verscheiden Hinidoe's hem, omdaL
hij een vreemdeling was.
Alcar nu dacht, dat hij een goede
daad zou verrichten, wanneer hij zijn
land van het vreemde juk bevrijdde door
Keizer Doebarim te dooden.
Dikwijls wandelde de Keizer vermomd
door de stad. Hij deed, dit om na te
gaan, of zijn wetten gehoorzaamd en
de armen, die tot zijn onderdanen be
hoorden, goed behandeld werdjen,
Alcar wist dit en met een zwaard, dal
hij tusschen de plooien van, zijn gewaad
verborgen hield, ging hij de stad in
Deze was in rep en roer. Een groole
olifant, die losgebroken was, holde door
de straten De menschen, gilden van
angst en liepen hard weg Een klein
meisje struikelde vlak voor hel reus
achtig dier.
Juist toeu dit op het punt was, de
arme kleine le vermorzelen, sprong eeu
eenvoudig gekleed man naar voren llij
kon zonder ook maar eéu oogenblik
aan gevaar voor eigen leven te denken
het meisje nog juist bijtijds grijpen.
Steeds verder holde de olifant in de
richting der rivier en terwijl de redder
van het kind terugliep, viel zijn tulband
af en liet hij de trekken van. den Keizer
zien
Verbaasd en ontsteld keek de menigte
toe, terwijl een andere man met oen
zwaard in de band naar voren trad en
vóór Doebarim neerknielde
„Vorst!" sprak Alcar „Ik ging uit om
u te vermoorden, maar nu kan ik dat
niet meer Neem flaarom mijn zwaard
en dood den ellendeling, ,dj|e u heeft wil
len ombrengen
Glimlachend strekte de Keizer zijn
hand uit om Alcar te beduiden op te
staan
„Je redeneering is onjuist, vriend",
zei hij .Als het, zooals je zegt, beter is
iemand te redden dan le verslaan, waar
om zou ik je dan dooden' Neem je
zwaard terug en gebruik hel, als je dat
ten minste wilt, in, mijn dienst Ik zal
je tot één mijner schildwachten maken
als je die betrekking aanneemt N
Alcar boog zich diep ter aarde en
weende. Vanaf dit oogenjhlik had Doe
barim geen getrouweren onderdaan en
schildwacht dan hem
ZONNESTRAALTJES
Voor velen is 't nu donker, koud
wil jullie daaraan denken
en waar je kuut, met hart en "hand
wat „zonnestraaltjes" schenken?
IIERMANNA.
Grootvaders Portret
Den kleinen Toni, die voor enkele
centen dikwijls de schilderbenoodigdlie-
den voor dc jeugdige kunstenaars Ülraagt
o? hun penseelen ui-twascht, schijnt
langzamerhand ook iels van de „kunst"
aangewaaid le zijn. Zijn schetsboek ge
tuigt er van en vandaag wil hij zijn
familie eens toonen. hoe een kunstenaar
een portret tccnent.
Maar eerst moet hij een model heb
ben Zijn zusje Mina? die kan het
lachen niet laten Zijn broertje Albert?
die lean geen twee minuien achter
elkaar stilzitten. Zijn Moeder? die
heeft helaas geen oogenblik lijd, want
wie zou hel eten moeten "koken of het
huiswerk verrichten? Grootvader dan?
Ja, Grootvader, dien zal hij eens uittee-
kenen! Grootvader heeft een „eéht ka
rakteristieken kop" en een „schilder
achtig profiel verzekert het kunstgenie.
Dc kunsttermen waarvan de hengel
zich bedient, maken niet weinig indruk
op Grootvader en vol verwachting neemt
T«jj plaats op den zetel, dien Toni hem
aanwijst.
,Zoo valt hel licht uitstekend"* zegt
Toni gewichtig en hij kan zijn werk be
ginnen
Maar neen. zoo wordt het nietst
Grootvader heeft werkelijk niet het min
ste verstand 'van jiosecren. Waar zou,
hij *t ook geleerd hebben' Voortdurend
beweegt hij zijn pijpje en dat maakt
Tom's (aak niel gemakkelijk. En Groot
vader zonder pijp in den mond, is Groot
vader niet Die twee behooren nn een
maal bij elkaar Grootvader zelf voelt
er ook niet veel voor, zijn pijpje uit
den mond te leggen dus houdt hij het
zoo rustig mogelijk, al is dit dan ook een
heele toer
Als hij eens een blik werpt op het
porlrel dat Toni van hem maakt, tril
len zijn mondhoeken verraderlijk. Wat
hij ziel. is ook zoo bijzonder mooi! Hij
blijft echler zoo ernstig mogelijk, ten
einde deu jeugdigen (eekenaar niet te
hinderen bij zijn werk.
Eindelijk is het portret klaar.
Juist komt Moeder aangeloopen en
zegt „Ik zie werkelijk eenige gelijke
nis het pijpje is uitstekend en het trekt
ook goed, dal kun Je aan dein rook zien.
A'ticen jammer dat de pijp door de wang
steekt Dat moet Grootvader toch eigen
lijk pijn doen."
Maar Toni laat zich niet uit het veld
slaan, en loont daardoor, dat hij een
groote deugd bezit, want volharding
leidt lot het doel!