TWEEDE BLAD TAN Zaterdag 21 Jan. 1828 No 18. BiNNEtiLAftO INDISCHE KRONIEK door D. BAUDUIN XLIV. Over gezondheid, vroeger en nu. De moeilijkheden van den geneeskundigen dienst en hoe schitterend zij worden opgelost. Besmet met pest! Indische zieken huizen. 'Sommige eigenaar digheden. Veters na de operatie. Een lijk, dat eau de cologne kocht! Het is, wanneer men den tijd in jaren afmeet, nog niet zoo héél lang geleden, dat de Europeaan in tropische koloniën voor den staat zijner gezondheid heel wat meer beducht diende te zijn dan in zjjn eigen westersche land. Wie vijf en twintig jaar geleden naar ons Indië ging, wist, al heeft het gelukkig onze landge- nooten nimmer van hun arbeid en plicht daarginds afgehouden, niettemin, dat hij onder de palmen risico's liep wat zijn gezondheid betrof, die waarljjk niet te licht geschat dienden te worden, Daar voor waren twee oorzaken aan te wijzen, de eerste was dat ook zelTs in de groole, Indische steden de zorg voor hygiëne en gezondheid van overheidswege nog ver- j re na niet voldoende was om de Woon plaatsen der menschen te 'doen beant woorden aan noodzakelijke eiseheu van veiligheid, de tweede oorzaak t'ag in het gebrek aan de behoorlijke outillage en personeel, wanneer eenmaal het kwaad aan de gezondheid was geschied. Gold dit zooals gezegd voor de grootere ste den, men behoert niet te vragen hoe de toestanden in het binnenland gewoonlijk waren Malaria, typhus en cholera om slechts eenige aer grootste gevaren te noemen, hingen als "schaduwen over het. bestaan van het blanke ras in de tropen. Doch bij de verbazende evolutie, die ons Indië in de afgeloopen kwart eeuw in bijna elk opzicht heeft ondergaan, is ook op dit gebied zoo* niet alles, dan toch oneindig veel ten goede gekeerd. In aCje geval mag men zeggen, dat op den dag van vandaag niemand, die voor zijn vér- trek door een ter zake kundig arts ge schikt werd bevonden voor het tropische klimaat nog behoeft te aarzelen wegens gevaren, die hem daarginds meer dan ei ders zouden bedreigen bij gebreke van normale toestanden 'op het gebied der hygiëne of bij gebreke van de noodigc geneeskundige of heelkundige hulp. Daar mee is eigenlijk alles gezegd en ook den meest wankelmoedige een afdoende ge ruststelling gegeven. Zeer zeker valt er in Indië op het gebied van hygiëne en me dische voorziening nog veel te doen. Doch dal affecleert veeleer de inlandsche dan de Europeesche bevolking En dat spruil natuurlijk niet voort uil een gebrek aan zorg van de overheid tegenover haar inlandsche onderdanen, doch uit de uiter aard oneindig veel grooter moeilijkheden, die aan dit vraagstuk zijn verbonden. Ik had in een mijner vorige kronieken over de kampongs gelegenheid daarop reeds in liet kort te wijzen. De voornaamste hin derpaal in dit opzicht ligt bij de bevol king zelve, die van hygiëne en haar nut en heteekenis nog weinig of geen notie heeft en /in deze begrippen langzamer" hanct moet worden opgevoed en dat ook wordt. Het spreekt vanzelf, dal hel ver blijf van den Europeaan temidden eeuer ook op hel gebied der hygiëne nog geheel zorgeloos levende bevolking zijn gevaren medbrengt, doch het is de groote ver dienste van den geneeskundigen dienst in Indië geweest, dat deze gevaren lot een te verwaarioozen minimum zijn geredu" ceerd geworden. Inderdaad kwamen epi demieën van eenige heteekenis in de laatste twintig jaar in Indië niet meer voor en de lezer, die wellicht soms met een lichte huivering in zijn courant leest, dat een onzer Ooslerschc havens wegens pest besmet werd verklaard^ dient te welen, dat de pest in lipt Oosten overal nog voorkomt, doch bijna nimmer onder Europeanen en dat reeds één geval van deze ziekte onder inlandsche schepe lingen of havenkoelies besmetverklaring tengevolge heeft. De Europeesche samen leving in hel Oosten bemerken van zulke gevallen en maatregelen in hel geheel niets. Ook mag men uit het voorafgaande niet afleiden, dat op het gebied der ge neeskundige hullp niets meer te wen- schen overblijft. De planter en zijn fa milie, die dagreizen ver in het binnen land van Sumatra eenzaam op hun onder neming zitten, zijn uiteraard in deze min der goea bedeeld. Doch afgezien van plotselinge en zeer acute ziekteverschijn selen van zeer ernstigen aard, is ook zijn positie .niet zoo bedenkelijk als wel moge schijnen. Op tal van grootere Stt- matraansche ondernemingen vindt men doktoren, ja zelfs eigen klinieken, zoo niet onmiddellijk ter plaatse, dan toen in de buurt, en de auto weet tegenwoor dig ook de meest afgclegeu plaatsen met groole snelheid te bereikcnf'In Java's binnenland is eigenlijk practisch van ge ïsoleerdheid niet meer veel sprake. Men is altijd wel in de buurt van een kleinere of grootere plaats, waar gewoonlijk een Europeescn arts pracliseert, maar toch zeker voor eerste hulp wel altijd een dokter djawa oftewel inlandscb arts ter beschikking staal. En meer bevoegde hulp is Jan ook alweer dank zij de auto nog maar een kwestie van uren. Intusschen is het mijne bedoeling niet om in deze Kroniek den lezer uitslui tend omtrent zijne of eens anders ge- zondneict in Tnsulinde gerust te stellen, doch hem ook bet een en ander te ver tellen over Je instellingen die zijne ge zondheid, wanneer zij eenmaal bedreigd is, ten dienste staan de Indische zieken huizen Een Indisch ziekenhuis is wat zijn as pect betreft ook al weer iets geheel an ders dan de inrichtingen, die wij als zoodanig in Europa Kennen. liet lijkt ook al weer veel meer op 'n complex van aardige paviljoentjes, op een rusthuis in een park, ja soms zelfs op een klein uorp dan op iets anders. In tegenstel ling echter met de Indische hotels be staat er voor die Indische ziekenhuizen geen standaard-bouw. waarop ze alle. min of meer lijken. Hier heeft de fanta sie van den bouwmeester vrijer spel gekregen en het resultaat is dan ook overal verschillend zonder dat echter ergens hel bovengenoemde cachet al te veel verloren gaat. Er zijn er, die hel vooral in paviljoen-houw zoeken rondom een hoofdgebouw, waarin operatiezalen, keukens en dergelijke liggen, er zijn er ook, waar in net hoofdgebouw zieken kamers en ziekenzalen zijn onderge bracht. Alle afzonderlijk liggende gebou wen zijn echter met het onmisbare hoofd gebouw verbonden door een soort van met een afdak overdekte trottoirs, op dat ook in regentijd de patiënten op lnin brancards droog hun bestemming kunnen bereiken. Zooals ook hier te lande zijn de Indische ziekenhuizen deels gemeen te-instellingen met leekenpersoneel, deels in handen van confessioneele instellin gen met religieus personeel. Beide vor men van exploitatie genieten een uit- muntenoen en ook welverdienden roep; In de operatie-zalen zijn alle technische hulpmiddelen der moderne wetenschap aanwezig, de accomodatie en de kamers en zalen zijn voortreffelijk ingericht mot veel licht en lucht, die in Indië alle dagen van het jaar ongehinderd naar binnen kunnen komen en onze in win tertijd soms zoo donkere en bedompte ziekenkamers daarginds geheel uitscha kelen. De keuken is voortreffelijk, de bediening zorgzaam.en de prijzen gepeperd, althans voor de eerste en tweede klasse. Een verblijf in een zie kenhuis is in Nederland gewoonlijk reeds geen goedkoope tijdpasseering, in Indië doet men er nog ncel wat schepjes op. Daar staal natuurlijk tegenover, dat Indi sche patiënten in de duurdere klassen het gemeenlijk ook wel kunnen missen. Nu ik den lof dezer inrichtingen heb gezongen, moét ik echter ook waarheids halve wijzen op eenige eigenaardigheden, die niet geheel en ai voordeelen zijn. In een Indisch ziekenhuis licerscht altijd lawaai! Er is geeen sprake van dat ge in de vestibule of in de gangen aanma ningen aan de wanden ziet hangen om iu te herinneren, dal ge slechts zachtjes behoort te praten en te loopen, laat staan u luidruchtig te gedragen, zooals dat in soortgelijke inrichtingen hier te recht de gewoonte is. Eu waar de menscli nu eenmaal gedrukte voorschriften schijnt nooaig te hebben om te doen wat be hoort, zijn de resultaten dezer afwe zigheid in de Indische gasthuizen soms betreurenswaardig. Ik heb persoonlijk bij voorbeeld aan den lijve ondervonden, toen ilc in een Indisch gasthuis met veertig graden koorts op mijn bed lag te woelen, dal in de naast mij liggende kamer twee Engelsche jongelui, die blijk baar zeer voorspoedig herstellend waren, den geneden dag duelten lagen, te zin gen. Ietwat machtelooze protesten mij nerzijds bij hel personeel en de directie hadden geen ander gevolg, dan dat men mij voor een bijzonder laslig mensch ver sleet, doen hel muzikale genot ging on belemmerd voort. Poetsende baboes, die in de gangen of op de trottoirs naar hartelust met emmers kwakken en met hun monden snateren, zijn schering en inslag. Legio is hel aantal voorbeelden, dat over Indisch ziekenhuis-lawaai zou zijn aan Ie halen, maar blijkbaar is dit een onuitroeibaar euvel. Een andere eigenaardigheid, die men als ziek mensch, liggend in een kamer aan een der bree- de wegen, die een Indisch ziekenhuis doorsnijden, kan ondervinden, is het be zoek van marskramers. Wellicht zijl ge zoo net aan uw maag of aan uw blinden darm geopereerd en ligt ge nog half in verdooving een beetje te bepeinzen, dat ge aardig den dans ontsprongen zijl, daar wordt uw Singapore-deurlje zacht- (Ingez. Med.) kens opengeduwd en een online of Chi- neesche broeder biedt u beleefd doch dringend veters te koop of een puik sluik toiletzeep. Men verhaalt dat eens een handige klonleng-Chinees er in geslaagd is om een l'leschje Eau de Cologne te verkoopen aan een lijk. Maar dat is misschien een luguber grapje, alleen om den toestand wat beter te illustroenen. En nu ik toch bezig ben aan de kritiek, het is voor een ziek mensch, gelegen in een kamer, als zie boven evenmin een opweKkend gezicht, als hij voorbij zijn kamerdeur langzaam en plechtig een lijk stoet ziet trekken, die een gestorven patiënt naar zijn laatste rustplaats brengt. Vooral wanneer ge zelf u niet at te lek ker voelt of wanneer go met ietwat kloppend hart het oogenblik verbeidt, dat men u voor de operatiezaal komt halen Maar. ge zult het hebben begre pen, ook zulke ervaring kunt ge in een Indisch ziekenhuis beleven Wellicht ech ter, dal over een korte poos ook deze beboeren. Men verbetert in Indië pldt- weinige inconveniënten tot hol verleden seling en snel. En dan behoeft een In disch ziekenhuis voor een Europeesch in geen enkel opzicht meer onder te doen VOOR DE HUISVROUWEN. Uitgaan. Er is een werkwoord: uitgaan, dat de dictionnaire synoniem noemt met wan delen en toch voelt direct de taalgespit- sie een nuance-verschil, niet zoo gemak kelijk te beschrijven. Uitgaan kan zijn het stormen naar bui- DE GEVOLGEN VAN EEN SNEEUWBAL door O. E. DE LILLE HOGER WAARD?" In de Kerstvacanlie was Doortje Ver beek met haar ouders en twee jongjere broertjes in Amsterdam komen wonen en toen Januari ongeveer een week in het land was, had Vader haar naar de school van juffrouw Tervoren gebracht, waar zij na een klein, mondeling examen in de 5de klas geplaatst werd. De broertjes vonden het „fijn" in de groole stad. Jongens, wat een trams en auto's hadt je daar! Moeder zei wel1 eens, dat je er je leven niet zeker was, maar z ij, Jan en Bob, glipten overal tus- scliendoor. En wat een prachtige win- kels waren er! Ze keken er hun oogen uit. il Op een middag giugen de d,ï-ie kind|e-j ren naar „De Bijenkorf" met Moeder, die daar in de meuhelafd|eeling nog eens kijken wilde naar een stoel voor Vader. Nee maar, wat een mooi speelgoed stond daar een eind verder! 't Leek wel, of een prinsje of prinsesje daarmee spelen moest. Kleine Bob was gewoon niet voor- j bjj een reusachtig hobbelpaard te krij-j gen, terwijl Jan aandachtig geknield lag bij de mooie eleclrische treinen met wis sels, tunnels en al die fraaie zaken, waarin jongens nu eenmaal belangstellen. Doorntje kon de oogen niet afhouden van een beelderigen poppenwagen met een snoezige tweeling er in. Moeder zei later, ;datze wel een uur in tde speelgoed- j afdeeling hadden rondjgeloopen, zóóveel moois was er ,le 'zien en zóó dikwijls (had- den zij al dat aantrekkelijke speelgoed telkens weer opnieuw bewonderd. Het was er ook niet om weg te komen. Toen Moeder Doortje dien avond vóór] het slapen gaan nog even toedekte, vroeg Moeder: „En Doortje, begin jij het nu ook prettig in Amsterdam te vinden Doortje, een echt buitenkind, dat de heerlijke Geldersche bossehen, maar niet zoo gauw vergeten kon en zich te midden der stadskinderen, die niet lief voor haai- waren, erg eenzaam voelde, antwoordde „Ik vind hier wel heel veel prettigs. Moeder, maar „Maar wat, kindje?" „Als die akelige school er maar niet was „Is die school dan zóó akelig? Zijn de lessen niet prettig, of is de juffrouw niet aardig?" „Nee Moeder, nee, dat is het niet. Juffrouw de Haan is heel aardig, maai de meisjes „Wat is er met de meisjes?" „Ze plagen me. altijd en ze zijn nooit eens aardig tegen me, zooals Annie Bolt en Eva en Loekie Lagers en „Dat zal wel komen Jullie kent elkaar nog niet en als ze merken, dal je niet om plagen geeft, wel, daw is 't vanzelf gauw uit. Ook onder deze meisjes zul je wel een vriendinnetje vinden. Maar ga nu lekker slapen, Doortje." „Ja Moeder," klonk het slaperige ant woord en het duurde' niet lang, of Door tje «Roomde van haar Geldersche vrien dinnetjes, met wie zij weer als vroeger heerlijk speelde en ravotte. Toen Doortje den volgenden morgen akker werd en het gordijn van haar slaapkamertje open trok, zag zij dade lijk, dat het dien nacht hard gesneeuwd) had. Wat lag er een pak! En 't zonnetje scheen, 't Was heerlijk winterweer. „Hè, nu sleeën van den Pinkenberg in plaats van naar school!" dacht Doortje, „maar nee, ikfwil daar niet aan denken!" Vlug kleedde zij zich aan en ontbeet ze om met de broertjes naar school te gaan. Die werden al ongeduldig en het was toch nog erg vroeg. Nu eens glij dend, dan weer elkaar met sneeuwballen gooiend, liepen zij den weg naar school. Het laatste eind moest Doortje alleen afleggen, daar de broertjes reeds eerder afgeslagen waren naar de jongensschool. Zoo in haar ééntje vond Doortje toch niet veel aan de sneeuw. Weer dwaalden haar gedachten naar de Geldersche bos sehen. Daar zou nu ook wel veel sneeuw Met zijn tweeën, Met zijn drieën, Met zijn vieren, vijven, zessen. Gaan we sleden Naar beneden. Langs de roode winterbessen, Erans en Fik en Suus en Cisje. Op een rij of aan een risje, Glijden, glijden langs het glad Van h et Peter Punter-pad Zóó! daar staan we! Joép! daar g.i.in we! Hiep, hiep, hiep, liiep, hiep, hoezée! Stap maar op, dan mag je méé! Rekken, Rekken, trekken, trekken, liggen. De dennen zouden allen in Kerst- boomen veranderd zijn in dat sprookjes land. Annie, Eva en Loekie zouden stel lig op den Pinkenberg gaan sleeën Droomerig liep zij in haar ééntje ver der, haar handen voor de kou diep in do zakken van haar mantel gestoken, tol pats'... een groote sneeuwbal haar arm raakte. Verschrikt keek zij om zich heen, als ontwaakte zij plotseling uit Sprookjes land in de Werkelijkheid Zou zij terug gooien? Och waarom? Ze deden "l om haar te plagen Ze zou maar nel doen, alsof ze niets bemerkte en rustig door- loopeu. Weer ketste er een bal, nu tegen haar schouder. Au! die kwam hard aan en ze schrikte er opnieuw van. Het uitbundige troepje meisjes 't waren er heel wat! schaterde luid om haar verschrikte gezicht. „Hè, wat 'n flauw kind, dat bang is voor een sneeuwbal!" riep Mena do Vries uit. „Kinderachtig!" vond Ankie Verheul. „Maar we zullen 't haar wel afleeren en haar net zoo lang gooien, totdat ze er niet meer van schrikt." En de daad bij het woord voegend, maakte zij een Hinken, stevigen sneeuw bal, gooide dien met kracht door de lucht en een rinkelend geluid, als van gebroken glas, deed het heele troepje doodclijk ontsteld een zijstraat instuiven. Ditmaal had de sneeuwbal Doortje uiet getroffen Hij was rakelings langs haar heen gesuisd cu had een ruil verbrij zeld, die rinkinkelend was neergekomen op de stoep, waar de sneeuw reeds weg geveegd was, j Geen wonder dus, dat de meisjes ont- I stelden, al was het dan ook flauw, dat ze wegliepen Doortje, die zich natuurlijk niet van j eenig kwaad bewust (was, liep rustig door, j totdat plotseling een klein, oud heertje, dat haar voor de schuldige aanzag, naar builen kwam stormen cn haar nariep j „Dat kun je betalen, hoor! Altijd die baldadigheidIk zal er werk van maken daar kun je op rekenen!' 1 Doortje bleef doorloopen. Zou ze zeg gen, dat ze 't uiet gedaan had? Maar hel oude heertje was het huis alweer ingegaan om zijn dikke winterjas aan te trekken. Nauwelijks was het negen uur en de schooldeur gesloten, of hij belde aan en vroeg om het Hoofd der School te mogen spreken. Het baldadige troepje was van den anderen kant nog pp het laatste nippertje de school binnengegaan cn zat nu met Bob, jij bei je beenen strekken! Houd je stevig, lioud je vast Dat de vaart je niet verrast, O hoe zalig, - jo hö! Cisje, stuur je slee! Fik, houd taai )C; Hé! Halió Hi-ha, hi-ha, hi-ha-, hö! Halt! we zijn benéeü CLARA WITTE. een min of meer ontdaan gezicht in de bank. Er zou natuurlijk wat op zitten cn Ankic Verheul, die den noodlolligen bal gegooid had, schuifelde onrustig heen en weer Nog geen tien minuten was de les begonnen, of de deur van het schoollo kaal ging open en juffrouw Tervoren trad met een klein, oud heertje binnen. „Meisjes," begon het hoofd der School „heeft één van jullie jpoms bij oqgeluk met sneeuwballen gooien ergens een ruit ingegooid?" Doodelijlce stilte. De schuldige keek met neergeslagen oogen vóór zich, maar zei geen woord. „Ik weet natuurlijk niet, of één der leerlingen uit deze klas het gedaan heeft," zei juffrouw Tervoren nu op fluis terenden toon tegen het heertje. Maar dit antwoordde: „Daar zie ik (haar al. rechts in de vier de bank, met die blauwe jurk aan Verschrikt keek Doortje op. Hoorde zij goed? Rechts in de vierde i b a n k met die blauwe jurk 'aan. dat was zijZij en niemand: an- 'ders! Daar hadt je hel nu! Maar ze had het toch niet gedaan. Zou ze 't lekker zeggen en die nare Ank Verheul ver klappen, of zou ze - r~ -

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1928 | | pagina 5