Zaterdag 27 November 1926 ft' Atelier geopgna Int 8 d.'s avonds. He. 280 169' Jaargang^ MIDDELBURGSCHE COURANT. ism Dit nammer bestaat uit DRIE bladen. EERSTE BLAD DE BEZWAREN VAN ZEELAND TEGEN HET VERDRAG MET BELGIE. De Zeeuwsche afdeeling van het Co mité van Actie inzake het verdrag met België heeft de eerste voorbereidingen getroffen ter uitvoering van het besluit tot het verzamelen van handteekeningen op een kort petitionement aan de Eerste Kamer, vragend het verdrag niet goed te keuren, als zijnde niet in het lands belang. In iedere gemeente van Zeeland is één persoon aangezocht om een plaat selijke commissie te vormen die zich met het verzamelen der handteekeningen van kiezers en kiezeressen zal belasten; in verschillende gemeenten is reeds zulk een commissie gevormd, en op enkele plaatsen is reeds een aanvang gemaakt met het doen rondgaan der lijsten. En nu wordt er gevraagd om nog eens precies uiteen te zeten hoe de zaak ge steld is, een vraag die ons niet ver wondert, want voor ieder, die niet voort durend zich op de hoogte 'heeft gehou den, zal het vaak moeilijk zijn geweest den gang van zaken in de zeer talrijke onderdeélen te volgen. We zullen nu trachten nog eens, na het zeer vele dat wij er reeds over schre- •ven, een korte samenvatting te geven van de bezwaren die er o.i. tegen het verdrag bestaan, en dan speciaal van die bezwaren welke op Zeeland betrek king hebben. Het is immers een petitie uit Zeeland waarvoor handteekenin gen -worden gevraagd. We hopen ons daarbij te hoeden voor overdrijving. Het kan o.i. slechts kwaad doen aan de zaak, wanneer men de din gen iè zwart ziet. En eveneens hopen we ons te hoeden voor 'het wekken van een ontstemming tegen België. We wen- soben niets liever dan mèt onze buren op goeden voet te leven, We begrijpen ook volkomen, dat de geschiedenis der grensstreken en de natuur geografische 'toestanden geschapen hebben, welke voor België bezwarend worden als niet Ne derland welwillend meewerkt die be zwaren te verzachten. We moeten er bij voegen dat het ons niet bekend was, dat in de laatste halve eeuw België een werkelijke belemmering voor zijn ont wikkeling ondervond van de bestaande regelingen, in het bijzonder wat de Schelde betreft. Maar nu er Belgische wenscsen op dat gebied blijken te be staan, achten wij het een daad van goe de buurschap om te trachten in overleg met België die zaken te regelen. En nu door de oorlogsgevolgen de in ternationale positie gewijzigd is, en dien tengevolge uit het verdrag van '39 de punten moesten worden geschrapt, die op die positie betrekking hadden (neu traliteit en verbod van Antwerpen een oorlogshaven te maken) nu was het on getwijfeld het goede oogenblik om tot zulk een nieuwe overeenkomst te ge raken, We zijn dan ook geenszins tegen een verdrag maar wel tegen dit ver drag. En wel in het algemeen om deze re den: dat tengevolge van dit verdrag de toekc/mst ons zal brengen een doordrin ging van buitenlandschen, d.w.z. Belgi schen invloed in aangelegenheden, die naar onze meening behooren tot de N e~ derlandsche zaken, waarin wij geen buitenlandsche invloeden mogen dulden, op gevaar af onze zeggingschap, onze souvereiniteit te doenschenden met kans op niet onbedenkelijke gevolgen) voor onze nationale belangen en onze internationael positie. Bij enkele der voornaamste punten zullen we dat nader toelichten, voorop stellende dat we véél onderdee len moeten laten rusten, on niet te uitvoerig te worden) Het Schelde beheer. Er is thans een Nederlandsch-Belgisch 'toezicht op bebakening en betonning. De werke* ter uitbreiding van de verlich ting worden door ons uitgevoerd en door België betaald. De kosten van extra- baggerwerk voor het instand houden van de vaargeul worden meest door België gedaan en steeds door België be kostigd. (Bijv. bij Bath). Daarvoor komt nu in de plaats een Commissie van Beheer (bestaande uit drie leden van ieder land), die niet slechts toezicht heeft maar een uitvoerings- roaebt. Ze kan besluiten „omtrent alles wat de belangen van de scheepvaart be treft". Die macht gaat zoo ver, dat de beschikkingen en verordeningen „van de nationale administraties", (dus bijv, van Ged. Staten of de Prov. Staten van Zee land), niet in strijd mogen zijn met de beschikkingen en verordeningen dier commissie. Zelfs staat ook nog in ie Toelichtende Memorie, dat de belangen van de scheepvaart „uiteraard gaan bo ven de andere belangen welke op den waterweg betrekking hebben", dat zijn •dus bijv. de belangen van ,de aan de Wester Schelde gelegen polders. In dat laatste opzicht is deze verzach ting gekomen, dat in het Protocol^van Mei j.l. (een nadere overeenkomst met België waarin aan enkele punten van kritiek werd tegemoet gekomen) dat in dat protocol tenminste erkend werd, dat ook de veiligheidsbelangen en de waterloozing van het oevergebied niet uit het oog mogen worden verloren. Maar in wezen is die groote macht der Commissie van Beheer blijven bestaan. Ze kan nog altijd het stopzetten van werken aan de oevers en zelfs binnen de bandijken bevelen, als h.i. de be langen der scheepvaart geschaad wor den. Onaangetast is ook gebleven de macht; der commissie tot het verordenen, ter verbetering van den waterweg, van «ver leggingen en doorsnijdingen". Ieder pol derbestuurder in Zeeland die weet welke reusachtige en ingrijpende veranderingen een stroomverlegging kan hebben tot op ver af gelegen oevers, zal dit met be zorgdheid lezen. En die bezorgdheid zal waarlijk niet verminderen, als men ver der leest, dat die doorsnijdingen zelfs kunnen gaan „landwaarts van de ban dijken" als ze voor de verbetering on misbaar worden geacht. De minister heeft dat vergoelijkt met het betoog, dat eerst die onmisbaarheid moet vaststaan. Maar wie beslist, dat? Als de drie Bel gische leden het onmisbaar achten, en de drie Nederlandsche leden niet, komt de zaak bij de regeeringen. Stel dat ook dan België zegt: onmisbaar, en Neder land: misbaar. Dan gaat de beslissing naar een scheidsrechtelijke commissie van één Nederlander, één Belg en drie bui tenlanders. Voelt men zich als Zeeuw, bekend met de zeer speciale Zeeuwsche waterschapstoestanden, vertrouwd bij zulk een scheidsgerecht, waarvan men bovendien weet dat ze zich moet rich ten naar het voorschrift van het ver drag: dat de scheepvaartbelangen boven de andere gaan? En waar blijft hierbij het beslissings recht van onze eigen organen, van wa terschappen, Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten? Misschien mogen ze adviseeren en rekesten insturen. Maar het verdrag kent hen niet, behalve dan in de bepaling dat ze niets mogen doen wat in strijd is met de beslissingen der Commissie van Beheer. De Scheldegeul. Zooals gezegd betaalt thans België het baggerwerk dat noodig mocht zijn om den vaarweg in de Schelde te doen be antwoorden aan de toenemende eischen van het verkeer met steeds grooter sche pen. Dat is geen onverdeeld gunstige toestand, want het is ook voor ons sou- veremiteitsrech t niet wenschelijk, dat een andere staat zoo op ons gebied werkt. Er is dus in beginsel veel voor te zeggen dat wij dat zelf doen. Mits: tot een grens! Want als er schepen kwamen met nog een meter méér diep gang, zou dat ons ontzaglijke sommen kosten, puur ten bate van Antwerpen. Er werd toen eerst in het verdrag be paald, dat wij de kosten zouden dragen om de Scheldegeul op de nu bestaande diepte te houden. Over hetgeen wat meer mocht noodig geacht worden, zullen de beide staten overleg plegen hoe de kos ten verdeeld moeten worden. Er is toen gewaarschuwd: pas op! de Schelde is on betrouwbaar. De Schelde kan door na tuurlijke oorzaken verzanden en dan kan reeds het „op diepte houden" ons on berekenbaar veel geld kosten. In het Protocol is de juistheid dier kri tiek erkend door de hoeveelheid bag gerwerk voor het op diepte houden van den vaargeul tot een zekere hoeveel heid te beperken. Sommigen achtten dit bedrag te groot. We kunnen er niet over ootdeelen. Maar dat wij ook nog kunnen komen te staan voor een eisch van België om overleg te plegen over de verdeeling der kosten om de vaargeul nog dieper te maken, lijkt ons verre van logisch, en zeer onbillijk. De beloodsing. In deze omgeving kent ieder nog wel de nadeelen van de vernederende con currentie. Bij het verdrag van 1842 heb ben de Belgische loodsen gelijke rechten gekregen die tot die concurrentie leid den. Toen er in '19 sprake was van een verdeeling van het gebied, hebben onze loodsen voorgesteld de Nederlandsche Wester Schelde voor de Nederlandsche loodsen te houden, en de Belgische Schel de voor de Belgen, en de overdracht te doen geschieden bij Hansweert, omdat bij de grens de vaargeul te nauw is. Daar is niet naar geluisterd, hoewel daar in toch zek,er de Nederlandsche souve reiniteit op de Wester Schelde in tot uit drukking zou zijn gekomen. Het verdrag geeft de beloodsing op de Wielingen aan België, het grootste en belangrijkste vaar water, en het smalle, moeilijke en min der belangrijke Oostgat aan ons. Ten minste voor de opgaande vaart. Voor de afgaande vaart komen we in het ge heel niet in aanmerking door de al zoo vaak door ons besproken bijzondere ver houdingen in de haven van Antwerpen. Deze heele zaak is meer een gevoels kwestie dan een zakelijk of financieel belang. Ons loodswezen op de Schelde geeft ons toch al geen financieel voor deel. Maar we voelen het alweer als een vernedering en als een invreting in onze souvereiniteitsrechten, als het Neder landsche loodswezen op de Wester Schelde zoo geheel verdrongen wordt door het Belgische, Vooral het feit dat wij ons reeds bij voorbaat hebben terug getrokken uit de Wielingen, den Schelde- mond waarover de souvereiniteitskwes- tie onbeslist werd gelaten, hindert velen sterk. Hetvcrbod schepen aan te houden. Daarvoor zouden we kunnen volstaan met verwijzing naar de uitvoerige arti kelen van Dir. J. Adriaanse. Wat nu op de Schelde schade vaart, kan op vonnis van den Nederlandschen rechter worden aangehouden. Dat gebeurt ook al is het niet vaak. De mogelijkheid om het te doen werkt echter preventief, zoodat er regelingen worden getroffen zonder dat het zoo ver komt. Door het storten van een cautie werd trouwens een aange houden schip als regel weer vrijgelaten. De Minister zegt dat het zoo erg niet is, omdat de betrokkenen in het land van de reederij kunnen recht zoeken. De deskundigen hier zeggen, dat het wel erg is, omdat de eischer in het buitenland „bot" zal vangen als hij niet dadelijk zorgt door beslaglegging hier een cautie te krijgen. Maar behalve dat, meenen wij, dat door het niet te ontkennen opgeven van ons souvereiniteitsrecht van rechtspraak, wij tevens opgeveneen souvereiniteits- plicht. Wanneer voor Vlissingen een Engelsch schip wordt aangevaren door een schip van een andere natie, en de Engelsche reederij probeert dan bij onze rechtelijke macht recht te vinden door een lastgeving tot beslaglegging, dan zal onze rechtbank moeten zeggen: dat recht hebben we afgestaan! Zal dan de En- gelschman niet -.-twoorden: dat recht had ge nóóit mogen afstaan! De oorlogsschepen van België. Oorlogsschepen zijn uitgezonderd van de vrije vaart op de Schelde, zoo zegt het verdrag. Jawel, zei de Memorie van Toelichting, maar de tekst régelt niets omtrent de doorvaart van Belgische oor logsschepen over Schelde en haar toe gangen in tijd van oorlog en vrede','. Er is telkens en telkens gevraijp wat de bedoeling was van die woorden. Vol gens het internationaal recht van oor log en vrede is het vanzelf sprekend, dat Belgische oorlogsschepen in tijd van vrede slechts op ons gebied mogen va- Ten met ons verlof, en dat een oorlog voerend België heelemaal' niet met zijn oorlogsschepen mag komen op ons ge bied voor het geval dat wij neutraal zijn. Zoo iets zou onmiddellijk als een schen ding van onze neutraliteit worden aan gemerkt tegenover het andere land. En ons in oorlog brengen met dat andere land. Wat bedoelde men dan met dat voorbehoud? Het is eindelijk, door de in October met de Belgische regeering gevoerde briefwisseling bekend geworden; België wil die kwestie onopgelost laten. Weet ge wat dat beteekenen kan? Dat we, in een oorlog (en die is heusch nog niet onmogelijk) waarin België en Frankrijk betrokken zijn in eens voor den eisch worden gesteld, om eenige Fransche oorlogsschepen over de Schel de naar Antwerpen te laten varen, die door dat rijk aan België geleend zijn. Die vraag zal komen in een tijd waarin alles in groote spanning verkeert, en het stel len van die dringende vraag zal dan de beteekenis hebben, dat we, hoe ons ant woord moge zijn, aan één der beide zij den in den oorlog betrokken zouden wor den, tegen onzen eigen wil. Een weigering brengt ons met België en Frankrijk in conflict, en we weten uit de geschiedenis, dat een oorlogvoerend België (of: een oorlogvoerende bezetter van België), die gebruik willen maken van Antwerpen als oorlogshaven, aller eerst zullen probeeren de beschikking te krijgen over de vaart op de Wester Schelde door het bezit van de oevers, dus van Z. Vlaanderen, Zuid-Beveland en Walcheren. Zoo is het gegaan in den Geuzentijd, zoo is gebeurd in den Fran- schen tijd. En omgekeerd hebben de En- gelschen toen geprobeerd door hun ex peditie van 1809, om door het bezit der Zeeuwsche eilanden 'de kracht van de oorlogshaven Antwerpen te knotten. Om die voor de bewoners dezer landen el lendige gevolgen te ontgaan, is -• één middel: geen Belgische oorlogssche pen op de Wester Schelde in oorlogs tijd- .Maar dat staat niet in het verdrag. De zaak is „open" gebleven. Opzettelijk. En dat maakt deze zaak zorgwekkend. In hooge mate zelfs! Het visehrecht op de OosterCc helde. Sedert de Ooster Schelde bij Rilland werd afgedamd is het dwaasheid (we we len geen zachter woord) om de Ooster Schelde nog te beschouwen als een tak van de Schelde. De Belgische visschers wier rechten op de Scheldebevissching in '39 nog ontzien moesten worden, heb ben nu geen enkele aanspraak om ook deel te mogen nemen aan de visscherij van dat afgesloten water. Er is geen enkel redelijk motief voor te vinden om hen daar nu toe te laten, zooals het verdrag bepaalt. De haven van Terneuzen. We verwijzen hiervoor naar hetgeen de heer C. Boudewijnse daarover op merkte in ons vorig nummer. We heb ben daar niets bij te voegen, We zullen het hierbij laten. We zul len in deze „Zeeuwsche" beschouwing niet uitweiden over de kanalenkwestie, al moet het ons van het hart dat we geen reden zien waarom wij door zulke kana- lenconcessies de belangen van 'n buiten landschen concurrent van onze eigen havens, Rotterdam en Amsterdam, méér zullen behartigen dan die van die" twee eigen havens. We zullen ook niet uitweiden over het belang van een regeling met België. Want dat belang erkennen we. We willen de regeling alleen niet op de voorgestelde wijze. En als de Minister als een voor deel noemt, dat we door het verdrag be vrijd worden van den last van de gesta dige verbetering van het kanaal van Hansweert, dan zeggen: zeker, maar dat kan ook in een anders opgemaakt ver drag geschieden. En nu in de besprekingen geen en kele aanwijzing is geopenbaard van iets „dat er achter zit", iets dreigend of wat dat ook, is onze conclusie: teekent het verzoek aan de Eerste Kamer om dit verdrag niet goed te keuren, zoodat de onderhandelingen heropend kunnen voor den. Een naar de laatste eischen ge bouwd en ingericht biedt een modern werkend Foto graaf de gelegenheid te vervaardigen met een apart cachet, ook bij avond. Bij 12 Briefkaarten een mooi voor briefkaart passend kalendertje gratis. Aanbevelend KEES HELDER. (logoz. W«dJ VOOR DE HUISVROUWEN. Het Alledaagsche. „De hemel behoede ons voor het alle daagsche", getuigde de predikant na drukkelijk, en gelukkig bedachten de luisterenden juist op tijd, dat men in de kerk geen teekenen van instemming geeft.wel jammer overigens, oók voor den spreker. Het was een i^o- bele predikatie, die ons eerst heensleepte door de grauwe nuchterheid, de dor heid van den immer weerkeerenden plicht, om dan geleidelijk en zoei-ver- kwikkend op te stijgen naar het hooge rijk des geestes, vanwaar we dienzelfden plicht „met luisterd omkleed" aan schouwden. Ja, ja, het was een goede preek; door de gekleurde boogramen scheen tinte lend de Zondagsche zon en de organist deed oók zijn best om te overtuigen dat wij het zonder „die holde Kunst" bitter slecht kunnen stellen. En toch had en heeft Tante Keejetje gelijk, die betooverend, mooi en levens lustig, tien maal heen en weer naar de Oost zeilde (in letterlijke beteekenis) en eindelijk op zeventig jarigen leeftijd van uit haar eerbiedwaardigen leunstoel ver- l Zr.aer v opschrift hopen we, voor- loopig om de veertien dagen, een ru briek op te nemen, geschreven door een vrouw. Red. M. Crt. (log&z. Med.) klaarde: dat het leven was: kousen an en kousen uüt. We belanden in een troosteloos pes simisme als wij stil gaan staan, ons ver diepen in het dagelijks weerkeerende, al wat moet gebeuren, om ons te ma ken tot nette menschen in een nette maatschappij. En de raad van Prentice Muiford, dat wij zelfs met „liefdevolle aandacht" een veter in onzen schoen moeten bevestigen lijkt me ten eenenmale overbodig en ver kwisting van energie. Neen, heen glij den over bet onbelangrijke, het kleine klein te zien, soms niét te zien en nog minder erover te praten, maar eenvou dig doen zonder meer. Een intellectueele man of vrouw met blanke studiehanden zal nauwelijks be grijpen wat dit betoog wil, maar de voor- en meewerkende huisvrouw, die zeep en soda kent als „het eene noodige" en er nochtans niet over lamenteert, verstaat de kunst: droom en daad te verbinden. De droom: het harmonische, rust ademende gewin, de baken in de levens zee. De daad: het koken, strijken, dwei len, stoppen, gedreven door heldere her sens en vlugge vingers, met doel, den droom, beter: het reëele geluk van het goede gewin En nu js het conflict van alle tijden maar zeker in het moderne leven, ster ker dan ooit: de verbinding, het zuster lijk willen samen gaan van „proza en poezie". Een conflict waar de meeste huisvaders, geen begrip van kunnen hebben. Als de professor zijn toga uitdoet en in hemdsmouwen kachelhoutjes splijt, turven aanvoert, den tuin omspit, is dit sport met wellicht eenig nuttig effect. Als de huisvrouw de handen rept is de dwingende plicht gebiedster, en het sportieve element van het meisjes-stu dentje dat over haar boeken heen, flens jes bakt, ontbreekt ten eenenmale. En toch is het zoo noodig dat de huisvrouw (houdster) niet zwaar op de hand denkt en werkt, maar met élan de dagelijksche taak volbrengt, met een lied op de lippen. Inspanning en daarop volgende moei lijkheid is een natuurlijke behoefte en een zegen; uitputting is een leed en een vergissing. De huisvrouw die aan het eind van den middag de opgewektheid mist zich smaakvol te verkleeden en het glanzende middelpunt van haar verzorg de huiskamer te vormen, is over de grens van haar spankracht geschreden. Er is ook een vermoeidheid uit gren- zelooze verveling uit werk-te-kort, een luxe-vermoeidheid, voorkomende in het mondaine gerun van verscheiden dienst boden gedirigeerd door een kundige huishoudster; daar is de huisvrouw kost baar, overbodig sieraad en uitzonderlijk verschijnsel. Waar is de toekomstige huisvrouw mee gebaat? Dat zij haar taak ver staat. Geen mensch ter wereld zal de verpleegster zonder proef- en leer tijd vertrouwen, ook al blaakt zij van toewijding en ijver, nog veelvuldig is de meening, dat de vrouw vanzelf een huis houding kan leiden. Het is maar een klein aantal dat de schaar in de stof zet en meesterlijk de japon knip, een klein percentage dat bedeeld is met esprit de cuisine. De groote menigte meisjes moet leeren en vlijtig zijn. Leeren en vlijtig zijn op de Huishoud scholen of ambulante cursussen daar naast en daarbóven luisteren naar en leeren van de moeders en de tantes! Dorothie in „de Opstandigen", haalt de schouders op voor het begrip: huis houden leeren; haar eigen bestaan en eigen gewin zijn troostelooz^ voorbec - den van afmatting en bandeloos uit leven. Het gaat er nu om het handenwerk belangwekkend, liefst wat amusant te maken. Een saaie, taaie les is geeuw- verwekkend en weinig vrucht dragend, Intussclien: huishouding leeren is geen

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1926 | | pagina 1