FEUILLETON. GELDKONINGEN. B IJ V O E G S E L VAN DB Woensdag 10 Nov. 1826, No. 265 BINNENLAND. MINISTER DE GEER OVER 1IUWLIJK EN ECHTSCHEIDING. Op een alg. vergadering van de Ne der.. Middernachtzending heeft Minister De 'Geer een uitvoerige rede gehouden, waarin hij o. a. het volgende zei-. Grondslag van ous huwelijks- en ge- zinsrecht is de levenslange monogamie Aldus wordt het niet alleen bedoeld door ons Burgerlijk Wetboek, maar is het ook, als vrucht van een eeuwenoude christelijke beschaving, sinds onheuglijke tijden gemeengoed van de natie. Wanneer wij dan ook meenden, dat iets vast geankerd lag in onze volkszeden, en legen subversieve theorieën bestand was. dan was het tot betrekkelijk korten lijd geleden wel onze huwelijksinslelling Er waren gevallen, waarin echtscheiding wettelijk toegelaten was en waarin zij ook voorkwam; maar dit waren hooge uitzonderingen. Hardop werd er dan liefst niet over gesproken, en in inliemen kring slechts met droefheid en medelij den. Dit is nu geheel veranderd. Men is te genwoordig op groole schaal gese pareerd". Er wordt over gesproken met hetzelfde gemak als waarmee men over een geboorte een sterfgeval of een brui loft spreekt. Dit .gesepareerd"-zijn is een levensstaat als 'n andere. Straks sluit men een nieuw huwelijk, dal trouwens meer molen van de separatie het doel is ge weest. Fr is een zeer diepe kloof ontstaan tusschen wat de wet bedoeld heeft en wal de practijk, tengevolge van een la cune in de wet,„ervan heeft gemaakt. Als dit nog een tijd doorgaat en zich verergert, dan gaat ons heele huwelijks recht. in één zijner meest essentieele be- standdeelen. ondersteboven. En dat zal in dit geval niet maar beteekenen, dal een of andere sympathieke rechtsinstel ling verloren gaat. maar dat één der pij lers van onze samenleving bezwijkt. Er wordt gezegd, dat de tegenwoordige practijk haar oorsprong vindt in de al te groote begrensdheid van de wettelijke re denen tot echtscheiding. Ik Laat dit in het midden. Maai- hoe men ook denke over uitbreiding daarvan eindeloos veel ge vaarlijker dan deze ris wat zich thans be zig is te ontwikkelen. De huidige echt scheiding met onderling goedvinden de negatie van liet huwelijk. Wat deze zaak zoo intens-bedenkelijk maakt, is, dat 't hier niet slechts gaat om een welig opschieten van iets abnormaals, maar om het omzetten van de normen zelf. Zondige uitwassen kunnen ons vaak be nauwen maar zoolang zij als zoodanig gekwalificeerd blijven is er hoop op red ding en is het gestel der samenleving niet .aangetast. Maar wanneer men voor huwelijk gaat aanzien een verbintenis die even gemakkelijk tijdelijk als blijvend kan zijn, wanneer men van menschen, die kort geleden getrouwd, zijn hoort vragen, niet als grap, maar in ernst- zijn ze neg niet uit elkaar? dan wordt de toestand veel ernstiger. De aanran ding der huwelijksinstelling in onze da gen is méér dan een volkszonde; het is een inzinking van onze cultuur, het is do wezenlijke loswrikking van één der Chris telijke grondslagen van ons volksleven. Er zijn menschen ,die dit alles goed praten „omdat er zooveel ongelukkige huwelijken zijn." Maar zij vergeten, dat dit geneesmiddel erger is- dan do kwaal, omdat hierdoor ongelukkige huwelijken worden bevorderd. Bevorderd langs twee wegen. Vooreerst vóór de sluiting van het hu welijk, omdat de keus onberaden en licht zinnig wordt. In de tweede plaals gedurende hel hu welijk omdat do moderne opvatting allo kans op herstelde toenadering bij moge lijk geschil uiteen rukt, eu iedere luim van verkooling doet aanzien als een hoogst eerbiedwaardig symptoom, dat men eigenlijk niet bij elkaar hoort. Toch hebben in" tal van huwelijken, ook-na een bewolkten hemel, man en vrouw el kaar tenslotte leeren begrijpen en lief hebbon met een hechtere liefde dan hen in do bruidsdagen verbond. Langs deze twee wegen zoowel vóór als tijdens het huwelijk werkt de mo derne opvatting ongelukkige huwelijken in do hand. Het kwaad dat zij verhelpen* wil, neemt door de toediening van haar ^medicijn een stijgende lijn aan; met het "gevolg dat hel medicijn iu steeds meer dere gevallen moet worden toegediend en dat van onze oude huwelijksinstelling niets dan de schijn overblijft. In deze bijeenkomst werd voorts door dr. P. If. Ritler gesproken over bescher ming van het toekomstig leven, in ver band met de geprovoceerde abortus. Geautoriseerde vertaling naar het Engelsch, van E. PHILIPS OPPENHEIM, door W. M. D. SPIES—v. d. LINDEN. 27). Haar gedachten gingen terug naar de kleine „fgrm", zoo ver weg van de be schaving. Zij dacht aan de verandering m hel leven van hen allen daar, haar vader, van zorg bevrijd, haar broer op „college", haar moeder, die niet meer dat onrustige licht in haar oogen had, die niet meer behoefde te tobben, el- ken dag wéér, hoe zij den leveranciers hun armzalige rekeningen, die toch zoo gauw opliepen, moest betalen. Te den- leen, dat de oude dagen kond(en terug keeren was een nachtmerrie voor haar. Zij voelde dat zij alles zou kunnen,, alles zou durven doen, om weer haar oude positie bij haar oom terug te winnen. Er waren bij het afscheid maar enkele woor den tusschen hen gewisseld. Zij had hem gevraagd aan haar menschen thuis niets te zeggen, om hen te doen denken, dat zij voor hem op reis was. „Geef hun (nog enkele maanden!" smeekte zij. „Als ik dan slaag in wal ik van plan ben te probeeren, dan is alles goed. Slaag ik niet, welnu, dan zijn zij een tijdje langer gelukkig geweest." j Hij had geen woord van hoop tot HAAGSCHE BRIEVEN. (Nadruk verboden). Voor den Haagschen tooneelliefheb- ber in den werkelijken zin, ik meen voor hem, die getrouw volgt alles wat er op tooneelgebied van belang gebeurt, is het een drukke tijd. Nu praat ik niet eens over de première's, waarmee we ook dit seizoen in de eerste maanden overgoten worden, zooals zulks te doen gebruike lijk is en ook niet over de te hooi en te gras voorkomende voorstellingen van reizende buitenlandsche tooneelgezel- schappen, hoewel al deze dingen iemand voldoende werk geven. Maar we zitten bovendien midden in een serie jubilea van verschillenden aard. Daar was in de eerste plaats de afscheidsvoorstelling van mevrouw Mann-Bouwmeester. Dat is werkelijk grandioos geweest. Er wordt maar al te vaak van het Haagsche pu bliek beweerd, dat het lauw is, dat het niet in geestdrift kan geraken, dat het bang is om spontaan te zijn, dat het voor alles verlangt zijn décorum te be waren en nog veel meer van dergelijke strekking. Nu is het waar, het Haagsche publiek geeft zich niet gemakkelijk, maar als het eenmaal een bepaalde grens hqeft overschreden, geeft het zich goed. En dan, och de tijden zijn ook wel veran derd, men staat hier in Den Haag tegen over de tooneelspeelkunst en de kunste naars van het tooneel wel anders dan vijftien jaren en langer terug. Cor van der Lugt heeft er bij de huldiging van mevrouw Mann-Bouwmeester op zoo aardige wijze aan herinnerd. Wijzend op haar pas geschonken ridderkruis, waarmee de groote actrice zoo dol en dol gelukkig was, zei hij: „Heel vroeger liep er, als de tooneelspelers in de stad kwamen, een veldwachter voorop, later de fiscus, nu is er een minister aan wezig om mee u te huldigen. Dat is veel prettiger." Ik herinner me, hoe zes tien jaar geleden deze zelfde zaal van het gebouw voor meer dan twee-derde leeg was, toen de groote Louis er zijn afscheidsvoorselling kwam geven, een afscheidsvoorstelling, omdat het hem op de vaderlandsche planken te benauwd was geworden. Maar het publiek heeft thans aan de zuster dubbel en dwars goed gemaakt wat het aan den broeder te kort mag zijn geschoten. Mevrouw Mann is warm en spontaan en met over- liaar gespróken. Hij had geen beloften gedaan. Alles, wat hij gezegd had, was koel en ter zake. „Wat je verloren hebt, staat aan je zelf om terug te vinden. Als hel gevon den is, zal het zijn, alsof het nooit ver loren was.'" Maar wat een onmogelijke onderne ming scheen heil Hoe kon*zij verwach ten te slagen! Zelfs Stella zou haar uit lachen; en Vine, ze had hem maar eens gezien, maar zij kon zich den glimlach voorstellen waarmee hij haar smeekbe den zou beantwoorden. Smeekbeden' Zij zou een ander wapen te kiezen hebben. Door geweld en list was zij bestolen; haar eenigc kans van welslagen was liet gebruik van dezelfde middelen, maar al leen met meer juistheid toegepast. On- dertusschen hield zij zichzelf voor, dat zij afleiding, als die van zooeven, moest ontwijken, maar zij was toch eigenlijk nog een kind en zij had zoo weinig vriendschap ondervonden. Haar hoofd zonk wat lager en zij sloeg de handen Voor haar oogen. Wat was zij toch dwaas! Zij sloot haar deur af en. huilde zichzelf in slaap. HOOFDSTUK HL ,,,W< i 1 je met tn ij trouwen?" „Deze keer kunt u mij niet ontsnap pen", zei hij ferm. „Wilt u in uw stoel gaan zitten of zullen wij hier praten?" Zij keek naar hem op en de woorden, die zij van te voren bedachl hadr be slierven haar op de lippen, Zij ging hem heel gedwee voor tot de plek waar hun weldigend enthousiasme gehuldigd. En als we nog reden in rijtuigen, die met paarden bespannen waren, dan zouden èn voor èn na de voorstelling zeer zeker de paarden van haar rijtuig gespannen zijn op dien gedenkwaardigen avond en zij zou door een aantal enthousiaste be wonderaars getrokken zijn naar de plaats waar zij wezen moest, de kleedkamer of den Kunstkring waar de feestelijk heid na afloop der voorstelling werd voortgezet of naar het hotel. Maar we leven nu eenmaal in den prozaïschen tijd der machinerieën en al zou het mis schien practisch niet eens volslagen on mogelijk zijn, een motor van een auto te demonteeren, een dergelijk modern vervoermiddel leent zich nu eenmaal niet tot dergelijke spontane huldebetui gingen en niemand is op het idee ge komen om met het oog hierop voor de zen avond een rijtuig met paarden in de plaats van een auto te bestellen. Het geheel is er echter niet minder indruk wekkend om geweest. Als deze brief onder de oogen der le zers komt, zijn we bezig aan een tweede huldiging, van een verklaarde lievelinge van het publiek en tusschen deze twee groote gebeurtenissen in is mevr. De Bper van Rijk, die ook zeer door het publiek geapprecieerd wordt, nog even tjes gehuldigd in de duizendste opvoe ring van „Tropenadel" van Van Wer- meskerken. Zaterdag dan, viert Annie van der Lugt Melsertvan Ees haar koperen tooneel-jubileum. Dit mag worden aan gemerkt als een specifiek Haagsche ge beurtenis. Natuurlijk, ze zal wel in an dere plaatsen, met name in de groote steden, jubelen ook en ze zal wel overal gefêteerd worden, want ze heeft alle kwaliteiten om overal waar ze speelt een geliefde verschijning te worden, maar wij Hagenaars, we hebben toch een bijzonder recht op haar. Ze is ónze An nie, ze hóórt bij ons, ze past bij ons, we houden van haar om tallooze eigen schappen, we vinden het prettig haar tegen lo komen of haar ergens te zien- zitten, ze is een stukje van het Haagsche leven. En daarom zou het on-Haagsch zijn, haar jubileum slechts met een enkel woord en een simpele, zij het nog zoo weelderige bloemenhulde, te laten pas- seeren. Neen, er moet wat meer werk van gemaakt worden. In een kunsthandel staat een groot portret van de jonge actrice, een mooi ldeurig en fleurig door van Meegeren geschilderd portret en het raam is geen moment zonder belangstellende kijkers. En overal zijn sprekende, expres getee- kende affiches aangeplakt. In een boekje over de jubilaresse, dat, in overeenstemming met de gelegenheid, door den auteur, D. Hans, consequent in den jubeltoon gehouden is, vinden de gretige lezers en lezeressen tal van kleine bijzonderheden over de beminde actrice, zoo van het soort, die het pu bliek gaarne leest. Hoe laat ze op staat, wanneer ze naar bed gaat, wanneer ze met haar kindje speelt en of ze haar huis houdboek geregeld controleert. Eén ding heeft er mij echter bijzonder in gefrap peerd en dat is de in een interview ge geven verzekering, gegeven zoowel door Cor van der Lugt als door de jubilaresse zelf: dat ze niet altijd de rollen krijgt, die ze graag hebben wil, en wel eens rollen, die ze liever niet wil spelen. Dit is in een boek, dat door duizen den gelezen zal worden, een verklaring van beteekenis, aan de juistheid waar van natuurlijk niet getwijfeld mag wor den, daar ze komt uit den mond van den directeur van het gezelschap en uit dien der eerste actrice, die tegelijker tijd zijn echtgenoote is. Het publiek im mers is zoo gauw geneigd om te denken, dat Annie van Ees bij het Hofstadtooneel een zeer bevoorrechte positie heeft, dat ze, zooals haar man 't uitdrukt „alles krijgt wat ze hebben wil". Een bevoor rechte positie heeft ze zeer zeker in dien zin, dat het als een groot voorrecht voor haar mag worden beschouwd, onder lei- stoelen naast elkaar stonden. „Wij zullen even gaan zitten, als u het goed vindt, een oogenblik maar," zei ze weifelend. „Ik kan niet lang blijven. Ik heb nog zooveel te pakken." Hij antwoordde niet vóór hij haar reis deken geschikt en het haar behaaglijk gemaakt had. Het waren de enkele laat ste uren van de reis. ,Vóór zich konden zy in de verte de lichten van Wales zien. Den volgenden morgen zouden zjj aanleggen. „Ik zal u niet lang ophouden." Hij trok zijn Moei tot vlak bij de hare, zoo dat niemand kon hooren wat zij zeiden, „maar ik sta er op, dat u mij zegt, waarom u mij de laatste vier en twintig uren aldoor ontweken hebt. Ik heb u toch niet op de een of andere manier gehinderd?"! .Neen," antwoordde zij, terwijl zij strak naar een van de lichten keek, „u weet wel van niet." ,Ik heb integendeel," antwoordde lyj, „al het mogelijke gedaan, om u de reis dragelijk te maken. Natuurlijk weet ik, dat het genoegen van uw gezelschap mij ruimschoots schadeloos stelde voor de kleine diensten, die ik in staat was u te bewijzen, maar toch licb ik niets gedaan, waardoor i k verdiend heb, dat u mij zooi anders behandelt. U moet mij zeggen^ wat dit beleekent." ?,U overdrijft," zeide zij koel, ;,ik heb mij den heelen dag wat nerveus gevoeld en ik had geen zin om met iemand ld praten. Ik heb u niet meer ontweken ding gekomen te zijn van den zoo veel zijdig begaafden en alleszins bekwamen Cor van der Lugt. Hij immers was de aangewezen persoon om haar te leiden op den weg der kunst, om haar talent te helpen ontplooien en te ontwikkelen. Zij zelf is de eerste om te erkennen, dat zij aan Cor „alles te danken" heeft. Maar, ze krijgt niet alles wat ze hebben wil en wel eens wat zc niet wil hebben. En dat geeft haar de beste kansen om voor waarts en opwaarts te gaan. Een ander jubileum, dat het meer mondain aangelegde deel van het Haag sche publiek vrij koud heeft gelaten, maar dat niet minder geestdriftig en warm gevierd is in de kringen, die zich daarvoor interesseeren, dan de jubilea der genoemde tooneelkunstenaressen, is het zilveren jubileum van het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid geweest. Op de receptie, welke de beide directrices, Anna Polak en Marie Heinen, hielden, werden ongeveer alle kopstukken uit de vrouwenbeweging opgemerkt, politieke en niet-politieke. Het bureau is een stichting van be teekenis geworden, misschien grooter nog dan indertijd de stichters bij de op richting er van zelve hebben kunnen vermoeden en het is een stuk werk, waarop met trots gewezen mag worden. Natuurlijk zijn er officieele toespraken en toespraakjes gehouden door verschil lende deputaties en ook Anna Polak heeft officieel een kort woord gespro ken, waarin zij o.a. og, hartelijke wijze de eerste directrice van het bureau, Marie Jungius, heeft herdacht. Anna Po lak is in den loop der jaren, al wil zij het waarschijnlijk zelf niet, een volkomen Haagsche figuur geworden. Zij behoort tot het Haagsche leven, op haar terrein dan, even goed als het uiterlijk zoo frêle persoontje van Annie van Ees. Zij be hoort tot, wat men de keerzijde van de medaille zou kunnen noemen, de zijde, die door velen vaak genegeerd wordt, waarover eigenlijk zelden of nooit wordt gesproken, zoodat buitenstaanders in letterlijken zin wel eens meenen, dat ze in het geheel niet bestaat, het niet- mondaine, niet-lichtzinnige, niet-snobis- tische Den Haag, het Den Haag waar gewerkt cn geploeterd en gestreden wordt, maar een ander struggle dan die voor high life. v. T. WERKLOOZENZORG IN MIDDELBURG- Door den Middelburgschen Bestuup- dersbond en den Chrislclijkeu Besturen bond werd gisteravond in het Schut tershof een vergadering gehouden met georganiseerde werkloozon eu bestuurs leden van vakvereenigingen, aangesloten bij een der genoemde bonden, waarin de lieer J. Onderdijk, wethouder van Middel burg, sprak over „WerkLoozenzorg in Middelburg" in verband met de nieuwe crisisregeling. De voorzitter \an den M. B. B„ do heer J a c. O n d e r d ij k, zeide, dat de beide besturen gemeend hebben deze belang rijke kwestie nader te moeten doen toe lichten en wethouder Onderdijk te moeien uitnoodigen, die van liet begin af de cri sismaatregelen mede heeft gemaakt. De heer J. Onderdijk, wethouder, het woord verkrijgende zeide gaarne de nieuwe regeling eens nader te willen toe lichten voor de besturen en leden der vakvereenigingen, dus de naast betrokke nen. Er zijn in de regeling nieuwe redu ien, doch ook nieuwe plichten neerga- legd, In 1922 maak te-in en geen reglement, omdat men geheel afhankelijk was van do Rijksregeling, zoowel moreel als wet? lelijk In den loop van 1923 is de rijks^ bijdrage opgehouden, alleen geeft het rijk nog af eu loc iets voor het uitvoeren van werken in werkverschaffing. Het was den tijd, toen ook hier het aantal werkt loozen vermiuderden, maar later is het weer gaan toenemen en 1926 spant ten deze wel de kvoon. Om dit nader aan te toonen, noemt dan een ander." „Dat is niet waar," antwoordde liij. Zij draaide zich langzaam om, totdat hij haar in '1 gelaat kon zien, tfat rustig. DieeR en Kalm hein bijna lichtgevend blank scheen in de zwarte duisternis van dit maanlooze oogenblik. „U kunt mij tegenspreken, als u daar zin in hebt," zeide zij, „maar u kunf nauwelijks verwachten, dat ik hier za) blijven zitten, om u aan te hooren." ^ïïij boog zich wat dichter naar haar toe en zij voelde plotseling zijn hand de liare omvatten. „Virginia," zeide liij ja, ik meen het Virginia, wees niet zoo onvrien delijk tegen mij, onzen laatsten avond. Je weet heel goed, dal het mij pijn doet als je zoo legen mij spreekt en naar mij kijlcl. Wij zouden locli vrienden zijn; dat heb je me immers beloofd?" „Als ik dat deed," anlwoordclp zij. was liet heel dwaas. Vrienden moeten elkaar wederzijds vertrouwen schenken cn dat kan ik niet. Ik sta op het puutt vreemde dingen te doen op een wonder lijke manier en ik kan niets uitleggen. Als ik vrienden had, zouden zij denken, dat ik mijn verstand verloren liad en zouden zij willen dat ik een verklaring gaf. Dat is juist, wat ik niet kan doen. Daarom ben ik zeker, dat het beter is, als u mij aan mijn lot overlaat." „Dat doe ik niet," antwoordde hij vast besloten. „Ik -ben niet overdreven nieuwsgierig en ik wil je niet in mijn zaken mengen, maar ik kan het niet hel- (Iogez. Med spr. enkele cijfers. Zoo wijst hij er op. dat in Mei 1922 230 werkloozon waren ingeschreven In Mei 1923 157; 1924 99; 1925 203; 1926 308 Voor September zijn de cijfers resp. 211, 180; 126; 203 cn 323 Voor November 253, 1 17, 189; 279 en 432 Voor het geheele jaar 1922 2755; 1923 2007; 1924 1728; 1925 287L en tot nu toe in 1926 3610 Do toestand i s dus nu wel criliek te noemen daarom restte niets anders dan een regeling lo freffen, waar te wacht ten is ,dat vele der betrokkenen in maan- geen werk zullen vinden. Het ergste is wel het vele ontslag aan de Vitrile Works, het bijna geregeld stop zetten der meelfabriek, en de slapte bij de ijzergiq- tui ie en de pianofabriek en ontslag bij den Houthandel van Alberts. Toen de ongeorganiseerden bij het burv gerlijk armbestuur kwamen, werd hun toestand moeilijk, want wilden zij alsnog lid eener organisatie worden, dan hield de uilkeering van het B;. A. op en konden zij uit de werkloozenkas nog niet trekt- ken. Er is toen door het steuncomité een tusschenniaatregel toegepast door hen te geven, wat zij van hot Bg-A. kregen en bovendien f 1 voor contributie van de vakvereenigiug. Van de f 6 kan men och>- ler niet leven. Voor do kleermakers kwam nog de moeilijkheid, dat hun organisa tie niet meer bij de werkloosheidsval-)* zekering was aangesloten om financieele redenen. Tham komende tot de nieuwe rege ling die de volgende week in werking treedt, wijst spr er op, dat deze voor een groot gedeelte eigen hulp v.an do ar(- beiders tot grondslag heeft. Vooral krij^ gen de organisaties er meer werk door. Do ongeorganiseerden krijgen tot Mei 1927 gelegenheid, dus nog bijna 6 maan^ den om zich aan te sluiten. Het is da eerste plicht der arbeiders, vooral nu, te zorgen verzekerd te zijn, het is hun plicht tegenover hun gezin. Spr. ging nu de nieuwe regeling art tikelsgewijze na Art. 1 dat inhoudt, dat voor steun in aanmerking komen .de uitgetrokkenen,*zij die nog geen recht hebben op uitkeering uit de kassen en de oil verzekerden, vroeg volgens spr. geen nadere toelichting. Art. 2 dat voorschrijft dat ieder geval op zich zelf moet worden beschouwd en niemand aan deze regeling eenig recht op ondersteuning kan ontleenen ,werd door spr nog eens krachtig onderstreept. Re kening wordt gehouden met evcntueele andere inkomsten en ook met de vraag of de betrokkene al of niet volwaardig ar beider is. Art 3 dat omschrijft wie kostwinner is, werd niet toegelicht, doch wel art. 4, dat voorsclirijft dat men buiten zijn wil alleenstaand persoon is geworden. Zoo zou bijv. oen inwonend kind, dat geen steun kan krijgen, alleen kunnen gaan wonen. Het eerste deel van art. 5 geeft voor schriften over de verplichte inschrijving bij dc arbeidsbeurs, wal volgens spr. te vens noodig is om 'liet gezinsinkomen te kunnen nagaan. Het tweede deel zegt dat ieder werklooze verplicht is aangeboden werk, waarvoor hij lichamelijk geschikt is en waarvoor hem een gangbaar looii wordt geboden te aanvaarden. Art. 6 beval voornamelijk het bedrag pen, als ik voel, dat je in de een of an dere moeilijkheid bent en dat hel goed voor je zou zijn om in een vreemd land iemand te hebben, op wiens hulp je zoudt kunnen rekenen, als dal noodig was." „U meent het goed, dat weet ik," ant woordde zij, ..maar u vraagt hel onmoge lijke. Als u me toevallig ginds zult ont moeten. zult u hegrijpen, wat ik bedoel. Ik zal dingen doen, waar u zich voor zoudt schamen, als u wist, dat een van uw vrienden ze deed." ^?fij keerde zich bijna boos naar fiaar toe. „Kind," zei hij, „als ik niet zooveel van je hield, zou je mij mijn geduld doen verliezen. Hoe oud ben je?" Negentien," zeide zij, „maar dat is zaak niet." _,Mijn zaak niet!" herhaalde hij. „Goe de hemel. Alsof het niet de zaak van iedereen was, een kind als jij te be schermen! Negentien jaar! Stel je voor en den meesten tijd doorgebracht op een farmHoe weet je, dat deze dingen, die je zegt te zullen doen, goed of noo dig zijn? Zie je dan niet, dat je te jong bent, om over de ernstige dingen van het leven te oordeelen? Je hebt iemand noodig, om voor je te zorgen. Wil je met mij trouwen?" (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1926 | | pagina 5