FEUILLETON.
GELDKONINGEN.
B IJ V O E G S E L
VAN DB
Woensdag 10 Nov. 1826, No. 265
BINNENLAND.
MINISTER DE GEER OVER 1IUWLIJK
EN ECHTSCHEIDING.
Op een alg. vergadering van de Ne
der.. Middernachtzending heeft Minister
De 'Geer een uitvoerige rede gehouden,
waarin hij o. a. het volgende zei-.
Grondslag van ous huwelijks- en ge-
zinsrecht is de levenslange monogamie
Aldus wordt het niet alleen bedoeld door
ons Burgerlijk Wetboek, maar is het
ook, als vrucht van een eeuwenoude
christelijke beschaving, sinds onheuglijke
tijden gemeengoed van de natie. Wanneer
wij dan ook meenden, dat iets vast
geankerd lag in onze volkszeden, en legen
subversieve theorieën bestand was. dan
was het tot betrekkelijk korten lijd
geleden wel onze huwelijksinslelling
Er waren gevallen, waarin echtscheiding
wettelijk toegelaten was en waarin zij
ook voorkwam; maar dit waren hooge
uitzonderingen. Hardop werd er dan
liefst niet over gesproken, en in inliemen
kring slechts met droefheid en medelij
den.
Dit is nu geheel veranderd. Men is te
genwoordig op groole schaal gese
pareerd". Er wordt over gesproken met
hetzelfde gemak als waarmee men over
een geboorte een sterfgeval of een brui
loft spreekt. Dit .gesepareerd"-zijn is een
levensstaat als 'n andere. Straks sluit men
een nieuw huwelijk, dal trouwens meer
molen van de separatie het doel is ge
weest.
Fr is een zeer diepe kloof ontstaan
tusschen wat de wet bedoeld heeft en
wal de practijk, tengevolge van een la
cune in de wet,„ervan heeft gemaakt.
Als dit nog een tijd doorgaat en zich
verergert, dan gaat ons heele huwelijks
recht. in één zijner meest essentieele be-
standdeelen. ondersteboven. En dat zal
in dit geval niet maar beteekenen, dal
een of andere sympathieke rechtsinstel
ling verloren gaat. maar dat één der pij
lers van onze samenleving bezwijkt.
Er wordt gezegd, dat de tegenwoordige
practijk haar oorsprong vindt in de al te
groote begrensdheid van de wettelijke re
denen tot echtscheiding. Ik Laat dit in het
midden. Maai- hoe men ook denke over
uitbreiding daarvan eindeloos veel ge
vaarlijker dan deze ris wat zich thans be
zig is te ontwikkelen. De huidige echt
scheiding met onderling goedvinden
de negatie van liet huwelijk. Wat deze
zaak zoo intens-bedenkelijk maakt, is,
dat 't hier niet slechts gaat om een welig
opschieten van iets abnormaals, maar
om het omzetten van de normen zelf.
Zondige uitwassen kunnen ons vaak be
nauwen maar zoolang zij als zoodanig
gekwalificeerd blijven is er hoop op red
ding en is het gestel der samenleving
niet .aangetast. Maar wanneer men voor
huwelijk gaat aanzien een verbintenis die
even gemakkelijk tijdelijk als blijvend
kan zijn, wanneer men van menschen,
die kort geleden getrouwd, zijn hoort
vragen, niet als grap, maar in ernst-
zijn ze neg niet uit elkaar? dan wordt
de toestand veel ernstiger. De aanran
ding der huwelijksinstelling in onze da
gen is méér dan een volkszonde; het is
een inzinking van onze cultuur, het is do
wezenlijke loswrikking van één der Chris
telijke grondslagen van ons volksleven.
Er zijn menschen ,die dit alles goed
praten „omdat er zooveel ongelukkige
huwelijken zijn." Maar zij vergeten, dat
dit geneesmiddel erger is- dan do kwaal,
omdat hierdoor ongelukkige huwelijken
worden bevorderd.
Bevorderd langs twee wegen.
Vooreerst vóór de sluiting van het hu
welijk, omdat de keus onberaden en licht
zinnig wordt.
In de tweede plaals gedurende hel hu
welijk omdat do moderne opvatting allo
kans op herstelde toenadering bij moge
lijk geschil uiteen rukt, eu iedere luim
van verkooling doet aanzien als een
hoogst eerbiedwaardig symptoom, dat men
eigenlijk niet bij elkaar hoort. Toch
hebben in" tal van huwelijken, ook-na
een bewolkten hemel, man en vrouw el
kaar tenslotte leeren begrijpen en lief
hebbon met een hechtere liefde dan hen
in do bruidsdagen verbond.
Langs deze twee wegen zoowel vóór
als tijdens het huwelijk werkt de mo
derne opvatting ongelukkige huwelijken
in do hand. Het kwaad dat zij verhelpen*
wil, neemt door de toediening van haar
^medicijn een stijgende lijn aan; met het
"gevolg dat hel medicijn iu steeds meer
dere gevallen moet worden toegediend
en dat van onze oude huwelijksinstelling
niets dan de schijn overblijft.
In deze bijeenkomst werd voorts door
dr. P. If. Ritler gesproken over bescher
ming van het toekomstig leven, in ver
band met de geprovoceerde abortus.
Geautoriseerde vertaling naar het
Engelsch, van
E. PHILIPS OPPENHEIM,
door W. M. D. SPIES—v. d. LINDEN.
27).
Haar gedachten gingen terug naar de
kleine „fgrm", zoo ver weg van de be
schaving. Zij dacht aan de verandering
m hel leven van hen allen daar, haar
vader, van zorg bevrijd, haar broer op
„college", haar moeder, die niet meer
dat onrustige licht in haar oogen had,
die niet meer behoefde te tobben, el-
ken dag wéér, hoe zij den leveranciers
hun armzalige rekeningen, die toch zoo
gauw opliepen, moest betalen. Te den-
leen, dat de oude dagen kond(en terug
keeren was een nachtmerrie voor haar.
Zij voelde dat zij alles zou kunnen,, alles
zou durven doen, om weer haar oude
positie bij haar oom terug te winnen. Er
waren bij het afscheid maar enkele woor
den tusschen hen gewisseld. Zij had hem
gevraagd aan haar menschen thuis niets
te zeggen, om hen te doen denken, dat
zij voor hem op reis was.
„Geef hun (nog enkele maanden!"
smeekte zij. „Als ik dan slaag in wal ik
van plan ben te probeeren, dan is alles
goed. Slaag ik niet, welnu, dan zijn zij
een tijdje langer gelukkig geweest." j
Hij had geen woord van hoop tot
HAAGSCHE BRIEVEN.
(Nadruk verboden).
Voor den Haagschen tooneelliefheb-
ber in den werkelijken zin, ik meen voor
hem, die getrouw volgt alles wat er op
tooneelgebied van belang gebeurt, is het
een drukke tijd. Nu praat ik niet eens
over de première's, waarmee we ook dit
seizoen in de eerste maanden overgoten
worden, zooals zulks te doen gebruike
lijk is en ook niet over de te hooi en
te gras voorkomende voorstellingen van
reizende buitenlandsche tooneelgezel-
schappen, hoewel al deze dingen iemand
voldoende werk geven. Maar we zitten
bovendien midden in een serie jubilea
van verschillenden aard. Daar was in
de eerste plaats de afscheidsvoorstelling
van mevrouw Mann-Bouwmeester. Dat
is werkelijk grandioos geweest. Er wordt
maar al te vaak van het Haagsche pu
bliek beweerd, dat het lauw is, dat het
niet in geestdrift kan geraken, dat het
bang is om spontaan te zijn, dat het
voor alles verlangt zijn décorum te be
waren en nog veel meer van dergelijke
strekking. Nu is het waar, het Haagsche
publiek geeft zich niet gemakkelijk, maar
als het eenmaal een bepaalde grens hqeft
overschreden, geeft het zich goed. En
dan, och de tijden zijn ook wel veran
derd, men staat hier in Den Haag tegen
over de tooneelspeelkunst en de kunste
naars van het tooneel wel anders dan
vijftien jaren en langer terug. Cor van
der Lugt heeft er bij de huldiging van
mevrouw Mann-Bouwmeester op zoo
aardige wijze aan herinnerd. Wijzend
op haar pas geschonken ridderkruis,
waarmee de groote actrice zoo dol en
dol gelukkig was, zei hij: „Heel vroeger
liep er, als de tooneelspelers in de stad
kwamen, een veldwachter voorop, later
de fiscus, nu is er een minister aan
wezig om mee u te huldigen. Dat is
veel prettiger." Ik herinner me, hoe zes
tien jaar geleden deze zelfde zaal van
het gebouw voor meer dan twee-derde
leeg was, toen de groote Louis er zijn
afscheidsvoorselling kwam geven, een
afscheidsvoorstelling, omdat het hem op
de vaderlandsche planken te benauwd
was geworden. Maar het publiek heeft
thans aan de zuster dubbel en dwars
goed gemaakt wat het aan den broeder
te kort mag zijn geschoten. Mevrouw
Mann is warm en spontaan en met over-
liaar gespróken. Hij had geen beloften
gedaan. Alles, wat hij gezegd had, was
koel en ter zake.
„Wat je verloren hebt, staat aan je
zelf om terug te vinden. Als hel gevon
den is, zal het zijn, alsof het nooit ver
loren was.'"
Maar wat een onmogelijke onderne
ming scheen heil Hoe kon*zij verwach
ten te slagen! Zelfs Stella zou haar uit
lachen; en Vine, ze had hem maar eens
gezien, maar zij kon zich den glimlach
voorstellen waarmee hij haar smeekbe
den zou beantwoorden. Smeekbeden' Zij
zou een ander wapen te kiezen hebben.
Door geweld en list was zij bestolen;
haar eenigc kans van welslagen was liet
gebruik van dezelfde middelen, maar al
leen met meer juistheid toegepast. On-
dertusschen hield zij zichzelf voor, dat
zij afleiding, als die van zooeven, moest
ontwijken, maar zij was toch eigenlijk
nog een kind en zij had zoo weinig
vriendschap ondervonden. Haar hoofd
zonk wat lager en zij sloeg de handen
Voor haar oogen. Wat was zij toch
dwaas! Zij sloot haar deur af en. huilde
zichzelf in slaap.
HOOFDSTUK HL
,,,W< i 1 je met tn ij trouwen?"
„Deze keer kunt u mij niet ontsnap
pen", zei hij ferm. „Wilt u in uw stoel
gaan zitten of zullen wij hier praten?"
Zij keek naar hem op en de woorden,
die zij van te voren bedachl hadr be
slierven haar op de lippen, Zij ging hem
heel gedwee voor tot de plek waar hun
weldigend enthousiasme gehuldigd. En
als we nog reden in rijtuigen, die met
paarden bespannen waren, dan zouden
èn voor èn na de voorstelling zeer zeker
de paarden van haar rijtuig gespannen
zijn op dien gedenkwaardigen avond en
zij zou door een aantal enthousiaste be
wonderaars getrokken zijn naar de plaats
waar zij wezen moest, de kleedkamer
of den Kunstkring waar de feestelijk
heid na afloop der voorstelling werd
voortgezet of naar het hotel. Maar
we leven nu eenmaal in den prozaïschen
tijd der machinerieën en al zou het mis
schien practisch niet eens volslagen on
mogelijk zijn, een motor van een auto
te demonteeren, een dergelijk modern
vervoermiddel leent zich nu eenmaal
niet tot dergelijke spontane huldebetui
gingen en niemand is op het idee ge
komen om met het oog hierop voor de
zen avond een rijtuig met paarden in de
plaats van een auto te bestellen. Het
geheel is er echter niet minder indruk
wekkend om geweest.
Als deze brief onder de oogen der le
zers komt, zijn we bezig aan een tweede
huldiging, van een verklaarde lievelinge
van het publiek en tusschen deze twee
groote gebeurtenissen in is mevr. De
Bper van Rijk, die ook zeer door het
publiek geapprecieerd wordt, nog even
tjes gehuldigd in de duizendste opvoe
ring van „Tropenadel" van Van Wer-
meskerken.
Zaterdag dan, viert Annie van der
Lugt Melsertvan Ees haar koperen
tooneel-jubileum. Dit mag worden aan
gemerkt als een specifiek Haagsche ge
beurtenis. Natuurlijk, ze zal wel in an
dere plaatsen, met name in de groote
steden, jubelen ook en ze zal wel overal
gefêteerd worden, want ze heeft alle
kwaliteiten om overal waar ze speelt
een geliefde verschijning te worden,
maar wij Hagenaars, we hebben toch een
bijzonder recht op haar. Ze is ónze An
nie, ze hóórt bij ons, ze past bij ons,
we houden van haar om tallooze eigen
schappen, we vinden het prettig haar
tegen lo komen of haar ergens te zien-
zitten, ze is een stukje van het Haagsche
leven. En daarom zou het on-Haagsch
zijn, haar jubileum slechts met een enkel
woord en een simpele, zij het nog zoo
weelderige bloemenhulde, te laten pas-
seeren. Neen, er moet wat meer werk
van gemaakt worden.
In een kunsthandel staat een groot
portret van de jonge actrice, een mooi
ldeurig en fleurig door van Meegeren
geschilderd portret en het raam is geen
moment zonder belangstellende kijkers.
En overal zijn sprekende, expres getee-
kende affiches aangeplakt.
In een boekje over de jubilaresse, dat,
in overeenstemming met de gelegenheid,
door den auteur, D. Hans, consequent
in den jubeltoon gehouden is, vinden de
gretige lezers en lezeressen tal van
kleine bijzonderheden over de beminde
actrice, zoo van het soort, die het pu
bliek gaarne leest. Hoe laat ze op staat,
wanneer ze naar bed gaat, wanneer ze
met haar kindje speelt en of ze haar huis
houdboek geregeld controleert. Eén ding
heeft er mij echter bijzonder in gefrap
peerd en dat is de in een interview ge
geven verzekering, gegeven zoowel door
Cor van der Lugt als door de jubilaresse
zelf: dat ze niet altijd de rollen krijgt, die
ze graag hebben wil, en wel eens rollen,
die ze liever niet wil spelen.
Dit is in een boek, dat door duizen
den gelezen zal worden, een verklaring
van beteekenis, aan de juistheid waar
van natuurlijk niet getwijfeld mag wor
den, daar ze komt uit den mond van
den directeur van het gezelschap en uit
dien der eerste actrice, die tegelijker
tijd zijn echtgenoote is. Het publiek im
mers is zoo gauw geneigd om te denken,
dat Annie van Ees bij het Hofstadtooneel
een zeer bevoorrechte positie heeft, dat
ze, zooals haar man 't uitdrukt „alles
krijgt wat ze hebben wil". Een bevoor
rechte positie heeft ze zeer zeker in dien
zin, dat het als een groot voorrecht voor
haar mag worden beschouwd, onder lei-
stoelen naast elkaar stonden.
„Wij zullen even gaan zitten, als u het
goed vindt, een oogenblik maar," zei ze
weifelend. „Ik kan niet lang blijven. Ik
heb nog zooveel te pakken."
Hij antwoordde niet vóór hij haar reis
deken geschikt en het haar behaaglijk
gemaakt had. Het waren de enkele laat
ste uren van de reis.
,Vóór zich konden zy in de verte de
lichten van Wales zien. Den volgenden
morgen zouden zjj aanleggen.
„Ik zal u niet lang ophouden." Hij
trok zijn Moei tot vlak bij de hare, zoo
dat niemand kon hooren wat zij zeiden,
„maar ik sta er op, dat u mij zegt,
waarom u mij de laatste vier en twintig
uren aldoor ontweken hebt. Ik heb u
toch niet op de een of andere manier
gehinderd?"!
.Neen," antwoordde zij, terwijl zij
strak naar een van de lichten keek, „u
weet wel van niet."
,Ik heb integendeel," antwoordde lyj,
„al het mogelijke gedaan, om u de reis
dragelijk te maken. Natuurlijk weet ik,
dat het genoegen van uw gezelschap mij
ruimschoots schadeloos stelde voor de
kleine diensten, die ik in staat was u te
bewijzen, maar toch licb ik niets gedaan,
waardoor i k verdiend heb, dat u mij zooi
anders behandelt. U moet mij zeggen^
wat dit beleekent."
?,U overdrijft," zeide zij koel, ;,ik heb
mij den heelen dag wat nerveus gevoeld
en ik had geen zin om met iemand ld
praten. Ik heb u niet meer ontweken
ding gekomen te zijn van den zoo veel
zijdig begaafden en alleszins bekwamen
Cor van der Lugt. Hij immers was de
aangewezen persoon om haar te leiden
op den weg der kunst, om haar talent te
helpen ontplooien en te ontwikkelen. Zij
zelf is de eerste om te erkennen, dat zij
aan Cor „alles te danken" heeft. Maar,
ze krijgt niet alles wat ze hebben wil en
wel eens wat zc niet wil hebben. En dat
geeft haar de beste kansen om voor
waarts en opwaarts te gaan.
Een ander jubileum, dat het meer
mondain aangelegde deel van het Haag
sche publiek vrij koud heeft gelaten,
maar dat niet minder geestdriftig en
warm gevierd is in de kringen, die zich
daarvoor interesseeren, dan de jubilea
der genoemde tooneelkunstenaressen, is
het zilveren jubileum van het Nationaal
Bureau voor Vrouwenarbeid geweest. Op
de receptie, welke de beide directrices,
Anna Polak en Marie Heinen, hielden,
werden ongeveer alle kopstukken uit de
vrouwenbeweging opgemerkt, politieke
en niet-politieke.
Het bureau is een stichting van be
teekenis geworden, misschien grooter
nog dan indertijd de stichters bij de op
richting er van zelve hebben kunnen
vermoeden en het is een stuk werk,
waarop met trots gewezen mag worden.
Natuurlijk zijn er officieele toespraken
en toespraakjes gehouden door verschil
lende deputaties en ook Anna Polak
heeft officieel een kort woord gespro
ken, waarin zij o.a. og, hartelijke wijze
de eerste directrice van het bureau,
Marie Jungius, heeft herdacht. Anna Po
lak is in den loop der jaren, al wil zij
het waarschijnlijk zelf niet, een volkomen
Haagsche figuur geworden. Zij behoort
tot het Haagsche leven, op haar terrein
dan, even goed als het uiterlijk zoo frêle
persoontje van Annie van Ees. Zij be
hoort tot, wat men de keerzijde van de
medaille zou kunnen noemen, de zijde,
die door velen vaak genegeerd wordt,
waarover eigenlijk zelden of nooit wordt
gesproken, zoodat buitenstaanders in
letterlijken zin wel eens meenen, dat
ze in het geheel niet bestaat, het niet-
mondaine, niet-lichtzinnige, niet-snobis-
tische Den Haag, het Den Haag waar
gewerkt cn geploeterd en gestreden
wordt, maar een ander struggle dan die
voor high life. v. T.
WERKLOOZENZORG
IN MIDDELBURG-
Door den Middelburgschen Bestuup-
dersbond en den Chrislclijkeu Besturen
bond werd gisteravond in het Schut
tershof een vergadering gehouden met
georganiseerde werkloozon eu bestuurs
leden van vakvereenigingen, aangesloten
bij een der genoemde bonden, waarin de
lieer J. Onderdijk, wethouder van Middel
burg, sprak over „WerkLoozenzorg in
Middelburg" in verband met de nieuwe
crisisregeling.
De voorzitter \an den M. B. B„ do heer
J a c. O n d e r d ij k, zeide, dat de beide
besturen gemeend hebben deze belang
rijke kwestie nader te moeten doen toe
lichten en wethouder Onderdijk te moeien
uitnoodigen, die van liet begin af de cri
sismaatregelen mede heeft gemaakt.
De heer J. Onderdijk, wethouder,
het woord verkrijgende zeide gaarne de
nieuwe regeling eens nader te willen toe
lichten voor de besturen en leden der
vakvereenigingen, dus de naast betrokke
nen. Er zijn in de regeling nieuwe redu
ien, doch ook nieuwe plichten neerga-
legd, In 1922 maak te-in en geen reglement,
omdat men geheel afhankelijk was van
do Rijksregeling, zoowel moreel als wet?
lelijk In den loop van 1923 is de rijks^
bijdrage opgehouden, alleen geeft het rijk
nog af eu loc iets voor het uitvoeren van
werken in werkverschaffing. Het was
den tijd, toen ook hier het aantal werkt
loozen vermiuderden, maar later is het
weer gaan toenemen en 1926 spant ten
deze wel de kvoon.
Om dit nader aan te toonen, noemt
dan een ander."
„Dat is niet waar," antwoordde liij.
Zij draaide zich langzaam om, totdat
hij haar in '1 gelaat kon zien, tfat rustig.
DieeR en Kalm hein bijna lichtgevend
blank scheen in de zwarte duisternis van
dit maanlooze oogenblik.
„U kunt mij tegenspreken, als u daar
zin in hebt," zeide zij, „maar u kunf
nauwelijks verwachten, dat ik hier za)
blijven zitten, om u aan te hooren."
^ïïij boog zich wat dichter naar haar
toe en zij voelde plotseling zijn hand de
liare omvatten.
„Virginia," zeide liij ja, ik meen
het Virginia, wees niet zoo onvrien
delijk tegen mij, onzen laatsten avond.
Je weet heel goed, dal het mij pijn doet
als je zoo legen mij spreekt en naar mij
kijlcl. Wij zouden locli vrienden zijn;
dat heb je me immers beloofd?"
„Als ik dat deed," anlwoordclp zij.
was liet heel dwaas. Vrienden moeten
elkaar wederzijds vertrouwen schenken
cn dat kan ik niet. Ik sta op het puutt
vreemde dingen te doen op een wonder
lijke manier en ik kan niets uitleggen.
Als ik vrienden had, zouden zij denken,
dat ik mijn verstand verloren liad en
zouden zij willen dat ik een verklaring
gaf. Dat is juist, wat ik niet kan doen.
Daarom ben ik zeker, dat het beter is,
als u mij aan mijn lot overlaat."
„Dat doe ik niet," antwoordde hij vast
besloten. „Ik -ben niet overdreven
nieuwsgierig en ik wil je niet in mijn
zaken mengen, maar ik kan het niet hel-
(Iogez. Med
spr. enkele cijfers. Zoo wijst hij er op.
dat in Mei 1922 230 werkloozon waren
ingeschreven In Mei 1923 157; 1924 99;
1925 203; 1926 308 Voor September
zijn de cijfers resp. 211, 180; 126; 203
cn 323 Voor November 253, 1 17, 189;
279 en 432 Voor het geheele jaar 1922
2755; 1923 2007; 1924 1728; 1925 287L
en tot nu toe in 1926 3610
Do toestand i s dus nu wel criliek te
noemen daarom restte niets anders dan
een regeling lo freffen, waar te wacht
ten is ,dat vele der betrokkenen in maan-
geen werk zullen vinden. Het ergste is
wel het vele ontslag aan de Vitrile
Works, het bijna geregeld stop zetten der
meelfabriek, en de slapte bij de ijzergiq-
tui ie en de pianofabriek en ontslag bij den
Houthandel van Alberts.
Toen de ongeorganiseerden bij het burv
gerlijk armbestuur kwamen, werd hun
toestand moeilijk, want wilden zij alsnog
lid eener organisatie worden, dan hield
de uilkeering van het B;. A. op en konden
zij uit de werkloozenkas nog niet trekt-
ken. Er is toen door het steuncomité
een tusschenniaatregel toegepast door hen
te geven, wat zij van hot Bg-A. kregen en
bovendien f 1 voor contributie van de
vakvereenigiug. Van de f 6 kan men och>-
ler niet leven. Voor do kleermakers kwam
nog de moeilijkheid, dat hun organisa
tie niet meer bij de werkloosheidsval-)*
zekering was aangesloten om financieele
redenen.
Tham komende tot de nieuwe rege
ling die de volgende week in werking
treedt, wijst spr er op, dat deze voor
een groot gedeelte eigen hulp v.an do ar(-
beiders tot grondslag heeft. Vooral krij^
gen de organisaties er meer werk door.
Do ongeorganiseerden krijgen tot Mei
1927 gelegenheid, dus nog bijna 6 maan^
den om zich aan te sluiten. Het is da
eerste plicht der arbeiders, vooral nu,
te zorgen verzekerd te zijn, het is hun
plicht tegenover hun gezin.
Spr. ging nu de nieuwe regeling art
tikelsgewijze na
Art. 1 dat inhoudt, dat voor steun in
aanmerking komen .de uitgetrokkenen,*zij
die nog geen recht hebben op uitkeering
uit de kassen en de oil verzekerden, vroeg
volgens spr. geen nadere toelichting.
Art. 2 dat voorschrijft dat ieder geval
op zich zelf moet worden beschouwd en
niemand aan deze regeling eenig recht op
ondersteuning kan ontleenen ,werd door
spr nog eens krachtig onderstreept. Re
kening wordt gehouden met evcntueele
andere inkomsten en ook met de vraag of
de betrokkene al of niet volwaardig ar
beider is.
Art 3 dat omschrijft wie kostwinner is,
werd niet toegelicht, doch wel art. 4,
dat voorsclirijft dat men buiten zijn wil
alleenstaand persoon is geworden. Zoo
zou bijv. oen inwonend kind, dat geen
steun kan krijgen, alleen kunnen gaan
wonen.
Het eerste deel van art. 5 geeft voor
schriften over de verplichte inschrijving
bij dc arbeidsbeurs, wal volgens spr. te
vens noodig is om 'liet gezinsinkomen te
kunnen nagaan. Het tweede deel zegt dat
ieder werklooze verplicht is aangeboden
werk, waarvoor hij lichamelijk geschikt
is en waarvoor hem een gangbaar looii
wordt geboden te aanvaarden.
Art. 6 beval voornamelijk het bedrag
pen, als ik voel, dat je in de een of an
dere moeilijkheid bent en dat hel goed
voor je zou zijn om in een vreemd land
iemand te hebben, op wiens hulp je
zoudt kunnen rekenen, als dal noodig
was."
„U meent het goed, dat weet ik," ant
woordde zij, ..maar u vraagt hel onmoge
lijke. Als u me toevallig ginds zult ont
moeten. zult u hegrijpen, wat ik bedoel.
Ik zal dingen doen, waar u zich voor
zoudt schamen, als u wist, dat een van
uw vrienden ze deed."
^?fij keerde zich bijna boos naar fiaar
toe.
„Kind," zei hij, „als ik niet zooveel
van je hield, zou je mij mijn geduld doen
verliezen. Hoe oud ben je?"
Negentien," zeide zij, „maar dat is
zaak niet."
_,Mijn zaak niet!" herhaalde hij. „Goe
de hemel. Alsof het niet de zaak van
iedereen was, een kind als jij te be
schermen! Negentien jaar! Stel je voor
en den meesten tijd doorgebracht op
een farmHoe weet je, dat deze dingen,
die je zegt te zullen doen, goed of noo
dig zijn? Zie je dan niet, dat je te jong
bent, om over de ernstige dingen van
het leven te oordeelen? Je hebt iemand
noodig, om voor je te zorgen. Wil je met
mij trouwen?"
(Wordt vervolgd.)