FEUILLETON. BIJVOEGSEL Zaterdag t2 Sept. 1925 no. 215. NA VERWERPING VAN HET BELGISCH VERDRAG. In de Nederlander stelt de heer R(ut- gers) van R(oozenburg) de vraag, wat er zal gebeuren, wanneer het Nederland- sche Parlement het verdrag met België verwerpt. Zal men dan terugkeeren tot de phase van 8 Maart 1919, toen de Conseil Su prème besloot tot een herziening van het verdrag van 1839, waarbij de uitge sproken bedoeling zich richtte tegen de Nederlandsche hoogheidsrechten? Of lot de phase van 4 Juni 1919 toen de Geallieerden zich uitspraken voor de herziening die geen overgang van terri toriale souvereiniteit, noch vestiging van internationale servitiiten mocht meebren- gen. Daarop laat de schrijver dan volgen: „Komen wij nu door de verwerping terug in de phase van 4 Juni, dan za de toen benoemde commissie op den grondslag dier resolutie nieuwe onder handelingen moeten beginnen, maar dit zal nu geschieden in een sfeer, die door de verwerping door het Neder- lands ch parlement van het door En geland en Frankrijk reeds goedgekeurde uaclaat van 3 April er voor Nederland wel niet beter op zal geworden zijn! Dat de kans groot is, dat die commissie het eens wordt over voorstellen, die voor Nederland voordeeliger en dus voor België nadeeliger zijn, zal wel nie mand gelooven. Mocht die commissie echter bij meerderheid van stemmen voor Nederland ongunstige voorsteilen doen, welke de goedkeuring van den Conseil Suprème verkrijgen, dan behoeU onze souvereine regeering die niet te aanvaarden, zal men zeggen Accoord; maar men zal moeten erkennen, dat het uiterst gevaarlijk is, zich tegenover machtige tegenstanders steeds tot eene verdedigende, afwerende houding te moeten bepalen. Zal Nederland zich bij voortduring kunnen blijven verzetten te gen den krachtigen aandrang van de groote mogendheden, die de herziening nu eenmaal noodzakelijk achten en coüte que coüte zullen trachten door te zet ten? Wij vreezen! Maar er is o. i. eene andere mogelijk heid, die nog oneindig gevaarlijker voor ons is. Wanneer het tractaat door Ne derland verworpen wordt, zal men dan niet van andere zijde het standpunt in nemen, dat daardoor de taak van de bij resolutie van 4 Juni 1919 benoemde commissie en mitsdien die resolutie zelve vervallen is, zoodat de situatie van 8 Maart 1919 herleeft en de geheele kwestie wederom ab initio open wordt? Zijn de bezwaren tegen het voorliggend tractaat, waartegenover, naar wij tracht ten aan te toonen, ook belangrijke voor deden staan, van dien aard, dat wij eene herhaling van die buitengewoon gevaar lijke situatie moeten wagen? De uiterst bekwame stuurman van het kleine Ne- derlandsche scheepje is er tusschen Maart en 4 Juni 1919 in geslaagd, het zonder ongelukken tusschen de gevaar lijke annexatie-klippen door te sturen: zal dit een tweede maal gelukken? Moe ten wij het scheepje nog langer op de gevaarlijke zee laten rondzwalken en af wachten, dat België, gerugsteund door Frankrijk, het gunstige opgenblik voor een nieuwen aanval kiest? Dat ware toch in strijd met den eisch van goede strategie, die gebiedt hel initiatief zelf in handen te houden. Wij vertrouwen, dat de minister in de Memorie van Antwoord en bij de behan deling in de Kmers duidelijk zal weten te maken, waarom Z. Exc. dit tractaat op 3 April meende te mogen teekenen, al zullen wij er daarbij rekening mede moeten houden, dat de minister zich over internationale combinaties en gevaren met de uiterste voorzichtigheid zal moe ten uitlaten. Met het oog op de intusschen van zoovele zijden geleverde technische en economische critiek en de daardoor ge wekte en veldwinnende strooming tegen de ratificatie, meenden wij goed te doen er op te wijzen, dat de zaak nog een andere zijde heeft. Zij, die met zooveel scherpzinnigheid de bezwaren van het tractaat en de problematische gevallen, waarin dit tot wrijving tusschen Neder land en België kan aanleiding geven, op sporen, vergeten o. i., dat bij verwerping de zekerheid bestaat van eene bot sing tusschen Nederland eenerzijds er België met de vijf mogendheden ander zijds". hij min- i liet DE REISGENOOTE. Roman uit het Fransch van GUY CHANTEPLEURE. Geautoriseerde vertaling van W. H. C. x—- 14). Al, ontvlood liij de menschen niet vermeed ze zooveel mogelijk en zijn achting voor wereldsche genoegens j niets aan. duidelijkheid te wenschen o\ echter zonder dat oök slechts het ge ringste spoor van menscbeiibaal daarin te ontdekken wasIljj had veel de kennissen, die hij gaarne zag, v den die hij zeer genegen was eji, i beste he lee kenis van het woord, ooi vriendinnen van verschillenden leeftijd zooals de kleine Phyl, mevrouw Davran pay en Jacqueline Albin een speel kameraadje uj,t zijn kinderjaren v gezelschap hij op hoögen prijs stelde op wier genegenheid hij zeer gesteld Ongetwijfeld behoorde hij volstrekt tot de sombere of trage naturen, zajus smari was bij hem iets gezonds en krach tigs eu die had hem nooit terneer slagen. Hij kon heel vroolijk zjjn en ziju vroolijkheid was dan frisch en zeldzaam niet Zelfs Naar aanleiding van deze beschouwin gen een paar opmerkingen: Dat zij die het verdrag becritiseerden, vergaten, dat bij verwerping van het verdrag de zekerheid bestaat van een botsing tusschen Nederland en België, is een verwijt, dat wij ons niet behoeven aan te trekken. We hebben daar uit voerig op gewezen. Wp meenen alleen, dat de schuld daarvan niet geweten mag worden aan de huidige critici, maar aan het feit, dat er bij de onderhandelingen niet voldoende contact blijkt te zijn ge houden met de vertegenwoordigers van dc Nederlandsche belangen welke door hei verdragontwerp werden getroffen, en ook doordat hét in Maart '20 uitge geven persbericht over den inhoud van dat onlwerp-contract veel te vaag was, dan dat men daardoor het volledige in zicht kon krijgen, dat eerst het dit jaar bij de Kamers ingediende voorstel met toelichting gegeven heeft Maar niét stemmen we in met de be wering van den schrijver, dat bij ver werping van het verdrag door 4e Staten Generaal de zekerheid bestaat van een botsing met de vijf mogendheden. Het nu door de Kamers goed te keu ren verdrag-ontwerp is het resultaat van de onderhandelingen, die geopend wer den na de verklaring der Geallieerden van 4 Juni '19. Wordt nu het resultaat van die onderhandelingen verworpen, dan is het logisch dat we terugkeeren naar het beginpunt dier onderhandelin gen dus tot de verklaring van 4 Juni '19. Het lijkt ons bovendien volmaakt on denkbaar dat we, hoe dan ook, zouden kunnen terugkeeren naar de phase van Maart '19, omdat de toen heerschende sfeer van overwinnaarsroes met zijn Bel gische annexatiewenschen een product was van toenmalige omstandigheden, die nu niet meer bestaan. Diè roes is allang voorbij. En is ook niet meer opnieuw te verwekken. Dus terugkeer tot de verklaring van 4Juni '19: geen overgang van souverei niteit, noch vestiging van internationale servituten. En al zullen we nu niet de beteekenis van een verzet van Nederland tegen het ontwerp-verdrag onderschatten, we kun nen toch niet inzien dat het voor Neder land „uiterst gevaarlijk" zou zijn, zich tot een afwerende houding te bepalen, Er is immers niet een „voortdurende' afwerende houding bedoeld. In zoo goed als alle beschouwingen tegen dit ver drag staat de verklaring: een ver drag is noodig, maar dan een ander als dit. En we kunnen niet aannemen, dat de groote mogendheden halsstarrig zou den vasthouden aan den nu ontworpen tekst. Immers de Nederlandsche bezwaren, die het motief zouden vormen voor een evenlueele verwerping, zijn geen van alle van politieken aard, en raken ook geen van alle direct een of ander belanj dier mogendheden, fffet zal Frankrijk o Engeland (om van de andere heelemaal niet te spreken) in 't minst niet deren, als er in een tweede verdrag op doel treffender wijze voor de Nederlandsche financiën rekening werd gehouden met de onberekenbare gevolgen, die de wis- >elturigheid van den Scheldestroom zou cunnen hebben voor hem, die voor 't on derhoud van den vaargeul moet zorgen. Het zal hun niets kunnen schelen als er meer waarborgen worden gegeven voor de Zceuwsche waterschapsbelangen. De kanalenkwestie laat Engeland koud. En als er nog mogelijk Fransche belangen mochten zijn verbonden aan een der beide ontworpen kanalen, dan zijn die toch zeker niet overwegend voor dat land. Het zijn ook niet de groote mogend heden geweest, die hebben aangedron gen op een herziening in den nu ontwor- >en vorm. Ze hebben dat geheel aan 3elgië en Nederland overgelaten. Ze zijn cr eerst in gekend toen dit voorjaar het door de minister Hijmans en v. Kar- nebeek onderteekende ontwerp-verdrag aan hen (d.w.z. alléén aan Frankrijk en Engeland) werd voorgelegd. En denzelf den dag van de ontvangst, dus zonder verdere bestudeering, hebben ze meege deeld: we aanvaarden wat gij beiden hebt "Vastgesteld, en zijn bereid nu over te gaan tot opheffing van het verdrag van 1839. Als nu blijkt, dat wat in dat ontwerp voorloopig was vastgesteld, niet de defi nitieve goedkeuring heeft gekregen, is dan de groote vrees van den schrijver in de Nederlander gerechtvaardigd over den krachtigen aandrang dier mogen- heden om de herziening door te zetten, en dan nog wel „het koste wat het wil"? We gelooven het niet. De sfeer van het oogenblik is ook bij de Gealli eerden anders dan in de eerste maanden na den oorlog. We begrijpen heel goed dat er aan de verwerping van het verdrag door ons parlement veel vast zit. Maar aan de aanneming zitten ook zeer ernstige ge volgen vast. En de laatstbedoelde ge volgen lijken ons voor het oogenblik nog altijd van bedenkelijker aard, dan de moeilijkheden welke na een verwerping staan te wachten. natuurlijk, even als die lach van 'den oermensch. waarvan mevrouw Davran- gay zeide dal zij dien zoo graag hoorde omdat voor haar niets zoo kostelijk de vreugde van te leven en van goed te zijn weergaf. Iverjean had noch Phyllis, noch ine vrouw Davranfay voor haar vertrek weergezien. Beiden waren uitgegaan, toen hij aan het hotel kwam. Half ver scholen achter de courant, die hij den tuin van het Casimo las, had hij Phyllis opgemerkt, althans haar lioed of haar lach herkend.... Hij wist 't niet precies..Maar andere stemmen hadden zich met dien lach vermengd en die hoed werd omringd door andere hoedei niet alle van vrouwen en waaronder hij dien van Fabriee de Mauve onderscheid dc. En van oordeel zijnde, tlat mevrouw Davransay, die zich blind en doof hield eigenlijk hoogst onvoorzichtig was, bleef Kerjean achter zijn scherm van coüran tenpapier. Toen de vliegweek voorbij was, bleef hij niet langer. Hij had ruim genoeg var Vichy. Dc vliegerij had hem weinig be lang ingeboezemd, men wist alles te veel van te voren en het gejaagde gedoe van menschen die zich in badplaatsen lie pen te vervelen en de steeds wisselende en cosmopolitische omgeving vond hij BINNENLAND. IN EN OM DE HOOFDSTAD. CXLVII. Een internationaal congres en verkeersongevallen. Zondagavond j.l. kon men in de wacht kamer eerste klasse van ons Centraal station meer drukte waarnemen, dan in den regel op een dergelijken avond het geval is. Maar nu gold het iets bijzon ders. Er bevonden zich een aantal art sen uil deze stad, alsmede eenige pad vinders en die allen waren daar gekomen de plichten van gastvrijheid te ver vullen tegenover vreemdelingen uit ver schillende landen, hier ter stede verwacht tot het bijwonen van het deze week te houden vierde „Internationaal Congres voor Ongevallengeneeskunde en Beroep: ziekten". Groote kaarten hingen boven de .uitgangs-trappen der aankomst-per rons en verwittigden den vreemden con gressisten in verschillende talen, dat zij welkom zouden zijn in de eerste klasse wachtkamer en dat hun daar de verlang de inlichtingen zouden worden gegeven. En, in deze wachtkamer gekomen, von den zij daar die Amsterdamsche artsen en jeugdige padvinders, bereid hen te ver gezellen naar hun hotels of naar de hui zen der families, die logeer-ruimte voor hen beschikbaar hadden gesteld. Aange zien een paar honderd vreemde congres leden verwacht werden, was natuurlijk een beroep op de gastvrijheid van stad- genooten gedaan, want ik heb zulks vroeger al eens in het licht gesteld het aantal bedden in de verschillende hotels van beteekenis is zoo bijster groot niet; dat aantal bedraagt, volgens cijfers, vermeld in de officieele „Amsterdamsche Gids", ongeveer 1400 en dan vindt men in die lijst vermeld een aantal hotels, waar vreemdelingen vermoedelijk weinig ko men en die waarschijnlijk hun meeste vaste cliëntèle krijgen uit de provincie- menschen, welke aan die hotels gewend zijn. Voor vreemde toeristen en congres sisten, vooral als zij in zoo groolen getale naar Amsterdam komen als dezen zomer het geval is geweest, heeft de hoofdstad beslist te weinig hotel-ruimte en het zal geen overbodige weelde zijn als die ruim te tegen 1928, het Olympische jaar, aan merkelijk zal zijn vermeerderd. Daar is al eenige kans op, nu sedert eenigen tijd het tot stand komen van het nieuwe hotel aan de Vijzelstraat een feit is geworden; met het optrekken daarvan is men al een paar maanden bezig. Maar zal nu ook nog het Dam-hotel een feit worden? Mag men het „Handelsblad" juist ingelicht achten, dan schijnt zulks inderdaad het geval te zijn. Dat blad wist dezer dagen mede te deelen, dat ten Stadhuize mogelijkheid bestaat, dat de combinatie, die het hotel bouwen wil, daarin door de gemeente financieel ge steund zou worden, m. a. w. dat de ge meente dan belanghebbende zou worden bij de exploitatie van dat nieuw te slich ten hotel. Waarom niet? Indien daarvan werkelijk iets kwam, zou het niet voor de eerste maal zijn, dat in deze stad van gemeentewege werd medegewerkt om vreemdelingen onderdak te bezorgen. Logeerden niet in vroeger eeuwen per sonen van aanzien in het Prinsenhof, thans stadhuis? Had de stad niet haar Oude Zijds- en Nieuwe Zijds Heeren- h dementen; haar Oude- en Nieuwe Stadsherberg, waarin zij direct of indirect belanghebbende was bij de exploitatie? En al was zulks het geval in tijden, toen de particuliere hotels nog niet veel te beteekenen hadden, ook thans kan men bezwaarlijk zeggen, dat exploitatie of medezeggenschap bij exploitatie van der gelijke gebouwen niet lot gemeente-taak behoort. Waarom zou de gemeente wèl mogen verkoopen gaskachels en electri- sche lampen, kachels e. d. en geen hotel ruimte? Tegen dit laatste is niet veel in te brengen, wanneer er onvoldoende ge legenheid tot logeeren bestaat, want druk vreemdelingenverkeer is toch zeker wel een der grootste voordeelen eener groote stad. Wachten wij dus af wat er van dat Dam-hotel „groeien" zal en of inderdaad zal blijken, dat de oud-Hollandsche tuin op dat zooveel besproken Dam-terrein, die thans nagenoeg gereed is, even vlug zal moeten worden opgeruimd als hij werd aangelegd. Kalm afwachten, we hebben met deze geschiedenis al zoo dikwerf te leurstellingen gezien, In elk geval, de vreemdelingen, hier heen gekomen tot bijwoning van dat con gres voor ongevallen-geneeskunde en be roepsziekten, moeten nu voor een goed deel bij particulieren worden onderge bracht. En in verband met dat congres vond ik aanleiding eens een blik te slaan in de statistiek van ongevallen, ontstaan door het verkeer, welke statistiek thans te vinden is in het Juli-maandbericht van het gemeentelijk Statistiek-bureau. Ik weet wel, dat het bovengenoemde con gres in hoofdzaak zich zal bezig houden met ongevallen op den openbaren weg, door het verkeer ontstaan, maar zulks neemt niet weg, dat ongevallen op den openbaren weg van even groot belang zijn voor dengenen, die er slachtoffer van werden of van hen, die er elk oogen blik aan bloot staan slachtoffer te wor den als ongevallen, die ontstaan zijn bij de uitoefening van een beroep of be drijf, waar het congres zich meer spe ciaal mede bemoeien zal. Welnu, de mededeelingen van het sta tistisch maandblad betreffende die ver keersongevallen is belangwekkend ge noeg en geeft alleszins stof tot nadenken. Want, er blijkt duidelijk uit, dat wij, per centsgewijze natuurlijk, een heel eind op weg komen om steden als Parijs en Lon den met betrekking tot ongevallen door liet verkeer, nabij te streven, wat zeker een zeer twijfelachtige eer en een nog twijfelachtiger genoegen kan heeten Nochtans, we hebben de feilen te nemen voor wat ze zijn en die nuchtere, doch veelzeggende cijfers bekijkende, ons te vragen: is er iets tegen te doen om het aantal ongelukken te doen vermin deren en, zoo ja, wat dan wel? Met nadruk moet worden geconsta teerd, dat 'in het tweede kwartaal van het loopende jaar het aantal verkeers ongevallen te Amsterdam het hoogste was, hetwelk tot dusverre werd bereikt. afschuwelijk. Hij slaakte een zucht van verlichting, loen hij de terugreis naai de rue Boursault aanvaardde; toen dacht hij aan Colette Mouche, die aan 't the ater te Enghien, waaraan zij voor jaar was verhouden, de jongste rollen speelde. Bijna tol zijn eigen verbazing, verlangde hij cr naar haar weer le zien Als hij niet bij haar was, dacht hij. als hij haar brieven las, dat hij niet veel om haar gal'. Hij kreeg eiken dag een brier van haar ,soms twee. Colette was dol op schrijven maar ,als ze niet veel te ver lellen ha<l stelde ze zich tevreden met een telegramkaavt. Ze had de „Brieven aan Fanjan" gelezen en kinderlijk beken de ze haar hartewensch om eenmaal evènals de tooneelspeelster Desclée dii had gedaan ,liaar eigen brieven te" publi- ceereu. Van dit verlangen schemerde ook iets door in hare verliefde briefjes die. onverschillig of ze lang of kort waren. altijd heel aardig waren gesteld, mis schien ook wel omdat daarin niet alles „litteratuur" was. Colette Mouche, een ster van weinig bekendheid aan een klein Parijscli the- aler, had Kerjean lief op de gekun stelde manier van een sentimenteel', ko ket, heel jong meisje uit 't een of ander onschuldig comedieslukje ,dat onder den indruk is van de rol van „la Dame aux n.l. 1512, en daaronder was het aantal gedooden 12, dat der ernstig- en licht gewonden 78 en 271, terwijl bij de ove rige 1151 gevallen uitsluitend raaterieele schade werd beloopen. Het totaal aan tal voertuigen en voetgangers bij die on gevallen betrokken bedroeg voor de tr3m 150, vrachtauto's 460, personen-auto's 636, motorrijwielen 98, rijwielen 973, wagens met paard 201, handkarren 128, trampassagiers 4 en voetgangers 192 Verder leert ons de statistiek, dat 163 ongevallen veroorzaakt werden door voetgangers, die dingen hadden gedaan, welke zij niet hadden moeten doen, als daar zijn: op- of afspringen van een in gang zijnde tramwagen, verkeerd over steken der straat, spelen op straat door kinderen, terwijl 932 ongelukken werden veroorzaakt door verkeersfouten van bestuurders, zooals niet rechts houden, verkeerd uitwijken, onvoorzichtig of roe keloos rijden e. d. Ik zal den lezer niet vermoeien met meer cijfers degene, die ik genoemd heb, geven reeds voldoende aanleiding tot eenige opmerkingen. Zij toonen o. a., dat bij de ongevallen betrokken waren 973 rijwielen, hetgeen geen verwonde ring zal opwekken bij allen, die in den zomertijd, en zeker gedurende een zóó prachtigen zomertijd als die, welke het tweede kwartaal van dit jaar ons gaf, gezien hebben het geweldig drukke rij- wielverlceer in deze stad, dat natuurlijk buitengewoon is toegenomen in verhou ding tot het aantal straten, die van prach tig gladde bevloering zijn voorzien. Het is jammer, dat er zooveel wielrijders zijn, die van die verbetering misbruik maken, door van meening te zijn, dat zij over dat plaveisel moeten jakkeren zooveel zij kunnen, daarmede in gevaar brengende voetgangers, die de straat oversteken en hun eigen persoon, om maar niet te spre ken van hun rijwiel. Het kan niet ont kend, dat in deze stad en in elke an dere, waar de wegen goed, modern pla veisel krijgen de wielrijders langza merhand een nog grooter gevaar zijn ge worden dan auto's en vracht-auto's en misschien dat er een tijd zal komen, dat er, door hun gigen schuld, iets op ge vonden zal moeten worden om aan dat gejakker paal en perk te stellen. In de eerste plaats zullen dan maatregelen ge nomen moeten worden tegen het overal bekende type der boodschaprijders, die met groote manden of wat niet vóór zich, zich van ieder ander sterveling niemendal aantrekken. In totaal waren, zooals uit de cijfers blijkt, 1096 vracht- en personen auto's bij ongevallen betrokken, ook al weder een bewijs van het steeds toene mend aantal dezer voertuigen en men vraagt zich af, waar het naar toe moet, wanneer dat aantal nog grooter zal ge worden zijn in een stad als deze, die in het oude gedeelte toch nog een groot per centage vrij smalle straten en grachten heeft, welke nooit verbreed zullen kun nen worden. Hoe het aantal verkeersongevallen te verminderen zal zijn, is uiteraard een vraag, 'waarop het antwoord niet zoo gemakkelijk is te geven. Politie-voor- schriften zoo noodig ook met betrek king tot wielrijders kunnen natuurlijk veel doen moreel invloed uitoefenen op wielrijders in de dagbladpers en vooral in de sportbladen van allerlei aard, door hen er steeds weer op le wijzen, dat ze dienen te beselfen, dat de openbare we gen geen renbanen zijn, helpt vermoede lijk ook, al verwacht ik er niet zoo heel veel van, maar de politie zou nog meer kunnen doen. De verkeersagenten in deze stad be ginnen hoe langer hoe meer hun moeilijk ambt te verstaan, doch volmaakt is het zeker niet, zoolang de voetganger blijk baar nog niet het hoofd-object van hun „veiligheidsdienst" is; nog maar al te veel ziet men hier, dat de verkeersagent zich van het heil van den voetganger niet veel aantrekt, daarvoor behoeft men el- ken dag maar eens een kijkje te nemen achter het Paleis bij den ingang tot Raad huisstraat, een der gevaarlijkste punten voor het voetgangersverkeer in deze stad. Het aantal vluchtheuvels is te Amster dam zéér toegenomen; vooral bij het aan brengen der nieuwe bevloering is daar- Camélias" en dat zoo'4 beetje doel als een malle blauwkous. Maar toch hield ze heel veel van hem jent Willem, die zich maar heel matig tot damtes van 't toonefcl aangetrokken voelde, was er deze dank baar voor dat ze zoo 'fijntjes, en (evens zoo verliefd en zoo mooi was en dal ze zich in zijn oogen nooit door een plat woord of een lomp gebaar had leelijk gemaakt. Ze viel haar nieuwen vriend volstrekt niet met le zware geloHen lastig, nnïar verklaarde hem onbevangen dal alleen iemand, die in staat zou zijn ha&r een plaats te bezorgen bij een grool theate en die haar op den weg, die naar sucee voert verder zou kunnen brengen, hun verhouding zou kunnen verbreken. En hoewel Willem niet al te zeker er van was dit te gelooven vond hij '1 toch wel aardig, ftlat dit mooie 'meisje hem' /ei dc dat ze nog nooit zooveel van een man had gehouden als sedert vier maan den van hem. Op die manier, zonder zich meer dan noodig was illusies le scheppen omtrent menschelijke hartstochten en zonder den eenvoud van hun vreugde te vertroebe len, waren ze, de een door de ander ge lukkig. In Parijs aangekomen bracht Willem den dag te Lavallois door, stapte daarna in een auto en liet zich naar Enghien brengen. Dien avond trad Colette op als Roxe- lane in de „Drie Sultanes", een rol, die niet tol haar repertoire behoorde en waarin ze allerliefst was. Merkwaardig, dacht Kerjean plot seling, Colette lijkt op Phylleke. wel niet heel veel, maar ze lijkt toch op haar Vreemd dat ik dat niet eerder heb opgemerkt Dat onwillekeurig elkaar naderen van die twee vrouwen was hem onaange naam, stuitte hem tegen de borst en hij verdreef die onaangename gedachten. Maandag-ochtend ,toen hij vroeg in de rue Boursault terugkeerde, om zich, alvorens naar de fabriek te gagn te ver- kleeden, stelde men hem een telegram ter hand, dat Zondag was gekomen.! Hel kwam uit Aix en luidde „Mevrouw Davranfay in de speel zaal getroffen door verlamming helft van lichaam builen bewustzijn twee uur later overleden." onderleekend Mauriceau. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1925 | | pagina 5