FEUILLETON.
BIJVOEGSEL
Zaterdag t2 Sept. 1925 no. 215.
NA VERWERPING VAN
HET BELGISCH VERDRAG.
In de Nederlander stelt de heer R(ut-
gers) van R(oozenburg) de vraag, wat er
zal gebeuren, wanneer het Nederland-
sche Parlement het verdrag met België
verwerpt.
Zal men dan terugkeeren tot de phase
van 8 Maart 1919, toen de Conseil Su
prème besloot tot een herziening van
het verdrag van 1839, waarbij de uitge
sproken bedoeling zich richtte tegen de
Nederlandsche hoogheidsrechten?
Of lot de phase van 4 Juni 1919 toen
de Geallieerden zich uitspraken voor de
herziening die geen overgang van terri
toriale souvereiniteit, noch vestiging van
internationale servitiiten mocht meebren-
gen.
Daarop laat de schrijver dan volgen:
„Komen wij nu door de verwerping
terug in de phase van 4 Juni, dan za
de toen benoemde commissie op den
grondslag dier resolutie nieuwe onder
handelingen moeten beginnen, maar dit
zal nu geschieden in een sfeer, die door
de verwerping door het Neder-
lands ch parlement van het door En
geland en Frankrijk reeds goedgekeurde
uaclaat van 3 April er voor Nederland
wel niet beter op zal geworden zijn!
Dat de kans groot is, dat die commissie
het eens wordt over voorstellen, die
voor Nederland voordeeliger en dus
voor België nadeeliger zijn, zal wel nie
mand gelooven. Mocht die commissie
echter bij meerderheid van stemmen
voor Nederland ongunstige voorsteilen
doen, welke de goedkeuring van den
Conseil Suprème verkrijgen, dan behoeU
onze souvereine regeering die niet te
aanvaarden, zal men zeggen Accoord;
maar men zal moeten erkennen, dat het
uiterst gevaarlijk is, zich tegenover
machtige tegenstanders steeds tot eene
verdedigende, afwerende houding te
moeten bepalen. Zal Nederland zich bij
voortduring kunnen blijven verzetten te
gen den krachtigen aandrang van de
groote mogendheden, die de herziening
nu eenmaal noodzakelijk achten en coüte
que coüte zullen trachten door te zet
ten? Wij vreezen!
Maar er is o. i. eene andere mogelijk
heid, die nog oneindig gevaarlijker voor
ons is. Wanneer het tractaat door Ne
derland verworpen wordt, zal men dan
niet van andere zijde het standpunt in
nemen, dat daardoor de taak van de bij
resolutie van 4 Juni 1919 benoemde
commissie en mitsdien die resolutie
zelve vervallen is, zoodat de situatie van
8 Maart 1919 herleeft en de geheele
kwestie wederom ab initio open wordt?
Zijn de bezwaren tegen het voorliggend
tractaat, waartegenover, naar wij tracht
ten aan te toonen, ook belangrijke voor
deden staan, van dien aard, dat wij eene
herhaling van die buitengewoon gevaar
lijke situatie moeten wagen? De uiterst
bekwame stuurman van het kleine Ne-
derlandsche scheepje is er tusschen
Maart en 4 Juni 1919 in geslaagd, het
zonder ongelukken tusschen de gevaar
lijke annexatie-klippen door te sturen:
zal dit een tweede maal gelukken? Moe
ten wij het scheepje nog langer op de
gevaarlijke zee laten rondzwalken en af
wachten, dat België, gerugsteund door
Frankrijk, het gunstige opgenblik voor
een nieuwen aanval kiest? Dat ware
toch in strijd met den eisch van goede
strategie, die gebiedt hel initiatief zelf
in handen te houden.
Wij vertrouwen, dat de minister in de
Memorie van Antwoord en bij de behan
deling in de Kmers duidelijk zal weten
te maken, waarom Z. Exc. dit tractaat
op 3 April meende te mogen teekenen,
al zullen wij er daarbij rekening mede
moeten houden, dat de minister zich over
internationale combinaties en gevaren
met de uiterste voorzichtigheid zal moe
ten uitlaten.
Met het oog op de intusschen van
zoovele zijden geleverde technische en
economische critiek en de daardoor ge
wekte en veldwinnende strooming tegen
de ratificatie, meenden wij goed te doen
er op te wijzen, dat de zaak nog een
andere zijde heeft. Zij, die met zooveel
scherpzinnigheid de bezwaren van het
tractaat en de problematische gevallen,
waarin dit tot wrijving tusschen Neder
land en België kan aanleiding geven, op
sporen, vergeten o. i., dat bij verwerping
de zekerheid bestaat van eene bot
sing tusschen Nederland eenerzijds er
België met de vijf mogendheden ander
zijds".
hij
min-
i liet
DE REISGENOOTE.
Roman uit het Fransch
van GUY CHANTEPLEURE.
Geautoriseerde vertaling van W. H. C.
x—-
14).
Al, ontvlood liij de menschen niet
vermeed ze zooveel mogelijk en zijn
achting voor wereldsche genoegens j
niets aan. duidelijkheid te wenschen o\
echter zonder dat oök slechts het ge
ringste spoor van menscbeiibaal daarin
te ontdekken wasIljj had veel
de kennissen, die hij gaarne zag, v
den die hij zeer genegen was eji, i
beste he lee kenis van het woord, ooi
vriendinnen van verschillenden leeftijd
zooals de kleine Phyl, mevrouw Davran
pay en Jacqueline Albin een speel
kameraadje uj,t zijn kinderjaren v
gezelschap hij op hoögen prijs stelde
op wier genegenheid hij zeer gesteld
Ongetwijfeld behoorde hij volstrekt
tot de sombere of trage naturen, zajus
smari was bij hem iets gezonds en krach
tigs eu die had hem nooit terneer
slagen. Hij kon heel vroolijk zjjn en ziju
vroolijkheid was dan frisch en zeldzaam
niet
Zelfs
Naar aanleiding van deze beschouwin
gen een paar opmerkingen:
Dat zij die het verdrag becritiseerden,
vergaten, dat bij verwerping van het
verdrag de zekerheid bestaat van een
botsing tusschen Nederland en België,
is een verwijt, dat wij ons niet behoeven
aan te trekken. We hebben daar uit
voerig op gewezen. Wp meenen alleen,
dat de schuld daarvan niet geweten mag
worden aan de huidige critici, maar aan
het feit, dat er bij de onderhandelingen
niet voldoende contact blijkt te zijn ge
houden met de vertegenwoordigers van
dc Nederlandsche belangen welke door
hei verdragontwerp werden getroffen,
en ook doordat hét in Maart '20 uitge
geven persbericht over den inhoud van
dat onlwerp-contract veel te vaag was,
dan dat men daardoor het volledige in
zicht kon krijgen, dat eerst het dit jaar
bij de Kamers ingediende voorstel met
toelichting gegeven heeft
Maar niét stemmen we in met de be
wering van den schrijver, dat bij ver
werping van het verdrag door 4e Staten
Generaal de zekerheid bestaat van
een botsing met de vijf mogendheden.
Het nu door de Kamers goed te keu
ren verdrag-ontwerp is het resultaat van
de onderhandelingen, die geopend wer
den na de verklaring der Geallieerden
van 4 Juni '19. Wordt nu het resultaat
van die onderhandelingen verworpen,
dan is het logisch dat we terugkeeren
naar het beginpunt dier onderhandelin
gen dus tot de verklaring van 4 Juni '19.
Het lijkt ons bovendien volmaakt on
denkbaar dat we, hoe dan ook, zouden
kunnen terugkeeren naar de phase van
Maart '19, omdat de toen heerschende
sfeer van overwinnaarsroes met zijn Bel
gische annexatiewenschen een product
was van toenmalige omstandigheden, die
nu niet meer bestaan. Diè roes is allang
voorbij. En is ook niet meer opnieuw
te verwekken.
Dus terugkeer tot de verklaring van
4Juni '19: geen overgang van souverei
niteit, noch vestiging van internationale
servituten.
En al zullen we nu niet de beteekenis
van een verzet van Nederland tegen het
ontwerp-verdrag onderschatten, we kun
nen toch niet inzien dat het voor Neder
land „uiterst gevaarlijk" zou zijn, zich
tot een afwerende houding te bepalen,
Er is immers niet een „voortdurende'
afwerende houding bedoeld. In zoo goed
als alle beschouwingen tegen dit ver
drag staat de verklaring: een ver
drag is noodig, maar dan een ander als
dit. En we kunnen niet aannemen, dat
de groote mogendheden halsstarrig zou
den vasthouden aan den nu ontworpen
tekst.
Immers de Nederlandsche bezwaren,
die het motief zouden vormen voor een
evenlueele verwerping, zijn geen van
alle van politieken aard, en raken ook
geen van alle direct een of ander belanj
dier mogendheden, fffet zal Frankrijk o
Engeland (om van de andere heelemaal
niet te spreken) in 't minst niet deren,
als er in een tweede verdrag op doel
treffender wijze voor de Nederlandsche
financiën rekening werd gehouden met
de onberekenbare gevolgen, die de wis-
>elturigheid van den Scheldestroom zou
cunnen hebben voor hem, die voor 't on
derhoud van den vaargeul moet zorgen.
Het zal hun niets kunnen schelen als er
meer waarborgen worden gegeven voor
de Zceuwsche waterschapsbelangen. De
kanalenkwestie laat Engeland koud. En
als er nog mogelijk Fransche belangen
mochten zijn verbonden aan een der
beide ontworpen kanalen, dan zijn die
toch zeker niet overwegend voor dat
land.
Het zijn ook niet de groote mogend
heden geweest, die hebben aangedron
gen op een herziening in den nu ontwor-
>en vorm. Ze hebben dat geheel aan
3elgië en Nederland overgelaten. Ze
zijn cr eerst in gekend toen dit voorjaar
het door de minister Hijmans en v. Kar-
nebeek onderteekende ontwerp-verdrag
aan hen (d.w.z. alléén aan Frankrijk en
Engeland) werd voorgelegd. En denzelf
den dag van de ontvangst, dus zonder
verdere bestudeering, hebben ze meege
deeld: we aanvaarden wat gij beiden
hebt "Vastgesteld, en zijn bereid nu over
te gaan tot opheffing van het verdrag
van 1839.
Als nu blijkt, dat wat in dat ontwerp
voorloopig was vastgesteld, niet de defi
nitieve goedkeuring heeft gekregen, is
dan de groote vrees van den schrijver
in de Nederlander gerechtvaardigd over
den krachtigen aandrang dier mogen-
heden om de herziening door te zetten,
en dan nog wel „het koste wat het
wil"? We gelooven het niet. De sfeer
van het oogenblik is ook bij de Gealli
eerden anders dan in de eerste maanden
na den oorlog.
We begrijpen heel goed dat er aan de
verwerping van het verdrag door ons
parlement veel vast zit. Maar aan de
aanneming zitten ook zeer ernstige ge
volgen vast. En de laatstbedoelde ge
volgen lijken ons voor het oogenblik nog
altijd van bedenkelijker aard, dan de
moeilijkheden welke na een verwerping
staan te wachten.
natuurlijk, even als die lach van 'den
oermensch. waarvan mevrouw Davran-
gay zeide dal zij dien zoo graag hoorde
omdat voor haar niets zoo kostelijk de
vreugde van te leven en van goed te
zijn weergaf.
Iverjean had noch Phyllis, noch ine
vrouw Davranfay voor haar vertrek
weergezien. Beiden waren uitgegaan,
toen hij aan het hotel kwam. Half ver
scholen achter de courant, die hij
den tuin van het Casimo las, had hij
Phyllis opgemerkt, althans haar lioed
of haar lach herkend.... Hij wist 't niet
precies..Maar andere stemmen hadden
zich met dien lach vermengd en die
hoed werd omringd door andere hoedei
niet alle van vrouwen en waaronder hij
dien van Fabriee de Mauve onderscheid
dc. En van oordeel zijnde, tlat mevrouw
Davransay, die zich blind en doof hield
eigenlijk hoogst onvoorzichtig was, bleef
Kerjean achter zijn scherm van coüran
tenpapier.
Toen de vliegweek voorbij was, bleef
hij niet langer. Hij had ruim genoeg var
Vichy. Dc vliegerij had hem weinig be
lang ingeboezemd, men wist alles te veel
van te voren en het gejaagde gedoe van
menschen die zich in badplaatsen lie
pen te vervelen en de steeds wisselende
en cosmopolitische omgeving vond hij
BINNENLAND.
IN EN OM DE HOOFDSTAD.
CXLVII.
Een internationaal congres en
verkeersongevallen.
Zondagavond j.l. kon men in de wacht
kamer eerste klasse van ons Centraal
station meer drukte waarnemen, dan in
den regel op een dergelijken avond het
geval is. Maar nu gold het iets bijzon
ders. Er bevonden zich een aantal art
sen uil deze stad, alsmede eenige pad
vinders en die allen waren daar gekomen
de plichten van gastvrijheid te ver
vullen tegenover vreemdelingen uit ver
schillende landen, hier ter stede verwacht
tot het bijwonen van het deze week te
houden vierde „Internationaal Congres
voor Ongevallengeneeskunde en Beroep:
ziekten". Groote kaarten hingen boven
de .uitgangs-trappen der aankomst-per
rons en verwittigden den vreemden con
gressisten in verschillende talen, dat zij
welkom zouden zijn in de eerste klasse
wachtkamer en dat hun daar de verlang
de inlichtingen zouden worden gegeven.
En, in deze wachtkamer gekomen, von
den zij daar die Amsterdamsche artsen en
jeugdige padvinders, bereid hen te ver
gezellen naar hun hotels of naar de hui
zen der families, die logeer-ruimte voor
hen beschikbaar hadden gesteld. Aange
zien een paar honderd vreemde congres
leden verwacht werden, was natuurlijk
een beroep op de gastvrijheid van stad-
genooten gedaan, want ik heb zulks
vroeger al eens in het licht gesteld
het aantal bedden in de verschillende
hotels van beteekenis is zoo bijster groot
niet; dat aantal bedraagt, volgens cijfers,
vermeld in de officieele „Amsterdamsche
Gids", ongeveer 1400 en dan vindt men
in die lijst vermeld een aantal hotels, waar
vreemdelingen vermoedelijk weinig ko
men en die waarschijnlijk hun meeste
vaste cliëntèle krijgen uit de provincie-
menschen, welke aan die hotels gewend
zijn. Voor vreemde toeristen en congres
sisten, vooral als zij in zoo groolen getale
naar Amsterdam komen als dezen zomer
het geval is geweest, heeft de hoofdstad
beslist te weinig hotel-ruimte en het zal
geen overbodige weelde zijn als die ruim
te tegen 1928, het Olympische jaar, aan
merkelijk zal zijn vermeerderd.
Daar is al eenige kans op, nu sedert
eenigen tijd het tot stand komen van het
nieuwe hotel aan de Vijzelstraat een feit
is geworden; met het optrekken daarvan
is men al een paar maanden bezig. Maar
zal nu ook nog het Dam-hotel een feit
worden? Mag men het „Handelsblad"
juist ingelicht achten, dan schijnt zulks
inderdaad het geval te zijn. Dat blad
wist dezer dagen mede te deelen, dat ten
Stadhuize mogelijkheid bestaat, dat de
combinatie, die het hotel bouwen wil,
daarin door de gemeente financieel ge
steund zou worden, m. a. w. dat de ge
meente dan belanghebbende zou worden
bij de exploitatie van dat nieuw te slich
ten hotel. Waarom niet? Indien daarvan
werkelijk iets kwam, zou het niet voor
de eerste maal zijn, dat in deze stad van
gemeentewege werd medegewerkt om
vreemdelingen onderdak te bezorgen.
Logeerden niet in vroeger eeuwen per
sonen van aanzien in het Prinsenhof,
thans stadhuis? Had de stad niet haar
Oude Zijds- en Nieuwe Zijds Heeren-
h dementen; haar Oude- en Nieuwe
Stadsherberg, waarin zij direct of indirect
belanghebbende was bij de exploitatie?
En al was zulks het geval in tijden, toen
de particuliere hotels nog niet veel te
beteekenen hadden, ook thans kan men
bezwaarlijk zeggen, dat exploitatie of
medezeggenschap bij exploitatie van der
gelijke gebouwen niet lot gemeente-taak
behoort. Waarom zou de gemeente wèl
mogen verkoopen gaskachels en electri-
sche lampen, kachels e. d. en geen hotel
ruimte? Tegen dit laatste is niet veel in
te brengen, wanneer er onvoldoende ge
legenheid tot logeeren bestaat, want druk
vreemdelingenverkeer is toch zeker wel
een der grootste voordeelen eener groote
stad. Wachten wij dus af wat er van dat
Dam-hotel „groeien" zal en of inderdaad
zal blijken, dat de oud-Hollandsche tuin
op dat zooveel besproken Dam-terrein,
die thans nagenoeg gereed is, even vlug
zal moeten worden opgeruimd als hij werd
aangelegd. Kalm afwachten, we hebben
met deze geschiedenis al zoo dikwerf te
leurstellingen gezien,
In elk geval, de vreemdelingen, hier
heen gekomen tot bijwoning van dat con
gres voor ongevallen-geneeskunde en be
roepsziekten, moeten nu voor een goed
deel bij particulieren worden onderge
bracht. En in verband met dat congres
vond ik aanleiding eens een blik te slaan
in de statistiek van ongevallen, ontstaan
door het verkeer, welke statistiek thans
te vinden is in het Juli-maandbericht van
het gemeentelijk Statistiek-bureau. Ik
weet wel, dat het bovengenoemde con
gres in hoofdzaak zich zal bezig houden
met ongevallen op den openbaren weg,
door het verkeer ontstaan, maar zulks
neemt niet weg, dat ongevallen op den
openbaren weg van even groot belang
zijn voor dengenen, die er slachtoffer van
werden of van hen, die er elk oogen
blik aan bloot staan slachtoffer te wor
den als ongevallen, die ontstaan zijn
bij de uitoefening van een beroep of be
drijf, waar het congres zich meer spe
ciaal mede bemoeien zal.
Welnu, de mededeelingen van het sta
tistisch maandblad betreffende die ver
keersongevallen is belangwekkend ge
noeg en geeft alleszins stof tot nadenken.
Want, er blijkt duidelijk uit, dat wij, per
centsgewijze natuurlijk, een heel eind op
weg komen om steden als Parijs en Lon
den met betrekking tot ongevallen door
liet verkeer, nabij te streven, wat zeker
een zeer twijfelachtige eer en een nog
twijfelachtiger genoegen kan heeten
Nochtans, we hebben de feilen te nemen
voor wat ze zijn en die nuchtere, doch
veelzeggende cijfers bekijkende, ons
te vragen: is er iets tegen te doen om
het aantal ongelukken te doen vermin
deren en, zoo ja, wat dan wel?
Met nadruk moet worden geconsta
teerd, dat 'in het tweede kwartaal van
het loopende jaar het aantal verkeers
ongevallen te Amsterdam het hoogste
was, hetwelk tot dusverre werd bereikt.
afschuwelijk. Hij slaakte een zucht van
verlichting, loen hij de terugreis naai
de rue Boursault aanvaardde; toen dacht
hij aan Colette Mouche, die aan 't the
ater te Enghien, waaraan zij voor
jaar was verhouden, de jongste rollen
speelde. Bijna tol zijn eigen verbazing,
verlangde hij cr naar haar weer le zien
Als hij niet bij haar was, dacht hij. als
hij haar brieven las, dat hij niet veel om
haar gal'. Hij kreeg eiken dag een brier
van haar ,soms twee. Colette was dol op
schrijven maar ,als ze niet veel te ver
lellen ha<l stelde ze zich tevreden met
een telegramkaavt. Ze had de „Brieven
aan Fanjan" gelezen en kinderlijk beken
de ze haar hartewensch om eenmaal
evènals de tooneelspeelster Desclée dii
had gedaan ,liaar eigen brieven te" publi-
ceereu. Van dit verlangen schemerde ook
iets door in hare verliefde briefjes die.
onverschillig of ze lang of kort waren.
altijd heel aardig waren gesteld, mis
schien ook wel omdat daarin niet alles
„litteratuur" was.
Colette Mouche, een ster van weinig
bekendheid aan een klein Parijscli the-
aler, had Kerjean lief op de gekun
stelde manier van een sentimenteel', ko
ket, heel jong meisje uit 't een of ander
onschuldig comedieslukje ,dat onder den
indruk is van de rol van „la Dame aux
n.l. 1512, en daaronder was het aantal
gedooden 12, dat der ernstig- en licht
gewonden 78 en 271, terwijl bij de ove
rige 1151 gevallen uitsluitend raaterieele
schade werd beloopen. Het totaal aan
tal voertuigen en voetgangers bij die on
gevallen betrokken bedroeg voor de tr3m
150, vrachtauto's 460, personen-auto's
636, motorrijwielen 98, rijwielen 973,
wagens met paard 201, handkarren 128,
trampassagiers 4 en voetgangers 192
Verder leert ons de statistiek, dat 163
ongevallen veroorzaakt werden door
voetgangers, die dingen hadden gedaan,
welke zij niet hadden moeten doen, als
daar zijn: op- of afspringen van een in
gang zijnde tramwagen, verkeerd over
steken der straat, spelen op straat door
kinderen, terwijl 932 ongelukken werden
veroorzaakt door verkeersfouten van
bestuurders, zooals niet rechts houden,
verkeerd uitwijken, onvoorzichtig of roe
keloos rijden e. d.
Ik zal den lezer niet vermoeien met
meer cijfers degene, die ik genoemd
heb, geven reeds voldoende aanleiding
tot eenige opmerkingen. Zij toonen o. a.,
dat bij de ongevallen betrokken waren
973 rijwielen, hetgeen geen verwonde
ring zal opwekken bij allen, die in den
zomertijd, en zeker gedurende een zóó
prachtigen zomertijd als die, welke het
tweede kwartaal van dit jaar ons gaf,
gezien hebben het geweldig drukke rij-
wielverlceer in deze stad, dat natuurlijk
buitengewoon is toegenomen in verhou
ding tot het aantal straten, die van prach
tig gladde bevloering zijn voorzien. Het
is jammer, dat er zooveel wielrijders zijn,
die van die verbetering misbruik maken,
door van meening te zijn, dat zij over dat
plaveisel moeten jakkeren zooveel zij
kunnen, daarmede in gevaar brengende
voetgangers, die de straat oversteken en
hun eigen persoon, om maar niet te spre
ken van hun rijwiel. Het kan niet ont
kend, dat in deze stad en in elke an
dere, waar de wegen goed, modern pla
veisel krijgen de wielrijders langza
merhand een nog grooter gevaar zijn ge
worden dan auto's en vracht-auto's en
misschien dat er een tijd zal komen, dat
er, door hun gigen schuld, iets op ge
vonden zal moeten worden om aan dat
gejakker paal en perk te stellen. In de
eerste plaats zullen dan maatregelen ge
nomen moeten worden tegen het overal
bekende type der boodschaprijders, die
met groote manden of wat niet vóór zich,
zich van ieder ander sterveling niemendal
aantrekken. In totaal waren, zooals uit
de cijfers blijkt, 1096 vracht- en personen
auto's bij ongevallen betrokken, ook al
weder een bewijs van het steeds toene
mend aantal dezer voertuigen en men
vraagt zich af, waar het naar toe moet,
wanneer dat aantal nog grooter zal ge
worden zijn in een stad als deze, die in
het oude gedeelte toch nog een groot per
centage vrij smalle straten en grachten
heeft, welke nooit verbreed zullen kun
nen worden.
Hoe het aantal verkeersongevallen te
verminderen zal zijn, is uiteraard een
vraag, 'waarop het antwoord niet zoo
gemakkelijk is te geven. Politie-voor-
schriften zoo noodig ook met betrek
king tot wielrijders kunnen natuurlijk
veel doen moreel invloed uitoefenen op
wielrijders in de dagbladpers en vooral
in de sportbladen van allerlei aard, door
hen er steeds weer op le wijzen, dat ze
dienen te beselfen, dat de openbare we
gen geen renbanen zijn, helpt vermoede
lijk ook, al verwacht ik er niet zoo heel
veel van, maar de politie zou nog meer
kunnen doen.
De verkeersagenten in deze stad be
ginnen hoe langer hoe meer hun moeilijk
ambt te verstaan, doch volmaakt is het
zeker niet, zoolang de voetganger blijk
baar nog niet het hoofd-object van hun
„veiligheidsdienst" is; nog maar al te
veel ziet men hier, dat de verkeersagent
zich van het heil van den voetganger niet
veel aantrekt, daarvoor behoeft men el-
ken dag maar eens een kijkje te nemen
achter het Paleis bij den ingang tot Raad
huisstraat, een der gevaarlijkste punten
voor het voetgangersverkeer in deze stad.
Het aantal vluchtheuvels is te Amster
dam zéér toegenomen; vooral bij het aan
brengen der nieuwe bevloering is daar-
Camélias" en dat zoo'4 beetje doel als
een malle blauwkous. Maar toch hield
ze heel veel van hem jent Willem, die zich
maar heel matig tot damtes van 't toonefcl
aangetrokken voelde, was er deze dank
baar voor dat ze zoo 'fijntjes, en (evens
zoo verliefd en zoo mooi was en dal ze
zich in zijn oogen nooit door een plat
woord of een lomp gebaar had leelijk
gemaakt.
Ze viel haar nieuwen vriend volstrekt
niet met le zware geloHen lastig, nnïar
verklaarde hem onbevangen dal alleen
iemand, die in staat zou zijn ha&r een
plaats te bezorgen bij een grool theate
en die haar op den weg, die naar sucee
voert verder zou kunnen brengen, hun
verhouding zou kunnen verbreken. En
hoewel Willem niet al te zeker er van
was dit te gelooven vond hij '1 toch
wel aardig, ftlat dit mooie 'meisje hem' /ei
dc dat ze nog nooit zooveel van een
man had gehouden als sedert vier maan
den van hem.
Op die manier, zonder zich meer dan
noodig was illusies le scheppen omtrent
menschelijke hartstochten en zonder den
eenvoud van hun vreugde te vertroebe
len, waren ze, de een door de ander ge
lukkig.
In Parijs aangekomen bracht Willem
den dag te Lavallois door, stapte daarna
in een auto en liet zich naar Enghien
brengen.
Dien avond trad Colette op als Roxe-
lane in de „Drie Sultanes", een rol, die
niet tol haar repertoire behoorde en
waarin ze allerliefst was.
Merkwaardig, dacht Kerjean plot
seling, Colette lijkt op Phylleke. wel
niet heel veel, maar ze lijkt toch op
haar Vreemd dat ik dat niet eerder
heb opgemerkt
Dat onwillekeurig elkaar naderen van
die twee vrouwen was hem onaange
naam, stuitte hem tegen de borst en hij
verdreef die onaangename gedachten.
Maandag-ochtend ,toen hij vroeg in
de rue Boursault terugkeerde, om zich,
alvorens naar de fabriek te gagn te ver-
kleeden, stelde men hem een telegram
ter hand, dat Zondag was gekomen.!
Hel kwam uit Aix en luidde
„Mevrouw Davranfay in de speel
zaal getroffen door verlamming helft
van lichaam builen bewustzijn twee
uur later overleden."
onderleekend Mauriceau.
(Wordt vervolgd).