Wj ondsdf&t oog No. 62. Zatopdan 14 Ma^pt 1925 DIT NUMMER BESTAAT UIT TWEE BLADEN. EERSTE BLAD. Abonnementsprijs per kwar taal: op de buitenwegen om Middelburg, en •voor de andere gemeenten p. post £2.50; voor Middelburg en agentschap Vlis- s<jingen f 2.30; weekabonnementen in Middelburg 18 <rent per week. Advertentiën worden berekend per regel plaatsruimte, met inbegrip van omranding. Gewone advertentiën: 30 -cent per regel. Ingezonden M e"d edeelin- ;g e n 50 cent per regel. Bij abonnement voor beide veel lager. Familieberichten en dankbetuigingen: van 17 regels f2.10, elke regel meer 30 cent. Kleine advertentiën niet grooter dan vijf regels druks en waarbij is aangegeven dat zij in deze rubriek .snoeten geplaatst worden, 85 cent bij ■vooruitbetaling. Advertentiën onder brieven of bevra gen bureau dezer courant 10 cent extra. Bewijsnummer 5 cent per stuk, Advertentiën moeten, willen ze nog in ons blad van dienzelfden dag worden opgenomen, uiterlijk 12 UUR en des ZATERDAGS uiterlijk HALF ELF aan ons Bureau bezorgd zijn. Postcheque en Gironummer -43255. DE BEZWAREN TEGEN DEN ZOMERTIJD. We hebben deze week met de beslis sing der Tweede Kamer tot afschaffing 'van den Zomertijd onze instemming be tuigd, omdat we, hoewel zelf het genot van den Zomertijd zéér waardeerend, de bezwaren van het platteland als ernstig erkennen, en voor dien prijs het genot van den Zomertijd te hoog gekocht ach ten. Naar aanleiding daarvan is ons ge vraagd, wat dan' toch wel de' bezwaren van de boeren zijn. Het uur dat zij des morgens verliezen, krijgen ze er immers 's avonds weer bij. Sommigen zagen slechts onwil in het verzet der boeren, en konden niet inzien, welke redelijke bezwaren voor hen tegen den Zomertijd gelden. Nu we bemerken dat velen die vraag stellen, willen we nog eens uiteen zetten, welke redelijke factoren er o. i. zijn in de bezwaren. We zullen daarom nu niet uitweiden over het genot en het nut dat de stedelingen van den Zomertijd heb ben. Die erkent iedereen wel. We willen nu alleen maar trachten duidelijk te ma ken, wat velen verklaren niet te be grijpen. We stemmen toe dat ook een boer des avonds het uur er bij krijgt dat hij des morgens verliest. Maar de kwestie zit niet in de hoeveelheid tijd. Het conflict ontstaat doordat een boer, wiens werk zich moet regelen naar den Zonnetijd, die werkzaamheden niet meer kan inpassen in de tijdsindeelingen, die de Zomertijd tenge volge heeft. Stel dat we een dag nemen, waarop het daglicht begint te 5 uur 's morgens en dus eindigt te 7 uur 's avonds. Voert Door VALENTINE WILLIAMS. Geautoriseerde vertaling van W. E. PONT. o 10). „Maar deuk nu eens even aan, John", viel ik hem in de rede, „ik kan toch zoo maar niet mijzelf opdringen aan iemand, die een pleizierlocht maakt, dat kan ik heusch niel. Zoo iets doet men niet! En je kunt toch niet verwachten, dat zulke prozaische Engelschen een lang verhaal zullen slikken over mijn leven, dat in gevaar is?" „Desmond", zei Bard en zijn stem was nu heel ernstig. „Je kunt gerust van mij aannemen, dal wanneer je hier niet onmiddellijk van daan gaal, ze jc waarschijnlijk den hals zullen afsnijden en den mijnen op den koop loe. Er komt de eerste veertien dagen op zijn minst geen enkele boot naar Colon. Dit jacht is een gelegenheid, die je door den he mel gezonden wordt Wanneer je wacht op een stoomboot, zijn er tien kansen tegen één, dat je de scheepsbrug over gaat in je kist, keurig ingepakt' Staat dat je beter aan? In 's hemelsnaam, man, men dan den Zomertijd in, dan zullen de uren van den dag bij de beide regelingen als volgt moeten worden aangeduid (waarbij Ze. aanduidt den Zonnetijd en Zr. den Zomertijd): Ze. 5-6-7-8- 9 -10-11-12-1-2-3-4-5-6-7 Zr. 6-7-8-9-10-11-12-1 -2-3-4-5-6-7-8 De invoering van den Zomertijd brengt echter geen wijziging in de maatschap pelijk vastgestelde uren, voor: treinen loop, markten, veilingen, scholen, huis houdelijke bezigheden, e. d. Als die bij Zonnetijd om 9 uur beginnen, is het aan*" rangsuur in Zomertijd óók 9 uur. Nu is het eigenaardige van het boeren bedrijf, dat het zijn werkzaamheden inoet j^regelen naar de zon, maar óók naar de Tnaatschappij, zijn afnemer. Stel nu dat een jjroentenboer, wil hij de klanten door de huisvrouwen in de stad tijdig vóór het middagmaal bedie nen, zijn rondgang door de stad om 8 uur moet beginnen. Dan heeft hij bij Zon netijd drie uur tijd om groenten te pluk ken, schoon te maken en naar de stad te vervoeren. In den Zomertijd wachten de huisvrouwen óók om 8 uur op het begin van zijn rondgang. Maar dat be- teekent voor hem, dat hij slechts twee uur daglicht tevoren beschikbaar heeft voor de genoemde werkzaamheden. Wil bij toch op tijd in de stad zijn, dan moet hij een uur vroeger beginnen. En nu heeft de ervaring geleerd, dat dat vroegere uur, vóór de dag begint, bijzonder slecht is voor het plukken van groenten, want ze zijn dan nog te nat van dauw. Als regel moet de boer later beginnen, maar krijgt dan zijn werk niet klaar als hij naar de stad moet. Met de melkboeren hetzelfde. De melkfabrieken en ook de huismoeders in de stad, kijken ook bij Zomertijd op hetzelfde uur als bij Zonnetijd naar de klok, om te zien waar de melkboer blijft. Maar de melkboer die bij Zonnetijd om 7 uur zijn melk moest afleveren, en dan twee uur daglicht had voor het melken en het vervoer, heeft daarvoor bij Zo mertijd slechts één uur beschikbaar. Ook bij moet er het laatste uur van den nacht bij nemen. En dan ondervindt hij, volgens het getuigenis van alle zuivelvereenigin- gen, dat de koeien nog niet klaar zijn met hun melkproductie. Ze zijn nog niet wakker, en bij het melken houden ze de melk op! De zuivelfabrieken en kaas makerijen hebben kunnen constateeren, dat de laatste melk, die het hoogste vet gehalte heeft, op dat vroegere uur niet uit de uiers komt. Nu een gewone boer, die geen dage- lijksche leverantie aan de stad heeft. Zoon boer heeft toch ook relaties met de stad. Hij moet bijvoorbeeld naar de markt. Maar als die markt bij zonne tijd om 10 uur begint, begint ze ook bij zomertijd om 10 uur. En als de boer bij zonnetijd een trein of boot van 9 uur moet halen, dan vertrekt die trein of boot bij zomertijd ook om 9 uur. Voor dien boer betee'kent dit, dat hij vóór zijn vertrek een vol uur minder werk kan doen, en voorzoover hij voor de markt producten wil meenemen, moet hij een uur van den nacht gebruiken om klaar te komen met hetzelfde werk dat hij bij zonnetijd nog bij daglicht kon doen. Voor het vervoer naar veilingen geldt het zelfde. En juist dat vroege uur is voor dat werk het meest bezwarend, door voch tigheid, door duisternis, en vaak door de koude. Blijft de boer thuis, dan komt zijn werk in botsing met het huishouden. Zijn schoolgaande kinderen moeten erop re kenen vroeg genoeg te ontbijten om te 8 uur of 9 uur op school te zijn, bij zo mertijd evengoed als bij zonnetijd. Du9 het ontbijt en middagmaal moeten daar naar geregeld worden: 8 uur en 12 uur. Ja, maar als de boer daarnaar dan ook zijn werkzaamheden op het veld reget, moet hij een uur vroeger begnnen. En dat kan hij niet, want dan is het te nat op het veld. In sommige dorpen zijn dan ook, tegen de wet in, de schooluren naar den zonnetijd gehouden. Maar als zoo'n boer dan een jongen in huis heeft die in een naburige stad een H. B. S., Am bachtsschool of zoo bezoekt, is er geen pardon op. Want de trein gaat als de klok 8 uur wijst, zooals ook bij Zon netijd. En de scholen in de stad beginnen ook als de klok 9 uur wijst. Voor die kinderen is er ook nog een ander bezwaar. Er zijn vrij veel knderen op het plat teland, die een eind moeten loopen om hun school te bereiken. Die moeten dus vroeg uit de veeren, om zich te kleeden en te ontbijten, en dan een uur naar de school te loopen. Stel dat ze er om 9 uur moeten zijn, dan moeten ze om 7 uur op. Geen bezwaar. Bij Zomertijd ook niet. Maar de kleine kinderen worden ook op het land bijtijds naar bed gestuurd. Stel om zeven uur. Nu komt de zomertijd. Dan is het op den boven door ons gestel den dag nog volop licht. Probeer dan ook eens de kinderen naar. bed te krijgen Alle huismoeders, ook in de stad, zul len eenstemmig getuigen dat je de „guus" er niet in krijgt als het nog licht is. Maar den volgenden ochtend moeten ze er vanwege den zomer tijd wel een uur vroe ger uit. Die slaapvermindering voor kin deren is dan toch zeker wel een hygi ënisch bezwaar tegen den zomertijd. Dat er ook voor volwassen stedelingen wel eens over geklaagd wordt dat ze 's och tends niet dadelijk frisch op hun werk zijn, omdat ze te lang van den avond heb ben geprofiteerd vanwege den zomertijd, en dus te kort hebben geslapen, zij ter loops even aangestipt. Dat die bezwaren geen verzinsel zijn, blijkt wel hieruit, dat ze met steeds lui der stem verkondigd zijn. In de eerste jaren van invoering van den zomertijd heeft men er weinig van gehoord. Van onwil tegen de nieuwigheid is toen niet of althans heel weinig gebleken. Het is vooral de ervaring in de practijk geweest die het verzet heeft doen groeien. En juist het getuigenis van menschen, die men waarlijk niet van bekrompen verzet kan beschuldigen, heeft ons ervan overtuigd dat de zomertijd, hoe heerlijk we dien zelf vinden, te duur gekocht is door de lasten die aan de boerenbevol king wordt opgelegd. De economische lichtbesparing heeft den grooten stoot tot de invoering gege ven in de dagen toen-de brandstofnood daartoe dwong. Er is nu niets meer dat daartoe dwingt. Het groote motief dat men er nu voor aanvoert, is: meerdere gelegenheid te geven tot ontsoanning. En dat motief moet o.i. wijken voor het bezwaar van de lasten, op het plat teland ondervonden. BINNENLAND. verbrand dat vervloekte raadseltje en geef de hecle geschiedenis op!" Wij Kelten hebben een aard, die tot verzet geneigd is; dat verklaart mis schien mijn sterke neiging Bard's raad in den wind le slaan. Maar zijn houding was' voor iemand van zijn kalmen aard zóó ongewoon, dat ik ervan onder den indruk kwam en mij liet overtuigen. „Misschien heb je gelijk, ouwe jongen" zei ik „Ik zal het „raadseltje", zooals je het noemt, niet verbranden, maar voor 't overige zal ik doen, wat je voor stelt. iWaar ik doe het op één voor waarde en alléén maar op die. Dat is, dat wij hier nu afscheid nemen en dat, mocht jouw plan om mijn gezelschap aan dien braven katoenspinner en zijn familie op te dringen, mislukken jij in geen geval je met mij verbindt of je op de een of andere manier in de zaak be trekt, zoo lang ilc nog in de stad ben Ik stak hem mijn hand toe. Maar Bard lachte en legde zijn beide handen op mijn schouders. „Neen, neen", protesteerde hij, „zóó erg is het niet. Ik ga mee naar de haven om alles met Garth voor je af te spre ken Hij zal waarschijnlijk vanmorgen wel op het consulaat komen om de voorraden in ontvangst te nemen, die wij voor hem hebben liggen." „John", zei ik, „ik heb je al ver genoeg in dit moeras meegesleept. Het denstand in overeenstemming is te achten. Deze vraag moet tot zijn leedwezen de Middenstandiraad ontkennend beant woorden. Na een gedetailleerde uiteenzetting van de nadeelen, welke aan genoemd wetsontwerp verbonden zijn, eindigt het advies met een herhaling van zijn ver zoek, dat alvorens de verdere behande ling van het ingediende ontwerp voort gang vindt, met handel en nijverheid overleg wordt gepleegd in zake een be lasting op weelde-uitgaven, die kans biedt de door de regeering noodig ge oordeelde bijdragen op te brengen, en in de praktijk ook uitvoerbaar is IN EN OM DE HOOFDSTAD. CXXI. DE WEELDEBELASTING. In een advies van den Middenstands- raad aan den Minister van Fwanciën, wordt cr o. m. op gewezen, dat de Raad zich enkel wil beperken tot de bespre king van de vraag of de uitwerking der denkbeelden van de regeering in de voorgelegde wetsontwerpen zoodanig is, dat zij met het algemeen belang van den handeldrijvenden en industrieelen mid is nog vroeg genoeg voor mij om naar de haven te gaan en naar dat jacht te wandelen, zonder veel aandacht te trek ken. Laten wc hier dus van elkaar scheiden en ik dank je nog eens heel hartelijk voor al je gastvrijheid .Desmond", John Bard's slem beefde even, „daar wil ik niets van hooren..." „Hoor eens, ouwe jongen", zei ik. ,Ik zit in een moeras en ik ben niet van plan jou met mij mee le trekken En ik wou je nog iets zeggen. Je had me kunnen verwijten, dat al deze na righeid over ons is gekomen door de dwaasheid, die ik beging, toen ik een onbekende boodschapper folgde naar een obscure buurt midden in den nacht. Je hebt er nooit op* gezinspeeld; maar ik wou toch graag, dat je wist, hoe ik je vergevensgezindheid op prijs stel Ik slak hem weer de hand loe Nu schudde John Bard hem hartelijk „Ik zal je bagage naar hel consulaat laten brengen", zei hij; „die kan dan tegelijk met Garth's goederen "aan boord gebracht worden.' Zoo regelden we alles in de besle verstandhouding. Bij de deur van de veranda draaide ik mij om en zei „En denk je nu, dat er iets waars is in dat verhaal van Adams?" „Ja zeker", antwoordde mijn gastheer, „ik denk van welt" Toen voegde hjj.er bï met Eijn goedigen glimlach Van twee bekende gebouwen. Twee gebouwen in deze stad worden op bet oogenblik hier en daar besproken en beiden, zijn, hoewel zij met betrek king tot hun bestemming totaal van el kander verschillen, belangrijk genieg in de geschiedenis van het Amsterdamsche leven, om ze ditmaal te maken tot on derwerpen van mijn wekelijksche cau serie uit de hoofdstad. Het eene gebouw is dat, waarin de Amsterdamsche Universiteit baar zetel heeft, d. w. z. waarin de Aula, de groote gehoorzaal, zich bevindt en de Senaat samenkomt om de belangen der hooge- school te behartigen. Want de tijden, waarin de Universiteit den zetel had in één gebouw, liggen zoowel voor Am sterdam 'als voor de andere academie steden reeds lang en lang achtei ons. Ons hooger onderwijs is zoodanig in om vang en beteekenis toegenomen, dat het niet meer in één gebouw kan worden gegeven tal van laboratoria, zieken huizen, enz. enz., in verband staande met dat onderwijs, zijn verrezen in ver schillende deelen der stad de hooge- school is geworden een complex van ge bouwen en, kon men ze bij elkander zet ten, dan zou het eigenlijke Universiteits gebouw met den zetel van den Senaat het middenpunt zijn. Spreekt men hier van het gebouw in de Oudemanhuispoort, dan weet iedere Amsterdammer dat daarmede hét Uni versiteitsgebouw bedoeld wordt. Eigen aardig de hoogeschool bij de Oude nranhuispoort, gevestigd in het vroegere Oudemannen- en Vrouwenhuis de plaats waar de jongeren worden opge leid lot het vervullen van belangrijke betrekkingen in onze hedendaagsche maatschappij. Het zijn groote oude, telkens weder inwendig veranderde gebouwen, die zich verheffen om een groote binnenplaats, in welks midden een Minerva-buste zich op een voetstuk vertoont. Daar binnen bevinden zich de kantoren van den pedel der academie, de aula, de Se naatskamer, tal van college-zalen, maar men heeft steeds moeten woekeren met de ruimte, die bij het toenemen van het aantal studenten te klein w^rd, zoodat men zelfs zolderruimten tot college zalen heeft moeten vertimtneren. En nu is men weder vastgeloopen, met het ge volg, dat B. en W. thans aan den ge meenteraad een crediet van ongeveer f 143.000 hebben moeten vragen om het vroegere gebouw van den geneeskundi gen dienst aan den Kloveniersbuigwal, aan het Universiteitsgebouw grenzende, te kunnen sloopen en op het vrijkomen de terrein een aanvoegsel aan de hooge- ,,Ben je van plan de zaak le gaan nasporen?" „Ik haalde de schouders op „Misschien wel!" zei ik. Maar een grootsch plan begon ai reeds in mijn brein op le komen. Het volgende oogenblik sloeg hel ijzeren hek van den tuin met een pang achter mij dichl en ik liep met flinken pas den heuvel af HOOFDSTUK V. liet meisje in den rooksalon. De zon was reeds opgegaan, maar de lucht was uog heerlijk frisch en hel gras glinsterde van den dauw van,den nacht Achter de wuivende palmen, die de kust lijn aangaven, schitterde en flikkerde de zee; het diepe blauw ging over in een zachter tint aan den horizont, waar de zee met de lucht samensmolt. Voorbij de massa van witte eu gele huizen van de stad, toekende zich een roouiig-witle rand van schuim af als hermelijn op een azuurbléuwen mantel, dat was de kustlijn. En nog verder gingen zee. kust en hemel onmerkbaar in elkaar over tot het alles één prachtig blauw werd. Het was een morgen, "die je blij maakt over het leven. De prikkelende, frisschc zeelucht deed mijn bloed tin telen van levenslust. De wereld was zoo prachtig en toen ik het marktplein over stak, stond ik een oogenblik stil om met bewondering te kijken naar den 'QUOTEA' iéde-estwscfo niate-sna (Ing. school te doen optrekken, waardoor mei dan weder voor een lange reeks van jaren over voldoende college-ruimte zal kunnen beschikken. Dit is de tweede aanvrage om een groot crediet tot uitbreiding der Univer siteit sedert 1913, toen ongeveer een gelijk bedrag als bovengenoemd werd gevraagd en toegestaan om de voor malige Agnielenschool voor het hooger onderwijs dienstbaar te maken. Wij naderen allengs het tijdstip, waar op het 300-jarig bestaan der inrichting van hooger onderwijs te Amsterdam zal worden herdacht, want het was op 8 Januari 1632 dat de „Doorlugtige School", het Athenaeum Illustre. met een rede van den hoogleeraar Vossius geopend werd. De oorzaak van haar ontslaan? Sla Wagenaar's geschiedenis van Amster dam op en gij zult daar lezen: .,De Regeering in aanmerking necmen- de, dat de jeugd dezer stad, in 't gemeen, te vroeg, en eer zij eenige gronden van Filozoofie gelegd hadt, van de Latijnsche Schooien naar de Academiën gezonden wordt, daar zij, huiten 't oog harcr oude ren, lijdeUjk, verviel tot ongebondenheid, hadt reeds op het einde des jaars 1629, beslooten, eene Professor in de Filo zoofie en Historiën herwaarts te beroe pen. Omtrent een jaar laater. besloot men tot het beroep van twee Profes soren, waartoe Burgemeesteren en Scholarchen gemachtigd werden." Groot verzet van Leiden, dat vreesde, dat een dergelijke school te eeniger tijd zou verhoogd" worden tot Univeisiteit en de Sleutelstad dus studenten zou ver liezen wal dan ook gebeurd is, maar héél veel later, want eerst in 1877 heeft de Amsterdamsche Doorlugtige School ook het „jus promovendi" verkregen en is zij met Leiden en de andere Rijksuni versiteiten gelijk gesteld. Verzet ook tegen de oprichting van dat Athenaeum uit Zwitserland, waar heen in die dagen tal van jeugdige Am sterdammers uit de patricische kringen gezonden werden voor hun opvoeding. Maar al dat verzet baatte niet in 1631 werden de twee eerste professoren genoemd, Vossius in de Historie, Bar- laeus in de Filozoofie en Welsprekend heid en eerstgenoemde wijdde in Janu ari 1632 de school in, gevestigd >n het kleurenrijkdom, de roode parasols bo ven de marktstalletjes, de vrouwen met haar felle doeken om het hoofd, het heldere rood en groen en geel van de massa's groenten en vruchten, die in rijken overvloed waren uitgestald. Ik voelde, dat ik aan het begin stond van een groot avontuur De drang naar romantiek, die ons Kelten in het bloed zit, werd weer sterk in mij. Voortdurend speelde mij de geheimzinnige rijmelarij door het hoofd, die de aanwijzing moest zijn daaraan twijfelde ik .geen oogen blik van een verborgen schat Ik was zóo *iu mijn gedachten verdiept, dat ik, de breede trap oploopend naar de lange, koele veranda van het En- gelsche consulaat, in hevige botsing kwam niet cpn man. die juist de Irap af ging. Het was een korte, stevige kerel, enorm sterk gebouwd, en zóó massief dat men werkelijk kon zéggen, dat hij even breed was als lang. Zijn gladgeschoren gezichl groot en glad en vol zomersproe ten was vurig verbrand en vooral rond om den goedhartigenvastberaden mond, vol groeven en rimpels. Onder zijn ach teroverslaande jaclitpet was het dikke roode haar teven zichtbaar, ook de bor stelige wenkbrauwen hadden dezelfde rossige tinl. Een paar trouwhartige, eer lijke blauwe oogen keken vriendelijk nit het verbrande gelaat Hij droeg een

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1925 | | pagina 1