FEUILLETON. No. 36. Zaterdag 7 Maart 1925 168° Jaargang» DIT NUMMER BESTAAT UIT TWEE BLADEN. EERSTE BLAD. Abonnementsprijs per kwar taal; op de buitenwegen om Middelburg, en voor de andere gemeenten p, post f 2.50; voor Middelburg en agentschap Vlis- singen f 2.30; weekabonnementen in Middelburg 18 cent per week, Advertentiën worden berekend per regel plaatsruimte, met inbegrip van omranding. Gewone advertentiën: 30 cent per regel, Ingezonden Mededeelin- g e n 50 cent per regel. Bij abonnement voor beide veel lager. Familieberichten en dankbetuigingen: van 17 regels f2,10, elke regel meer 30 cent. Kleine advertentiën niet grooter dan vijf regels druks en waarbij is aangegeven dat zij in deze rubriek moeten geplaatst worden, 85 cent bij vooruitbetaling. Advertentiën onder brieven of bevra gen bureau dezer courant 10 cent extra. Bewijsnummer 5 cent jjer stuk. Advertentiën moeten, willen ze nog in ons blad van dienzelfden dag worden opgenomen, uiterlijk 12 UUR en des ZATERDAGS uiterlijk HALF ELF aan ons Bureau bezorgd zijn. Postcheque/ en Gironummer 43255. BINNENLAND. IN EN OM DE HOOFDSTAD. CXX. Uit de geschiedenis van den Winkeliers-stand. Het is immers Napoleon geweest, die de Engelschen van zijn tijd genoemd heeft een volk van „shopkeepers" en ons, Nederlanders, een volk van „krui deniers", waarmede hij zijn minachting wenschte te kennen te geven over na ties, die in zijn oogen alleen in staat waren „tot klein gedoe", die om zoo te zeggen „dood vielen op een cent" en die feitelijk tot niets anders in staat wa ren dan tot kleinhandel en het potten en nog eens potten voor eigen zak, zon der eenig initiatief om groote dingen tot stand te brengen. Misschien dat hij, gezien den tijd, waarin hij zich liët gelden, niet hééle- maal ongelijk heeft gehad, maar in elk geval hebben die „shopkeepers" en „kruideniers" hem het leven erg onaan genaam weten te maken en zijn zij voor een niet onbelangrijk deel de oorzaak van zijn ondergang geworden. Na dien Napoleonistischen tijd heeft de natie van kruideniers zich eigenlijk nog minder van zijn krachtigen kant doen kennen dan gedurende de jaren van zijn worsteling tegen den vreemden indringer en eigenlijk is eerst gedurende de laatste dertig jaren der vorige eeuw de durf op handels- en industrieel gebied allengs weder teruggekeerd en kwam de detailhandel tot bloei; zag men het op komen van een degelijken winkelstand. Uit dien tijd dateeren dan ook in de eerste stad des lands een aantal winkel Door VALENTINE WILLIAMS. Geautoriseerde vertaling van W. E. PONT. o 5). De strandjutter zweeg en keek mij aan. Toen stale hij zijn magere hand binnen in zijn havelooze jas. „U heeft nu het verhaal gehoord net zooals liet is, mijnheer Okewood," zei hij, „en hier heeft U het bericht van dien gestorven kerel I Wees er voorzich tig mee! Het kan een fortuin voor U Jxdeekcnent Hij trok een vuil pakje, dat aan cem touwtje om zijn hals hing, te voorschijn. Hij deed hel louw los en gaf mij het klei ne, platte pakje. Ik wilde het openmaken, maar hij hield mijn hand tegen. „Niet hier," zei hij op fluisterenden toon. Toen voegde hij er met een treu- rigen glimlach bij: „Ik ben bang, dat het een gevaarlijk cadeau is, dal ik je daar geef, ouwe jon gen!" „Waarom zeg je datf" vroeg ik De zjeke wendde het hoofd om en keek naar hel venster zonder ruit, dat alleen beschermd was door een paar ruw-ge- bedrijven, die zich allengs tot zaken van groote beteekenis ontwikkeld hebben. Hoe langer hoe meer zag men te Am sterdam winkelzaken verrijzen, wier on dernemers toonden, dat zij volstrekt niet meer waren de „kruideniers" uit het be gin der negentiende eeuw, die wèl zoo spoedig mogelijk en niet altijd op „faire" manier veel geld wilden ver dienen, om dan in staat te zijn klein- renteniertje te spelen, doch niet in zich hadden het initiatief om hun zaken te maken tot ondernemingen, welke mei die in groote buitenlandsche ft eden kon den wedijveren. Zij toonden zich in staat tot groote dingen. Zij maakten de voornaamste winkelstraten van Amsterdam tot open bare verkeerswegen, waar het niet-ne- ring-doende publiek, waarvan zij het moesten hebben, gaarne kwam om te zien en te koopen. De andere Amster dammers, die ^ich nog kunnen herinne ren hoe winkelstraten als Kalverstraat, Leidsche straat, Utrechtsche straat om maar een paar der voornaamste te noemen zich vertoonden een dertig, veertig jaren geleden, weten het aller best hoe enorm de vooruitgang van den winkelstand is geweest hoeveel „em poriums" en warenhuizen en mode-pa- leizen zijn sedert niet verrezen. De winkelstand was ten volle ontwaakt De winkeliers hadden leeren begrijpen de zegeningen van goed handels- en nij verheidsonderwijs; vefen zonden hun zo nen eenigen tijd naar buitenlandsche ste den om te leeren en bovenal, zij hadden geleerd door schitterende reclame in hun tentoonstellings-ruimten en door adver- teeren op verschillende manieren de aan dacht op hun handel te vestigen. Tóch haperde er altijd nog iets en wel iets héél belangrijks het gevoel van saam- hoorigheid; het gevoel van de noodzake lijkheid om door samenwerking hun ah gemeen belang te dienen. Men gunde el kander zijn geluk in zaken niet; het was in zóór ver nog „klein gedoe", „kruide niers-politiek"-gebleven, dat de een den ander niet vertrouwde en men elkander niet altijd op- nette wijze „vliegen trachtte af te vangen." Tót, onder den drang van buiten af, in het einde dér vorige en begin dezer eeuw begrepen werd, dat men ook ge zamenlijk belangen had. De winkeliers mochten zich dan al niet met elkander bemoeien, de buitenwereld bemoeide zich met hèn. Belasting-druk begon zich meer en meer te doen gevoelen; var overheidswege werd dwang op hen uit geoefend door bouwverordeningen; door brandweer-reglementen; de sociale kwestie begon zich te laten gelden, door dat vereenigingen van kantoor- en win kelpersoneel eischen begonnen te stel len met betrekking lot loonsverbetering, tot korter werktijden; de kwestie van vroeger winkelsluiten, van een door de overheid te bepalen sluitingsuur, deed zich gelden. En te Amsterdam allereerst begonnen de radicale denkbeelden ingang te vin den. De tijd van het naasten van mono polies was aangebroken het stedelijk bestuur ging groote particuliere bedrij ven, gas, water, telefoon, tram, later electrisch bedrijf, tot zich trekken de winkeliers voelden zich bedreigd, begon nen te vreezen, dat zij door al dat ge meentelijk beheer, allereerst door hoo- gere belastingen, door overheidsbemoei ing op groote schaal het kind van de rekening zouden worden. Het gevoel, dat men door samenwerking zich moest doen gelden, won veld de handel timmerde houten blinden. In de straal buiten tokkelde iemand zacht op een guitaar. Nu en dan klonk een zacht lach. Voor liet overige was het neger dorp in rust Alles was stil buiten en de klagelijke accoorden van de guitaar klon ken duidelijk in den warmen nacht „Een weck nadat ik aan boord, was ÖCgaan in San Salvador.' zei hij, „von den zij Dulchey's lichaam in hel dok met een touw om zijn nek. Arme. ouwe Dut- chey, die nooit iemand kwaad deed,! Hoor eensl" De mooie, volle tenorslem. die ik had gehoord, toen ik Dona Louisa volgde door de negenvijk, "begon plotseling te zingen dicht in de nabijheid Hel was een treurige, klagende melodie en ieder woord was duidelijk verstaanbaar „Se murio y sobre su cara v „Uri panuelito le lieche ..Por que no toque la tierra ,,Esa bocca que yo bese!" De strandjutter hield de hand waar schuwend omhoog, toen de melodie in een mineurtoonaard uitstierf. ,,'l Is tijd dat je nu weggaat!'' fluis terde hij. „Door die deur daar, tegen over die. waardoor U binnengekomen is, komt U op de binnenplaats achter het huis. Steek die over, neem het pad door de plantage, houd altijd rechts dap zult U op den grooten weg naar de dokken komen. Maak zoomin mogelijk leren en treuzel niet onderweg.... Ah!" drijvende middenstand werd goed wak ker en het is dien tijd geweest, dat op gericht is de „Algemeene Winkeliers vereniging", die over eenige weken haar 25-jarig bestaan te Amsterdam hoopt te vieren op schitterende wijze, waar zij alle reden en alle recht toe heeft. Twee mannen hebben in die dagen in deze minddenstandsbeweging een be langrijke rol gespeeld. Eén hunner was de heer J. S. Meuwsen, die destijds aan het hoofd stond van den bekenden hoe- den-winkel in de Leidsche straat, die jaren lang de ziel en leider der bewe ging in de hoofdstad was, en die eenige jaren geleden, tè vroeg, aan zijn belang rijken arbeid is ontrukt. De ander was de heer C. H. van der Velden, die aan het hoofd stond van een juwelierszaak in de Kalverstraat en op wiens initiatief de nieuwe vereeniging haar orgaan „De Winkelier" ging oprichten, waarvan hij zelf gedurende de eerste zes jaren de redactie voerde hij is nog onder de levenden en een groot deel der hulde die der vereeniging straks bij haar zil veren jubileum zal worden gebracht, zal zeker aan hem worden toegewezen. Aan die beide mannen is ook te dan ken geweest, dat in ons land de „Bond van Vereenigingen voor den Handel- drijvenden en Industrieelen Midden stand" is tot stand gekomen. Het plan er toe word door hen voor het eerst besproken met wijlen prof. Noordtzij, toen de heer van der Velden de beide anderen te Namen ontmoette op het daar in 1901 gehouden „2e Int. Congres der Kleine Burgerij", en in het vaderland te ruggekeerd is daar genoemde bond op gericht. In 1902 is het derde Internatio naal Congres te Amsterdam in het Con certgebouw gehouden en sedert dien tijd vooral kan men zeggen, dat de midden stand der Nederlandsche winkeliers meer en meer op den voorgrond is ge treden en men met hun organisaties re kening is gaan houden de Midden standsbond deed zich gelden en te Am sterdam begon men te beseffen, dat het noodig was, dat de winkeliers in het ste delijk bestuur hun woordvoerder moes ten hebben als tegenwicht tegen de radi cale strooming, die daar hoe langer hoe sterker werd. Men besloot bij de gemeenteraadsver kiezingen van 1903 met een eigen can- didaat uit te komen in district II er vond den heer v. d. Velden bereid zich daarvoor te leenen, In overleg met dr. de Visser den huidigen minister van Onderwijs wien de nieuwe midden standsbeweging zeer sympathiek was, werd de heer v. d. Velden, die in zijn particulier leven de Christelijk Histori sche Partij het naast stond, door die partij candidaat gesteld. Niet in de eerste plaats om zijn politieke gevoelens, want de bedoeling was wel degelijk, dat hij als onafhankelijk man voor de mid- denstandsbelangen zou staan, doch een- voudig omdat hij als candidaat der Chris- lelijk-Historische Kiesvereeniging de beste kans van slagen zou hebben. En inderdaad, de heer v. d. Velden werd op 10 Juli 1903 gekozen, en met hem deed de eerste vertegenwoordiger van den Amsterdamschen winkeliers stand zijn intrede op het Amsterdanische Prinsenhof. De taak, die hij op zich ge nomen had, was lang niet gemakkelijk. Gezegd kan worden, dal in die dagen, de vroedschap der hoofdstad op een hoog peil stond; de Raad telde toen een zeer groot aantal bekwame mannen, in politiek en gemeente-huishouding- door kneed en tusschen hen had de nieuwe vertegenwoordiger, die vooral voor de belangen van den handeldrijvenden mid denstand zou opkomen, lang geen ge makkelijke taak, zulks te meer niet, om dat hij in het debat niet tot de krach tigste figuren behoorde. Maar gedurende zes jaren lang heeft de heer v. d. Velden in den Raad voor den middenstand gedaan wat hij kon, tot de grilligheid der stembus hem van zijn zetel drong en een sociaal-democraat zijn plaats kwam innemen. Het voornaamste was echter, dat de beteekenis van den Amsterdamschen winkelstand hoe langer hoe meer ge voeld is en men met zijn eischen en rechten steeds meer rekening is gaan houden. Later is men ook elders die be teekenis gaan beseffen, o.a. oen een be kend winkelier, de heer £d. Gerzon, plaats kreeg in de Kamer wan Koophan del, terwijl nog eenige jaren later bij de herziening van het instituut dier Kamers door den wetgever aan dien „klein' -handel alle recht is gedaan. Dit alles, tot stand gekomen in de laatste kwart eeuw en van beteekenis geworden voor den winkelstand, niet alleen te Amsterdam, doch in het heele land, is zeker voor een goed deel te danken geweest aan degenen, die toen het initiatief genomen hebben tot de op richting der „Amsterdamsche Winke- liersvereeniging" en ik achtte mij dus ten volle gerechtigd deze korte geschie denis van het krachtig opleven van den handeldrijvenden- en industrieelen mid denstand hier in herinnering te brengen. S1NI SANA. GEO* EX HYDROLOGISCHE BE SCHOUWINGEN BETREFFEND ZEELAND. Ir. het Februarinummer van le .'er- slagen en Medeclee'.ingen betreffende <k Yolksgezondheid zijn o a. ondier den hier bovenvermelden titel, als mededicelingen van 'l Rijksbureau voor drinkwater voor ziening, opgenomeneen opstel van dr J. I- S te uh u is, geologisch adviseur, over den geologischen toestand, van Scot land-en van \Y F. j. M. Krul, directe over den hydrologischen toestand. Eerstgenoemde berust zijn meedeelint- gen op de door het Rijksbureau bijeen(- gebrachte gegevens van 145 boringen in Zeeland gedaan tusschen dp jaren 1864 en 1921 Daarvan zijn 278 gedaan door niell-tgeologen. Na een uitvoerige uiteenzetting van dc verschillende lagen van den bodem van Zeeland (toegelicht door eenige kaarten komt dc schrijver lot eenige algemee ne opmerkingen op de geologische 'ges' schiedcnis. Hij constateert daarin, dat de midden- pliocene en oudere vormingen van den Zeeuwschen 'bodem in en door zee wal ler zijn afgezet, en dat daarin een ddiidoc- lijke helling in Zuitb-Noordwaartsche richting van alle lagen opvalt. Hel mag als zeker worden aangeno men, dal reeds in de bovcnplioccnen of eerst in de oudploistocencn lijd de heele voormalige zeebodem droogliep en een fluviatiel dek daarop werd afgezet. In hel Noordwesten Schouwendronc oudpleistocenen tijd de kustlijn wederom Zuidwaarts op. De zee bracht het lol een afzetting van een lagenserie van 10.40 tot 21.50 M„ zij 'l ook dat hel malerijaal grootendeels door snel stroomend rivier water was aangevoerd. De oudholocene zee behield hel ka- Weer begon de zanger in de faan zijn klagelijke melodie. Hij zong hetzelfde vers nog eens. Zwak sloeg de zieke man met zijn eene hand de maat. „Dal heeft hij nu al den heelcn avond gezongen, Okewood'1, mompelde hij. „Al tijd hetzelfde liedje. He heb or Engelsche woorden op gemaald, terwijl ik op II lag te wachten. Hoor maar!" En met zachte, beverige slem fluister de hij meer dan hij zong: „She died and on her face 1 laid a napkin fina Lest the cold earth schould touch Those lips I pressed lo mine"i „Ah!" zuchtte liij, toen hel gezang weg stierf en hel weer stil was ora ons heen. „wanneer mijn uur zal slaan, Okewood, dan zal er niemand zijn, behalve mis schien die goeje. oude Luisa, om een vriendelijke gedachte zooals die, in mjjn kist le leggen!" Hij slak de hand uit. „Ga nu!" drong hij aan. „En moge hel geluk met IJ zijn!" Ik nam de toegestoken hand. „Ik kom je nog eens gauw opzoeken. jAdams", zei ik. „Ik denk, dat je wel graag zult willen liooren, wat ilc van dat bericht gemaakt heb!" Hij keek mij treurig aan „Neen, Okewood", zei Jiij, liet hoofd schuddend, „ik denk niet, dal wij elkaar nog weer zullen ontmoeteni" ïk dacht hetzelfde; want werkelijk, de man zag er uTt alsof de dood al achter hem stond. De onzichtbare zanger was een ander lied begonnen. „Mira si seria bella De begiuwoorden drougen duidelijk lol mij door. toen ik zachtjes de kamer uit sloop. Bij de deur draaide ik mij om voor ecu laalslen blik op den strand jutter. De kaars was aan liet uitgaan en bij liet flikkerende licht zag ik alleen nog do verwrongenuitgemergelde ge laatstrekken cn dc sombere, lijdende oogen. Zijn verdere lichaam was gehuld in duistere schaduwen Bij het zwakl< schijnsel zag ik nog hoe de handen op en neer bewogen op de maat van het lied HOOFDSTUK III Het bericht Ik vond hel naar om hem te laten Wat hij mij had verteld van het lot van zijn vriend, den man, dien zij Dulcliey noemden, deed mij een weinig beangst zijn voor zijn eigen veiligheid En ik had eigenlijk ook het gevoel dat hij ondanks zijn schijnbare kalmte, wel degelijk angst had. Wanneer ik terugdenk aan mijn onderhoud dien nacht, met den strandjutter, in zijn arm zalige hut, dan besef ik, dal er iets bijzonder vriendelijks in zijn persoon lijkheid geweest moet zijn. Dc atmos feer daarvan scheen mij bij te blijven, waut ik verliet hem, zooals gezegd, met (Ing. Med.J Jngez. Med.j rakler eener wadden- of binnenzee De gehcelc Wadden werden, toen ze tot een hoogte van 4 5 5 m N A f'. waren opgeslibd, te samen, met de Zceuwsch- Vlaamsche terreinen, die niet lioogcr dan dit niveau reikten in den aanvang van het Jong-lloloceen in een laagvocnland- schap veranderd, dat steeds nu -r cn i terrein won, tot het op zijn beurt door hel Schelde- cn Noordzeewater erd overstroomd cn de wisselende ge schiedenis van het laild in den hislori- schen lijd uitschuring, afslag, over strooming en aanslibbing aanving en <ok de duinvorming begon Tn een nabetrachting besprak de •hrijvcr de kwestie van het diluvium in Zeeland. En dan stelt hij uil zijn bevindingen het volgende vast De bovenpliocene en oudere zee bodem is in geheel ZeHnml, mot uilzon dering slechts van den heuvel, waarop Cauter of Nieuw-Namen is aangcl gd, door rivierafzeHingen uit don ploisloplio- conen tijd bedekt en opgehoogd gewor den. b. De walerloopen welke in den praeglacialen, oudpleisloeoncn lijd het grinclrijkc materiaal in Nederland brach ten, bleven verre van den Zeeuwschen bodem, met uitzondering mui het feit, dat zij in het uiterste Noordwesten, in zout of brak water, met schelpen van zout-, brak- en zoetwatermollusken hun grove depots afzetten. c. De invloed van het rivierwater, dal in den postglacialen lijd groote gedeelten van Nederland bedekte en ophoogde, is met zekerheid voor den Zeeuwschen bodem eveneens nog slechts in iiet uiterste noordwesten aangetroffen, doch valt naar alle waarschijnlijkheid nog el- elders op Schouwen en Duiveland als mede op de overige Zeeuwsche eilanden waar te nemen. In de hydrologische beschouwingen van deu heer Krul wordt op den voor grond gesteld m Zeeland de moge»- lijkhcid tol waterwinning beperkt blijft tol een geringe diepie en wel in ;lie geU deel ten waar de bodem zich «enigszins bo ven de omgeving verheft, en door zijn structuurinfillralie mogelijk maakt. d. z. tegenzin en ik heb na dien lijd dikwijls aan hem gedacht De achterdeur leidde regelrecht naar een soort open lood die te oordeelen naar de kachel cn het opgestapelde hout, zeker de keuken van Dona Luisa moest zijn Dc loods kwam uit op een vuile binnenplaats, klein en nauw, waar het afschuwelijk naar kippen rook Er was een lioogc ieemen muur omheen In dien muur zag ik want het maanlicht verlichtte alles zoo helder alsof liet klaarlichte dag was - een houten deur. Toen ik er voor stond, bleek die afge sloten. Een oogenblik dacht ik eraan naar den voorkant terug te gaan en naar langs ik gekomen was Maar ik twijfelde ol ik in staat zou zijn de ingewikkelde route, waarlangs Dona Luisa mij geleid had, in omgekeerde richting terug te vinden en ik had geen lust bij uachl verdwaald le raken in dat negerkwarlier. Dus klom ik zonder meer over den leemen muur, liet mij aan den anderen kant neerval len en bevond mij toen in de plantage, waarvan de strandjutter gesproken had. Ilier was ik alleen mot dc geluiden van den nacht Van eenig menschelijlc wezen geen geluid of spoor Maar ik had Adam's aanwijzingen goed in mijn hoofd geplant; en door die letterlijk op te volgen kwam ik ten slotte zonder onge vallen, maar wel heel warm en plakke rig, bij John Bard's huisje aan

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1925 | | pagina 1