Zaterdag 27 Sept. 1924 TIET IDEALE KINDERVOEDSEL QSP «o, 229. 167c Jaargang. Dit nummer bestaat uit DRIE bladen. EERSTE BLAD. Abonnementsprijs per kwar taal: op de buitenwegen om Middelburg, en yoor de andere gemeenten p. post f 2.50; voor Middelburg en agentschap Vlis singen f2.30; weekabonnementen in Middelburg 18 cent per week. Advertentiën worden berekend per regel plaatsruimte, met inbegrip van omranding. Gewone advertentiën: 30 cent per regel. Ingezonden Mededeel! n- jj a n 50 cent per regel. Bij abonnement voor beide veel lager. Familieberichten en dankbetuigingen: 7*n 17 regels f 2.10, elke regel meer 30 cent. Kleine advertentiën niet ^Jrooter dan vijl regels druks en waarbij {a aangegeven dat zij in deze rubriek .moeten geplaatst worden, 85 cent bij vooruitbetaling. Advertentiën onder brieven of bevra gen bureau dezer courant 10 cent extra. Bewijsnummer 5 cent per stuk. Advertentiën moeten, willen ze nog in ons blad van dienzelfden dag worden opgenomen, uiterlijk 12 UUR en des ZATERDAGS uiterlijk HALF ELF aan ons Bureau bezorgd zijn. DE HAVEN VAN VUSSINGEN EN DE MINISTERIEELE VERANT WOORDELIJKHEID. „Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat verbetering van de haven te Vlissingen in het algemeen belang noodig is," zoo luidt de con siderans der wet van 25 Juli 1919, S. no. 515, welker eerste artikel bepaalt: „Van Rijkswege zullen worden uitgevoerd de werken noodig voor de verbetering van de buitenhaven te Vlissingen door den aanleg enz." De tegenwoordige Minister van Wa terstaat, die in Sept. 1922 zijn ambt aan vaardde, kreeg in October van dat jaar ■te beslissen over een door zijn ambts voorganger voorbereid werk, een belang rijk onderdeel der bevolen havenverbe tering. Hij wilde „de quaestie van dien kademuur zelf nog wel eens bekijken"; hij kon niet tot dien bouw (doen) over gaan, alvorens „zelf een onderzoek te hebben ingesteld". In den aanvang der zitting van 30 Nov. 1922 deelde de Minister aan de Tweede Kamer mede, dat hij den post van f 1.200.000 tot f 5000 verminderde, „om dan te zien wat er het volgend jaar gedaan zou kunnen worden". Al was die houding van den Minister menigeen in de Kamer niet naar den zin, staatsrechtelijk en parlementair was zij te verdedigen: acht de Minister nader een technisch onderzoek noodig, dan dient het werk gedurende een redelijken termijn, in afwachting van de resultaten van dat onderzoek, te worden stop gezet. De Kamer bepaalde zich dan ook tot de uitspraak bij motie, dat zij van oordeel was „dat de uitvoering van de werken op den oorspronkelijk voorgenomen voet regelmatig (behoorden te worden) vodtt- gezet en tot stand gebracht." Maar incorrect wordt de Houding van den Minister als hij bij verschillende ge legenheden tusschen het verschijnen der Memorie van Antwoord op de Water- staatsbegrooting voor 1 9 2 3 en de Memorie van Toelichting op die voor 1 9 2 5 zeer uiteenloopende, doch niet ter zake dienende en niet afdoende re denen opgeeft om welke hij vooralsnog het werk verder „niet ter hand neemt". Al geeft de wet van 25 Juli 1919 geen termijn aan binnen welken de verbete ring moet tot stand gekomen zijn, zoo volgt dc plicht voor den Minister om onnoodig oponthoud te vermijden voort ên uit den aard der zaak èn uit den aan het slot ook van deze wet voorko menden last om „aan de nauwkeu rige uitvoering de hand te houden" èn bovendien in dit 'bijzonder geval uit de tegenover de provincie Zeeland en de gemeente Vlissingen aanvaarde verplich ting in verband met art. 2 der wet, lui dende: „Tot de uitvoering van de in art. 1 bedoelde werken zal niet worden over gegaan, dan nadat de naast" belangheb benden bij de verbetering van de haven te Vlissingen zich ten genoegen van On zen Minister van Waterstaat hebben verbonden eene som van f 910.000 in de kosten van die werken bij te dragen." Aan deze voorwaarden is voldaan. De in 1922 opgetreden Minister van Waterstaat had dus, tenzij hij op over macht zich kon beroepen, öf de wet van 1919 uit te voeren en het zijne te doen °°j daai*ij bevolen werken binnen redelijken termijn tot stand te brengen, öf een voorstel van wet te bevorderen, waarbij die wet van 1919 werd ingetrok ken of gewijzigd. Van overmacht, nu, kon ten deze geen sprake zijn. Het zich verschuilen achter den finantieelen toestand is nog geen ge grond of gerechtvaardigd beroep op overmacht. Het behoeft toch wel geen betoog dat, indien er geen geld voor handen is om alles ter hand te nemen wat noodig geacht moet worden, indien dus een selectie moet plaats vinden, vporrang hebben die werken, wel ker aanleg bevolen i s bij de wet, boven belangen en werken, welker algemeen belang nog niet bij de wet is vastgelegd. Nu de wet eenmaal heeft vastgesteld, dat verbetering der haven van Vlissingen in het algemeen belang noodig is, behoort het subjectief oordeel van den Minister van Swaaij over het nut van die haven buiten het geding te blijven. Ik ga dan ook niet in op de vraag van het nut; dit is een besliste zaak; wettelijk staat vast, dat de haven in het algemeen belang moet verbeterd worden, En wat krijgt men nu te lezen in. de 5 jaren na de wet van 1919 opgemaakte Memorie van Toelichting der Water - staatsbegrooting voor 1925? „HoezeerJ) tot zijn leedwezen, ziet de Minister zich verplicht mede te deelendat de fi- nancieele vooruitzichten zich nog niet in zoodanig gunstigen zin hebben gewijzigd, dat het mogelijk is geweest voor de ver betering van de haven te Vlissingen een bedrag op de begrooting beschikbaar te stellen." Practisch komt dit hierop neer „ik voer de wet niet uit, zoolang er an dere werken zijn, welke naar het inzicht der Regeering den voorrang behooren te hebben," Dit blijkt ten duidelijkste uit de tweede zinsnede welke aan dit on derwerp in de Memorie van Toelichting is gewijd: „De Regeering moet zich im mers voorshands nog op het standpunt plaatsen, dat, zoolang voor uitvoering van waterstaatswerken de gelden zoo krap zijn toegemeten, als ook op deze begrooting weder tot uiting moest ko men, het tijdstip nog niet is aangebroken om het werk van uitbreiding der Vlis- singsche haven verder ter hand te ne men." Dit standpunt nu is inconstitutio neel, Tegenover den imperatieven eisch der wet van 1919 stelt de Minister dat het werk voorshands verder niet ter hand zal worden genomen. Wel verre, dat de Regecring zich op het door haar ingenomen standpunt zou moeten plaatsen, is het haar niet geoor loofd dat standpunt in te nemen, tenzij een voordracht van wet wordt gedaan om de wet van 1919 in te trekken of te wijzigen. Acht de Minister van Swaaij persoonlijk of de Raad van Ministers collectief zich niet verantwoord tot uit voering te goeder trouw, met bekwamen spoed het noodige te doen verrichten en de noodige -middelen aan te vragen, dan is de Minister naar constitutioneel recht verplicht öf intrekking of wijziging der wet te bevorderen, öf zijn ontslag te ne men. Thans echter handelt de Minister in strijd met zijn plicht, thans komt hij in conflict met de wet op de Ministerieele Verantwoordelijkheid van 22 April 1845, welke de Hoofden der Ministerieele De partementen verantwoordelijk en in rech ten vervolgbaar stelt wegens het niet naleven van hun verplichting te zorgen voor uitvoering der wetten. Bovendien gaat de Minister thans openlijk en vier kant in tegen de op 1 Dec. 1922 in de Tweede Kamer met 70 tegen 3 stemmen aangenomen motie, luidende: „De Ka mer, van oordeel, dat de uitvoering van de werken tot verbetering van de haven te Vlissingen op den oorspronkelijk voor genomen voet regelmatig worde voort gezet en tot stand gebracht, gaat over tot de orde van den dag." Deze met zeld zaam groote meerderheid aangenomen motie van den Heer van der Voort van Zijp draagt de mede-onderteekening van de Heeren A. Colijn, Fruytier, Duymaer van Twist, Smeenk, van der Waerden, Dresselhuys en Zijlstra; zij is voorafge gaan door een uitvoerig debat, dat aan duidelijkheid omtrent de gezindheid der Kamer, in verband met de ten slotte aan genomen motie niets te wenschen over laat. Was de finantieele toestand in De cember 1922 zooveel beter dan thans (Sept. 1924)? Niemand kan dit met grond beweren. Maar, al ware dit wél het ge val: uitgaven voor een door de wet be volen werk moeten vóórgaan aan uit gaven voor welke nog geen verplichting aanvaard is. Het is averechtsche bezui niging een reeds aangevangen werk (er is reeds plm. f 500.000 voor uitgegeven) niet te voltooien; uitstel leidt tot rente verlies en kan doen verloren gaan het goede oogenblik om vrucht te trekken van de voorgenomen verbetering; uitstel is ook kwalijk te verdedigen tegenover Provincie en Gemeente, die samen tot f 910.000 bijdrage zich hebben verbon den. Ondanks dit alles zet de Minister het werk stop, verschuilt hij zich achter 'den finantieelen toestand en lapt hij platweg uitgedrukt de motie der Ka mer aan zijn laars. Dit nu is niet oorbaar jegens de Kamer, is niet aangenaam voor de onderteekenaars der motie. Zal de Kamer zich deze houding tegenover haar laten welgevallen? Ik hoop van niet. Het geldt hier nu niet alleen het belang van Zeeland en van Vlissingen bij de haven- verbetering, maar het gaat nu bovendien om het constitutioneel recht en om het parlementair prestige. Het minste wat thans van de Tweede Kamer mag ver wacht worden is wel, dat zij den Minis ter tot inkeer brengt, dat zij hem dwingt öf mede te werken tot wijziging der be- igrooting van zijn Departement en tot bereidverklaring voor daadwerkelijke uitvoering te goeder trouw en met be kwamen spoed van de wet van 1919, öf af te treden voor het geval dat hij zoo danige uitvoering van die wet niet kan overeenbrengen met zijn oordeel over wat het algemeen belang ten deze vordert. Sept. 1924. Mr. E. F. J) Zouden die 3 letters „hoe" vóór „zeer", welke redekundig den volzin be derven, door den Minister er bijgevoegd zijn, omdat hij het wat al te onoprecht vond, te verklaren dat hij „zeer tot zijn leedwezen" zich tot die mededeeling ver plicht zag? POLDER WALCHEREN. Hedenmorgen werd onder voorzitter schap van den heer Mr. H, F. Lantsheer de najaarsvergadering van den Polder Walcheren gehouden in het Polderhuis in de Abdij. De geloofsbrieven der herkozen en gekozen commissarissen, de heeren K. Allaart te Ritthem; L. Simonse en C. Polderman, beiden te Biggekerke; P. Melis te Serooskerke; A. P. Koster te Grijpskerke en Mr. P. J. van der Feen te Domburg, werden, door een daartoe benoemde commissie nagezien en op haar advies werd tot toelating der 6 genoemde heeren besloten. Behandeld werden de hierna te noe men voorstellen. Pensioenregeling. Door den commissaris Wisse werd in de voorjaarsvergadering gevraagd of er geen aanleiding bestond in verband met de zich wijzigende tijdsomstandigheden, een gedeelte of althans een grooter ge deelte dan thans de pensioensbijdrage, welke de polder voor hen verplicht is te betalen op de ambtenaren des polders te verhalen. Het Dag. Bestuur kan hier op geen gunstig antwoord geven. Den 21sten April 1923 besloot de vergade ring op de in dienst zijnde ambtenaren voor bijdrage voor eigen pensioen niets te verhalen; voor bijdrage aan weduwen- en weezenpensioen voor een pensioen grondslag beneden f 1500 niets, van I 1500 tot f 2500 2 pet. en daarboven 3 pet. Voorts van nieuw aan te stellen ambtenaren voor eigen pensioen 3 en voor weduwen- en weezenpensioen 51/,, pet. te vorderen, zulks zijnde het maxi mum, dat de wet toelaat. De overweging, welke toen gold, is nog voortdurend van kracht. De in dienst zijnde ambtenaren betaalden ook voor de invoering der Pensioenwet 1922 geen andere bijdrage als thans bij het boven staande besluit is bepaald. Zij genoten vrijwel premievrij pensi oen en genieten dat ook nog thans, het geen billijk moet worden geacht, vooral daarom, omdat bij de samenstelling van de salarisverordening daarmede reke ning is gehouden. De nieuw aangestelde betalen en de nieuw aan te stellen amb tenaren zullen in het totaal 81/, be talen van hun pensioensgrondslag; ge leidelijk zal derhalve het totaal bedrag der te betalen salarissen vermeerderd met de door den polder te betalen pen sioensbijdragen verminderen. Dezelfde overweging gold ook bij het nemen van het besluit om op de in dienst zijnde ambtenaren geen verhaal toe te passen wegens het betalen van inkoopsommen. Zij genoten premievrij pensioen en moeten dat blijven genie ten. Voor den polder bleef de toestand theoretisch dezelfde, wel betaalt de pol der bijdragen aan het rijk, doch voor het vervolg is hij ontslagen van het be talen van pensioen. Volgens de wet moeten Ged. Staten een besluit als ge nomen zou worden, goedkeuren en het wil hel Dagelijksch Bestuur voorkomen, dat een besluit, waarbij de korting op de salarissen als pensioenbijdrage hooger gesteld wordt, dan die, welke werd toe gepast voor het invoeren der wet, be zwaarlijk de goedkeuring van dit col lege zou erlangen. Op grond van een en ander vindt het Dag. Bestuur geen aan leiding het idee van den Commissaris Wisse in gunstige overweging te nemen en is van zijn kant geen voorstel in dien zin te verwachten. Va ststelling Dijkgeschot. Ter vaststelling van het Dijkgeschot heetf het Dag. Bestuur de jaarlijksche voorloopige raming opgemaakt. Daarbij is voor de gewone werken aan de vier wateringen uitgetrokken f 190.500, te gen f 199.180.27 uitgegeven in 1923. (Inge? Mcd.) en f 183.000 geraamd voor 1924. Onder het bedrag voor 1925 zijn opgenomen de volgende sommen voor belangrijke wer- ken; aan de Noordwatering f 50.000; j Oostwatering f 4500; Zuidwatering f 6000 en Westwatering f 8300. Er blijft alzoo voor gewoon onderhoud f 121.700, waaronder voor de Noordwa-J tering alleen f90.000, voor 1924 was ge raamd resp. f 132,000 en f97.000. Voor stormschade is geraamd f 19.500. Voor rente en aflossing is noodig f 113.511,50. Op 1 Januari 1925 zal dc schuldenlast van den polder bedragen f 862,800, waar van f72.150 zal moeten worden afgelost in 1925. Het onvoorzien wordt geraamd op f2562,871/.., tegen voor 1923 en 1924 resp. f 4151,05 en f5260,97. De totale uitgaven worden geraamd op f 400.957,25') de ontvangsten buiten het dijkgeschot en met inbegrip van f 30.363 65'.. goed slot 1923 zijn f40.940,641.., zijnde een tekort van f 360.018,60. Voorgesteld wordt te heffen van 15438 H.A. schotbaar land f 22 per H.A. dijkgeschot, zijnde dus f 339.636 en van 1477 H.A. vrijland f 13.80 per H.A. is f 20.382,60, samen dus f 360.018 60. De te heffen bedragen zijn- dus gelijk aan ver leden jaar. Geldleening. Voor buitengewone werken aan den Wesikapelschen Zeedijk en voor de ver hooging van den dumvoer nabij het voormalige fort den Haak aan de Oost watering moet nog worden geleend f 45.000. Het Dag. bestuur stelt voor dit te doen zijn een 5 leening af te los sen in 10 jaar, te beginnen in 1926, Aankoop plantrecht en Boomen. Bij de door de Ambachtsheeren van St. Laurens (Popkensburg) gehouden verkoop van rechten aan die heerlijk heid verbonden, heeft het dagelijksch be stuur voor den polder aangekocht een plantrecht op gedeelten van den Noord- weg en een paar andere wegen en de daarop staande boomen voor resp. f 500 en f 5980 en, omdat het in het belang van den polder goed vindt, dat die het plantrecht op de wegen van den polder heeft, Thans vraagt het dagelijksch bestuur goedkeuring van dien aankoop. Rekening 192 3 Ter goedkeuring werd overgelegd de rekening van den Polder over 1923, aan wijzende in ontvangst f 638.314.661;,, en in uitgaaf f 606.875.42, alzoo een voor- deelig saldo van f 3l.439.241/„, waaronder van do zand- en straatwegen f 1.075.59, Het dijkgeschot bracht op .410-733.31° Onder de uitgaven troffen wij aan een □adeelig slot van 1921, groot f4.846.50, en verder voor gewoon onderhoud voor de Noordwatering f144.609.821,;., Oost- watering f 12.935.68V-, Zuidwatering f 13.730.821/. en West watering f 27.903 92"V cent, samen f 199.180.27. De buitengewone werken kosten aan de Noordwatering f57.180,47 en aan de Zuidwatering f75.147.31, samen f 132.327 78 cent. Voor herstel van stormschade werd betaald voor de Noordwatering f 12.470 80 cent en voor de Westwatering f 141,50 totaal f 12-912.30. Aan aflossing werd besteed f 116.750 en aan rejnte f 111.078 33 cent. Verharden van een weg onder Ritthem. Van de commissie tot verharding van eenige wegen onder de gemeente Rit them is ingekomen een adres om uit de polderkas voor dat doel een subsidie toe te kennen. Deze verbetering zal een verharding tot stand doen komen vanaf het dorp Ritthem tot aan den zeedijk benoorden het fort Rammekens. Het dagelijksch be stuur acht dit van belang voor den pol der met het oog op den aanvoer van materialen, ten behoeve van den zeedijk. Alhoewel in normale gevallen die aan voer over het water plaats heeft, zoude daarentegen bij een eventueele calami teit ongetwijfeld de noodige materialen zoo spoedig mogelijk over land moeten worden aangebracht. Het ligt voor de hand, dat dit vervoer langs een verharden weg belangrijk vlug ger zal kunnen plaats hebben, dan langs een onbestraten landweg, die gemeen lijk in den winter vrijwel onberijdbaar is. Het Dagelijksch bestuur stelt dan ook voor f 250 subsidie te geven voor deze verharding. Wijziging Polder- reglement. De minister van Waterstaat heeft niet kunnen voorstellen de wijziging van het reglement voor den polder, zooals die door de Prov. Staten is vastgesteld, ter goedkeuring voor te dragen, voorname lijk niet omdat hij bezwaren had tegen het zonder meer bepalen, dat ook voor gebouwde eigendommen dijkgeschot moet worden betaald, en geen rechten voor die zoo tot belastingschuldigen ge maakte personen in het reglement zijn opgenomen. In verband met de opmerkingen van den minister worden o.a. de volgende wijzigingen voorgesteld: Het bestuur van den polder, dat nu bestaat uit 4 raden en 24 commissarissen, van wie 18 gekozen door eigenaren van ongebouwde en 6 door eigenaren van gebouwde eigendommen. Om de twee jaar treedt van iedere categorie een derde af. Om tot commissaris gekozen te worden voor de eigenaars van onge bouwd, moet men ten minste 8 H. A. grond bezitten en voor commissaris van de eigenaars van gebouwd, minstens hui zen hebben met een belastbare op brengst ingevolge de grondbelasting van ten minste f 424. Mtn kan niet tegelijk commissaris zijn namens de eigenaars van ongebouwd en die van gebouwd, Om stemgerechtigd te zijn voor de eerste categorie is het bezit van 2 H.A. grond vereischf en voor de tweede cate gorie v^n eigendommen met ten minste f 106 opbrengst. Inzake liet te betalen dijkgeschot wordt bepaald, dat de gewone uitgaven blijven voor rekening van dc eigenaars van ongebouwd, en dat de buitengewone uitgaven voor de helft op ieder der ge noemde categorieën rusten. Ook de helft van rente en aflossing van Ieenin- gen, aangegaan voor buitengewone wer ken na 1 Januari 1924, komen voor ge lijke verdeeling tusschen beide groepen van belastingschuldigen in aanmerking. Verbetering wegkro m- m i n g b ij St. Laurens. Het gemeentebestuur van St. Laurens, dat gronden aankocht van de Ambachts heerlijkheid, o. a. met het doel te komen tot bebouwing en straataanleg van de dorpsstraat naar den Noordweg, weten de, dat liet polderbestuur eenigen tijd geleden een bocht in den Noordweg om legde en een plan tot verbetering van de bocht in dien weg. onmiddellijk gren zende aan het peTceel, bestemd voor be bouwing en wegaanleg door de gemeente deed opmaken, noodigt met het oog op vaststelling van de rooilijn hel polder bestuur uit van hen een zekere opper vlakte van dat perceel, noodig voor de omlegging van de bocht, te koopen voor 70 cent per vierk. Meter. Alhoewel het Dag. Best. de verbete ring van de betrokken bocht ter bevor dering van dc veiligheid van het steeds drukker wordende verkeer al reeds wenschelijk achtte, is het nu, gelet op 'de groote waarschijnlijkheid, aat het terrein aan de westzijde van de bocht binnen afzienbaren tijd bebouwd wordt en het vrije uitzicht over den weg daar door geheel belemmerd zal worden, van meening, dat deze verbetering n o o d- z a 1c e 1 ij k is geworden. Het acht echter 50 cent per vierk. Meter voldoende, gezien het belang dat de gemeente zelve heeft bij de wegsver- betering. Verder stelt het Dag. Bestuur voor de oude steenen voor f 15 per 1000 stuks aan de gemeente te verkoopen. De kosten van het werk zijn begroot op f 3800, de opbrengst van steen en puin op f 500, blijft alzoo f 3300. Noodig zal zijn 2313 vierk. Meter grond van het aan de gemeente behoorende perceel en 237 vierk. Meter van het aangrenzende perceel, dat aan een particulier toebe hoort. Het gemeentebestuur van St. Laurens vroeg in zij'n schrijven ook nog bij ge deelten vernieuwing van de bestrating van den weg, die loopt van den Noord weg naar het dorp. Afwijzend beschikken. De heer L. Krijger te Biggekerke ver zoekt ontheven te worden van zijn toe zegging om f 25 per jaar bij ie dragen ten behoeve van de terugbetaling van het Provinciale rentelooze voorschot voor den straatweg BiggekerkeMelis-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1924 | | pagina 1