„toilets", met groot sarcasme zijn „Sé- rénade." De begeleiding van dit stuk, pizzicato van alle strijkers, (slechts in de tusschenzinnetjes door enkele bla zers afgewisseld) maakt den indruk van een groote guitaar. In zijn oorspronke lijke bewerking een der „Huit-scènes") had Berlioz die begeleiding ook inder daad voor guitaar - ook een instrument, waarvan hij veel hield geschreven Bij die bewerking stond als karakter van het stuk aangegeven „Effronterie"; van groote werking is het „Ha!" aan 't eind van heide coupletten op de 3o kwart van de maat. L)it (op de domi nant kort gezongen, en zijn oplossing in de begeleiding krijgend) klinkt als een „duivelsche hoonlach" Zeer, zeer bi zonder Nu zendt Méphisto zijn heliegeesten weg, en gaan we over naar 't vol gende tafereel. Méphisto zegt: „AUons voir roucouler nos tourtereaux", en we zijn in 't vertrek van Marguerite op 't moment, dat zij de aanwezigheid van Faust bemerkt. In 't orkest karakterisee- ren fragmenten van de Faust- en Mar- gueritemotieven het samenzijn der twee gelieven. Marguerite uit heftig eeuige woorden van blijden schrik, en dade lijk daarop begint Faust zonder eenige inleiding zijn „Ange adoré". Een prachtig stuk, dit van grooten hartstocht spre kende duet tusschen Faust en Mar guerite! Eerst Faust alleen, dan ant woordt Marguerite, en volkomen logisch ontwikkelt zich een heerlijke tweezang; ■schitterend wordt hier in 't orkest ook het hartstochtelijk begeeren, en hef haast ■tevergeefs onderdrukt verlangen geïl lustreerd Daar komt weer Méphisto, en maant tot scheiden; de buren, op een of an dere manier opmerkzaam gemaakt, zijn reeds in de nabijheid met hun „Hola, mere Oppenheim, vois ce que fait la fille" etc Dan 't groote trio- afscheïd- nemen van Faust en Marguerite, met Méphisto, in het gevoel van overwin naar te zijn, juichend daarbij; nogmaals de buren, en met een kort, krachtig naspel is het derde deel ten einde. ie Deel. Hel bekende pijnstillende middel bij hoofdpijn neuralgie en rheumatiek. er-kende wehking bij verkoudheid en griep. Om zich tegen vervalschingen te be hoeden, let men op de oranje band. (Ingez. Med.) Met tot diep medelijden dringenden weemoed schildert de cngelsch-hoórn in een prachtige melodie aan den aanvang van dit deel, wat er in de ziel van de arme Marguerite omgaat Op diezelfde melodie zingl zij „d'amour l'ardeute ilamme consume mes beaux jours" etc, "Heerlijke muziek bevat ook dit tafereel; seJirii werkt hier aan 't eind de tegen stelling. als fragmenten van 't soldaten- en studentenkoor van uit de verte 'als een herinnering aan gelukkiger tijden) gehoord worden. Wanneer die geluiden geheel weggestorven zijn, herhaalt de eng. hoorn nog eens zijn klacht, en Mar guerite, haast sprakeloos van droefheid, zucht „Hélas, hélas!" Hel volgende tafereel brengt Faust te midden eener grootsche natuur, tot wie hij zich richt de beroemde „Evocation la nature." Een zeer interessante en sprekende basfiguur beheerscht dit stuk. 't is, alsof Berlioz daarmee de natuur in al haar opstandige grootheid schil dert; 't klinkt als de loeiende stormwind, die alles, wat op zijn weg komt, neer rukt en verbrijzelt. Faust spreekt het uit op te willen gaan i® de kracht dier grootsche natuur, waar de mensch als een nietig wezen tegenover staat. Nu acht Méphisto het oogenblik ge komen, zich van zijn prooi meester te maken, een lang gesprek ontwikkelt zich tusschen Faust en Méphisto. Deze be weert, nog altijd de macht te hebben. Marguerite te redden uit de gevangen schap, die zij, beschuldigd van vergifti ging harer moeder, ondergaal, maar, hij eischt, dat Faust, dien hij nu zoolang reeds diende, en die tot nu toe niets voor hem deed, nu met zijn handteeke- ning zal bekrachtigen een verklaring, (Méphisto, als loon voor de redding van Marguerite, morgen te zullen dienen „Wat deert mij morgen, als ik op dit oogenblik lijd?" zegt Faust, en teekent de „acte fatal". Zij bestijgen de toover- paardeu Vortex en Giaour en in woeste vaart snellen zij heen Faust meent, naar Marguerite; in werkelijkheid gaan zij naar den afgrond der onderwereld! Biddend landvolk stuift bij hun na dering uiteen; de oorden, die zij door snellen, worden steeds verschrikkelijker monsterlijke dieren en groote nachtvo gels verloonen zich; de laalsten raken Faust met hun vleugels aan! Het wordt Faust zeer angstig te moede. Méphisto vraagt hem, of hij terug wil, maar zegt er bij, dat ieder oogenblik uitstel de meest noodlottige gevolgen voor de ter dood veroordeelde Margue rite kan hebben! „Neen", zegt Faust, .vooruit!" Daarna gaan zij weer verder, en Méphisto zet met zijn helsch „Hop, hop!" de paarden tot steeds grooteren spoed aan Deze hellevaart Course "abime) is van een beangstigende re- alistiek; de strijkers imiteeren den hoef slag der paarden, een hobomelodie weent er doorheen, als een wanhoopskreet van Marguerite, die in Faust's hart weer klinkt, in verschillende blaasinstrumen ten de geluiden, voortgebracht door de bovengenoemde monsters en nachtvogels het is alles meesterlijk geschilderd en geeft een gevoel van groote beklemming.) Eindelijk, onder Méphisto's zegevieren den uitroep „Je suis vainqueur!" stor ten zij in den afgrond, met een vreese- lijk „lias, Méphisto! Irimiru Karabrao!" door de helsche geesten ontvangen. De nu volgende „epiloog op aarde' 'erklaart nader, wat we omtrent Faust's einde reeds hadden vermoed. In het laatste tafereel zingen Sera fijnen 's Hemels lof, en smeeken vergif fenis voor de arme zondares af. Er komt een zacht „Marguarita" als ant woord, en dan, onder werkelijk hemel- sche klanken van harp, violen, eng. hoorn en fluiten, terwijl sopranen, alten en tenoren (slechts heel op 't laalst met bassen er bij) het blijde feit bezingen, gaat de ziel van haar, „qui a beaucoup iünié" over naar betere gewesten. een uur geleden in het hospitaal." HOOFDSTUK VIII. „Een klein likje meer naar rechts, als 't u belieft. Juist zoo is het goed! Niet bewegen! In vijf minuten ben ik voor vandaag klaar." Isobel glimlachte. „Ik geloof, dat uwe vijf minuten soms heel lang duren Maar ik hen niet moe heelemaal niet, ik kan zoo blijven staan ,31s u wilt, tot het donker wordt. „Dat is heerlijk. Die het beste poseert wat duivel .wie is dat?" „Er is iemand aan de deur", merkte Isobel op. Mabane hield van zijn werk op en riep hard „Binnen." Ik keek van mijn werk op. Er kwam een vrouw binnen, een vrouw, gejdeed in deftigen rouw, van middelmatige leng te en met weelderig mooi, zacht haar. Juffrouw Burdett, zichtbaar onder den indruk .trok zich terug. De vrouw bleef staan en keek rond. Zij keek mij aan en de pen ontviel aan mijn vingers. Ik stond op. Eil— lady Delahaye!" riep ik uit. Zij hoog het hoofd. Haar houding was koel, bijna strijdlustig. „Het doet mij genoegen u hier te ont-* moeten, Arnold Greatson. U is, geloof ik, een vriend van den man, die mijn echt Hecior Berlioz werd 11 Decem ber 1803 te Cöte-Saint André, waar zijn vader arts was, geboren. Hij zou ook geneesheer worden, en ging, ofschoon de muziek hem destijds reeds het liefste op aarde was, op zijn negentiende jaar naar Parijs, teneinde de studie voor arts te gaan aanvangen. Toen hij eenigen tijd later echter in de bibli otheek van het conservatorium kennis maakte met de operapartituren van von Gluck, kon hij den strijd tegen zichzelf niet langer volhouden, en verklaarde hij aan zijn ouders, dat het hem onmoge lijk was, iets anders dan musicus te worden. Gevolg was, dat zijn hartstoch telijke en bijgeloovige moeder hem ver vloekte kunstenaar te zijn was in haar oqg eens schande en zijn vader hem alle verdere ondersteuning te Parijs ont hield. Berlioz was genoodzaakt, wilde hij niet verhongeren, een plaats als korist aan het „Gymnase dramatique" aan te nemen. Hij trok de aandacht van Lesueur en Reiclia, en kreeg van hen onderwijs de theorie der muziek. Tegenzin in stren ge studiën hebbende, verliet Berlioz ech ter reeds in 1825 het conservatorium, en begon, vrijwel autodidactisch dus. componeeren. Van dien tijd dateert het begin van zijn fantastische symfonie „Episode de la vie d'un artiste", waarin hij, naar beweerd wordt, het oog op eigen levenservaringen had. Na jaren van groote ontberingen be haalde hij in 1830 met zijn compositie van de cantate „Sardanapalus" naar Byron' gedicht den Prix de Rome" aan het conservatorium, waarheen hij in 1826 te ruggekeerd was. Verzoend met zijn genoot vermoordde?" .,U is verkeerd ingelicht, lady Dela haye", antwoordde ik rustig. „Ik kende hem zelfs niet. Wij ontmoetten elkaar dien dag voor de eerste maal." Door een zeer zwakke beweging van haar lippen gaf zij smalend te kennen, dat zij er niets van geloofde. „Ha", zeide zij, „ik herinner mij uw verhaal bij het onderzoek. U zult het mij niet kwalijk nemen, dat ik !u hier zeg, dat velen, die het hoorden, met mij van oordeel zijn, dat dit zeer onwaarschijn lijk is". Ik keek haar ernstig aan Dit was de vrouw, op wie ik mij ver beeldde eens verliefd te zijn geweest, de vrouw, die mij had afgewezen om te trouwen met een man, van wien zelfs zijn vrienden weinig goeds vertelden. „Lady Delahaye, mijn verhaal mag vreemd geklonken hebben, maar het was waar. Ik veronderstel, dat u niet alleen gekomen is met de bedoeling om uw beminnelijk oordeel over mijn waarheids liefde te geven?" „Daarin heeft u gelijk. Daarvoor ben ik niet gekomen." Zij was eenige oogenblikken stil. Haar oogen waren gericht op Isobel en de uit drukking in die oogen beviel mij niet. „Mag ik u een stoel aanbieden, lady Delahaye ouders bracht hij hierna 2 jaren door Rome in de villa Medici, en daar ontstonden vele van zijn werken o.a, ouvertures voor „Rob Roy" en „King Lear", en de „Scène aux champs" uit zijn bovengenoemde „Symphonie fautas- tique". Hij keerde in 1832 naar Parijs terug, trad in den zomer van '33 in 't huwe lijk met Henriëtte Smithson, een zeer talentvolle Engelsche actrice, op wie hij reeds vanaf omstreeks 1825 na zijn eerste conservatoriumtijd - verliefd was geweest, maar die steeds alle schriftelijke persoonlijke toenadering had afgewe zen, tot haar, begin '33, tijdens een door haar bijgewoonde uitvoering van het klaaglied van „Lelio" uit het aldus ge noemde monodrama van Berlioz, duide lijk werd, dat alleen liefde voor haar den componist deze tonen had ingege ven, en zij daardoor een omkeer in haar hart voelde plaats grijpen. Zij heelt veel kommer en zorg met Berlioz gedeeld, maar deze, die in zijn huwelijk met haar niet de verwezen lijking van 't hem zoo lang voorgezwccfd ideaal vond, verbrak in 1840 de eens zoo vurig begeerde verbintenis. Toch trad hij eerst in 1854 eenige maanden na Hen- riëtte's dood voor de tweede maal 't huwelijk en wel met een jeugdige zangeres mademoiselle Rezio. In 1834 werd Berlioz' „Harold-sym- fonie", waarvoor hij indrukken had op gedaan tijdens een reis in de meest woes- en afgelegen dalen der Abruzzen, voor het eerst uitgevoerd, in 1839 verscheen zijn groote symphonie met koor „Roméo et Juliëlte", en in 1840, voor de op richting der Juli-kolom, schreef hij zijn ,Symfonie funèbre et triomphale". Zijn opera „Benveuuto Cellini" maak te bij haar eerste opvoering te Parijs fiasco. Dit trof Berlioz zeer; een diepe waarmoedigheid maakte zich van hem. dien een sombere levensopvatting toch reeds aangeboren was, meester. Hij on dernam in den winter van 1842 op een groote concertreis door Duitschland, het yaderland van zijn afgod Beetho ven, hopende, daar meer begrip en waar deering voor zijn werk te vinden, hem in zijn eigen geboorteland deelachtig geworden waren. Inderdaad had hij in Duitschland veel succès in sommige sle den, als Stuttgart, Dresden, Berlijn en Brunswijk werd hij zelfs met groote geestdrift ontvangen. Op deze eerste reis volgde in 1845 een tweede naar Weenen, Budapest, Praag en Breslau, in 1847 een naar Rus land, terwijl in '48 en '51 uitstapjes naar Londen werden gemaakt. In den winter van 1852 op '53 bezocht Berlioz Duitsch land voor de derde maal. Ditmaal gold het bezoek in de eerste plaats zijn vriend Franz Liszt, die reeds langen lijd bezig was, de werken van Berlioz meer ingang te doen vinden, en die nu ter eere van den genialen Franschman te Weimar een Berlioz-week inrichtte. Mede door Liszt's invloedrijke bemoei ingen werd op een le Aken gevierd Ne- derrijnsch muziekfeest het eerste gedeel te van Berlioz' „L'enfance du Christ" een geestelijke trilogie uitgevoerd, onder veel waardeering, In 1856 kwam Berlioz gereed met zijn beroemd „Te Deum" voor dubbelkoor, orkest en orgel. Deze compositie bezorg de hem de reeds lang gehoopte eer, te worden benoemd tot lid van de Fran- sche academie voor schoone kunsten; hij ontving de laatste jaren van zijn leven meerdere onderscheidingen: o.a. die van officier van het Legroen van Eer. Berlioz was in 1839 reeds benoemd tot conservator aan het conservatorium te Parijs, een betrekking, die hem van ma- teriêele zorgen tamelijk wel onthief, en die hij tot aan zijn dood bekleedde. In 1867 werd Berlioz ziek, en in 't einde van dat jaar gaf het bericht van den dood van zijn eenigen, buitenslands vertoevenden zoon hem zulk een schok, dat hij zich daarvan niet meer heeft kunnen herstellen, en daarna eigenlijk nog slechts het leven van een stervende leidde. Den 8en Maart (volgens andere op gaven den Oen Maart 1869 overleed Ber lioz, na een leven even rijk aan groote successen als aan ontbering en teleur" stellingen. Mag veel van zijn werk door de groote afmetingen, die hij voorschreef voor hel aantal uitvoerenden, en het vaak bizarre, dat er in tot uiting komt, niet van uiter lijkheid vrij te pleiten zijn, hij heeft ook muziek voor de eeuwen geschreven, en zonder eenigen twijfel heeft de kunst in hem een harer grootste dienaren ge had. JOH. H. 0. RECHTZAKEN. Arr. Rechtbank te Middelburg. In de zitling van 23 Mei zijn de vol gende vonnissen uitgesproken: ontucht: C. C., 47 j„ koopman te Zuid- dorpe, gedetineerd tol lj. en 6 m. ge vangenisstraf met aftrek van de preven tieve hechtenis; diefstal: A. B., 41 jaar, visscher, Ierseke, gedetineerd tot 2 m. gev. straf en invrijheidstelling; het verlaten van vrouw en kinderen in hulploozen toestand: P. A„ 25 j„ metse laar, Hulst, 3 ra. gev. straf; het onttrekken van een voorwerp aan het recht van onderpand: S. P. S. 28 j. voerman, Breskens, 14 d. gev. straf; diefstal: W. J. den B., koopman, Kerk- werve, vrijgesproken. overtreding politieverordening te Ter-; neuzen: L. J. G. G„ 33 j„ aannemer,Ter- neuzen; C. J. M. v. R., 38 j„ koopman te Terneuzen voor beiden bevestiging van het vonnis van den kantonrechter te Ter- neuzen f 20 of 10 d. h.; helingFr. V. 28 j., opkooper, Wemeldin ge, 3 m. gev. straf, voorwaardelijk proef- lijd 3 j. niet onverwijld boeken van gekochte voorwerpen: M. Q., 37 j, opkooper, Schore, vernietiging van het vonnis van den kantonrechter te Goes f 15 of 15) d. h. Sluis, 9e; J. Riteco le Ooslburg, 11e en 42e; Gebrs Jacobs te Breskens, 12e en 20e; Iz. Sanders te Sluis, 13e, 21e, 31e, i, 71e en 79e; Joz. Pleijle le Breskens, 14e; C. de Meijer te Sluis, 15e, 55e, 92e, 100e en 106e; A. van Gijs, te Breskens, 16e, 18e, 10e, 65e en 70e; A. de Smet te Sluis, 17e; B. P. de Ridder te Cadzand, 19e, 63e, en 91e; R. van de Voorde te Sluis, 22e, 94e en 104e; J. Stekeling te Aardenburg, 24e; P. M. van Iwaarden te Cadzand, 25e en 74e; Aug. Jolivet te Aardenburg, 26e en 49e; Ch. Sturm te IJzendijke, 27e en 77e; Gebrs. Kools té Zuidzande, 28e en 50e; Alf. de Smet té Sluis, 29e en 30e; Martelaere te Groede,- 32e en 93e; Iz. Maas te Breskens, 33e eri 62e; Em. Doolaege le Oostburg, 34eW. Leenhouts te OostbuVg, 35e en 80e; Adr. Daansen te Oostburg, 38e en 99e; L. de Smet te Biervliet, 41e en 76e; A. Ver meulen te Breskens, 43e; P. F. Boerjan, te Groede, 44e; Moens te Sluis, 45e en 84e; M. A. Mabesoone te Oostburg, 46e, 66e en 103e; J. van Opdorp te Breskens, 47e en 67e; Jac. Buijck te Ooslburg, 48e en 88e; Jan Simpelaar te Oostburg, 51e; W. Moelker le Breskens, 52e; W. Neele, te Kruisdijk, 54e; A. de Witte te Groede, 56e, 81c en 82e; C. Nijssen te IJzendijke, 57e en 78e; C. Meervis te Waterland kerkje, 58e; A. Aalbregtse te Zuidzande, 59e; Duinker te Draaibrug, 60e; Potter, te IJzendijke, 61e; A. Buijze te Breskens, 64e; J. Risseeuw te Zuidzande, 68e; E. Cocquit te Eede, 69e; F. de Block te Schoondijke, 72e; Leekens te Sluis, 75; J. Rofak te Kruisdijk, 83e; Martens te IJzendijke, 86e; J. van der Wege te Breskens, 89e; P. Barra te Groede, 90e en 98e; J. Vorsterman van Oyen te Aar denburg, 95e en 105e; M. Boonman te Oostburg, 97e; E. Baert te Sluis, 101e; W. N. Klaaijsen te Breskens, 102. SPORT. B U IT E N L A N Diiui ven sport. Korte uitslag van den Bondsvlucht van den Bond van Postduivenliefhebbers in West Zeeuwsch-Vlaanderen op Zondag 18 Mei 1923 vanuit Dourdan met 423 oude duiven, waarvan 116 mededongen voor den eersten prijs zijnde een fiets. De duiven werden gelost te 6.10 uur met Oosten Wind. De eerste duif arriveerde te Cadzand op een afstand van 331.07 K.M. te 11.23.38 uur v.m. met een snelheid van 1055.6 Meter per uur. De laatste duif arriveerde te Sluis op een afstand van 324.04 K.M. te 11.54.30 uur v.m. met een snelheid van 940.6 Meter per uur. De prijzen werden behaald als volgt: W. Brevet, Cadzand, le, 4e, 36e en 85; XA. P. Haartsen te Schoondijke, 2e; ■Dusardeyn te Groede, 3, 73e en 87e; G. de Hondt te Groede, 5e, 37e en 96e; J. van Overbeeke te Oostburg, 6e; J. Ver plantte te Oostburg, 7e, 10e, 23e en 53e; J. Wage te Zuidzande, 8e; de Badts te „Dank u, hier geef ik er de voorkeur* aan om te staan. Dit is geloof ik het jonge meisje, dat met mijn echtgenoot was?" Zij wees met een vinger naar Isobel, die haar blik onverschrokken trotseerde. „Dit is de jonge dame", antwoordde- ik „Heeft u haar iets te zeggen?" „Zij is het doel van mijn komst", ver klaarde lady Delahaye. „Hoe heet het meisje?" Isobel was eenigszins in de war. 't Optreden van lady Delahaye scheen haar niet te bevallen. „Mijn naam is Isobel de Sorrens." „Je verklaarde bij het onderzoek, dat mijn echtgenoot je voogd was. Wat be doelde je met die eigenaardige verkla ring?" Isobel scheen plotseling den toestand te vatten. Haar mooie gebogen wenk brauwen werden opgetrokken, haar wan gen kleurden, haar oogen schitterden. Zij stond langzaam op, en hoewel zij een kind was, was haar houding zoo waar dig, dat lady Delahaye, met haar drei genden vinger, in het niet scheen te verdwijnen. „Ik geloof", zeide zij, „dat u een zeer onaangenaam iemand is. Majoor Del- lahaye bracht mij in het klooster van St. Argueil, toen ik vier jaar oud was en liet mij daar, Hij bezocht mij twaalf maanden IIERRIOT EN ZIJN A.S. POLITIEK TEGENOVER DUITSCHLAND. Wij eindigden ons vorig artikel met de vraag, of de Entente Frankrijk vooral tegenover Duitschland die goede trouw wil in acht nemen zoo noodig voor nu eens 'n spoedige afwikkeling van de schadevergoedingskwestie. De Duitschers hebben uit een inter view van een correspondent van de Vorwarts met Herriot al een en ander vernomen van wat hen te wachten staat, als inderdaad, waarvan de kans wel als vastslaad mag worden beschouwd, Her riot de leiding van het nieuwe kabinet op zich za 1 nemen. En dat klinkt waar lijk hoopvoller dan de fraaiste rede voeringen van Poincaré! „De Duitsche republikeinen, zoo staat er, kunnen er zeker van zijn, dat ik de man ben, met wien de besprekingen mogelijk en makkelijk zullen zijn. Ik ver lang van de tegenpartij evenwel één zaak- goede trouw". Herriot had zelf goede trouw tegenover de republikein- sche partijen, maar niet tegenover de „openlijke en bedekte" nationalisten. Men voelt wat dit zeggen wil, en weï- jke stimulans Herriot hier de Duit schers geeft! Hel wil eigenlijk zooveel zeggen ais: met waarlijk republikeinsche Duitschers kan ik praten, niet met lie den, die zoo half om half zijn, die eigen lijk meer staan aan de zijde van het nationalisme. Een republikeinsche regeering zou zich vol vertrouwen tot hem kunnen wenden. En nog eens herhaalt Herriot dan zijn eenige voorwaarde: goeden wil' en goed vertrouwen. Het is haast aan- geleden en bracht mij naar Engeland, u weet wanneer. Ik was nog geen vier en twintig uur in zijn gezelschap, en ik ge voelde mij gedurende dien tijd diep on gelukkig. Ik begreep niet de dingen die hij tot mij zeide, ook mocht ik hem hee lemaal niet. Ik geloof, dat, als hij mij een oogenblik alleen had gelaten, ik weg- geloopen zou zijn." Lady Delahaye werd zeer bleek en in haar oogen was iets onaangenaams. Ik keek naar haar en haar onaangenaam heid, die ik reeds lang vergeten was, trof mij. „Je hebt je wellicht over hem be klaagd bij zijn moordernaars. Jij bent het, zonder twijfel, die verantwoordelijk is voor den dood van mün echtgenoot!" Om Isobel's mond kwam een verachte lijke irek. „Major Delahaye", zeide zij, „stond mij niet toe met iemand te spreken. En de man, die u zijn moordenaar noemt, zag ik voor dien nooit in mijn leven, ook zou ik hem niet herkennen, als ik hem terugzag. Ik begrijp niet, waarom u mij hier al die onaangename dingen komt zeggen. Ik heb u geen kwaad gedaan; Het spijt mij heel erg voor majoor Dela haye. maar „Het onmiddellijk doel van mijn komst," viel zij koel in de rede, „is even1 weerzinwekkend voor mij, mijnheer Greatson, als 't wellicht teleurstellend voor u zal zijn. Ik ben hier echter om den laatsten wensch van mijn echtgenoot ten uitvoer te brengen. Dit kind heeft zelf toegegeven, dat hij haar voogd was. Door zijn dood lcomt die hoogst onwel kome taak op mij neer." Isobel werd doodsbleek, alsof zij werd bevangen door een heftige vrees. Zij keek mij aan en ik nam haar hand in de mijne. Lady Delahaye keek ons met onaangenamen blik aan. „Bedoelt u", zei ik, „dat u haar van ons wenscht weg te nemen?" „Wenschen!" herhaalde lady Delahay|e op kouden toon. „Ik kan u verzekeren, dat ik in deze zaak volstrekt niet met mijn eigen wenschen te rade ga. Wat ik doe is eenvoudig mijn plicht. Het ware beter, dat het kind haar hoed ging op-, zetten." Isobel verroerde zich niet. Haar oogen bleven strak op mij gericht. Zij wachtte op hetgeen ik zou zeggen. De toestand was, voor zoover mij betreft, hoogst on aangenaam want lady Delahaye meende het blijkbaar ernstig. Ik trachtte tijd te winnen. (Wordt vervolgd-)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1924 | | pagina 2