FEUILLETON. BIJ VOEGSEL Binnenland. Vrijdag 1 Dec. 1922, No. 284. VAN DE VAN IIF.T GEZANTSCHAP BIJ DEN PAUS. De Hervormde (Gereformeerde) Staats partij heeft he.t volgende verzoek ge richt tol de regeerinjg: De Hervonnde (Gereformeerde) Staats- pariij, in algem)eene vergadering bijeen op 16 November 1922 te Utrecht, richt tot de hoogte regeering des lands bij deze de bede alsnog op de Staatsbe- grootinp voor 1923 dén post van f 10.000, uitgetrokken voor het gezantschap bij den pain-, te doen vervallen. Zij verzoekt tevens den leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal me de aan deze bede, alsj ook tot hen gericht gehoor te geven, door het initiatief te nemen tot indiening1 van een voorstel in dezen geeu en zulk een ingekomen voor stel krachtig' hun steun te verleenen. UIT DE PERS. De crisis in d V oetbalsport. Hoewel we ons er schuldig aan er kennen een slechte lezer te zijn van de pagina's sportberichten in de groote bladen, is het ons toch niet ontgaan, dat ten opzichte van de voetbalsport steeds ernstiger en ernstiger wordt geschreven en over tal van kwesties. En omdat er nu zooveel bewaarheic wordt van wat wij reeds jaren geleden in onze artikelen over Voetbalrage e. d, bespraken, willen we hier een deel la ten volgen uit een samenvattend artike in ,,de Vrijheid", van D. Hans, iemand die waarlijk wel bekend staat als een vriend van de voetbalsport. De daling van het spelpeil echter is voor mij niet meer dan een onderdee van de crisis, die zich bezig is in de voetbalwereld van ons land te voltrek ken. De beoefening van het voetbalspel is ontzaglijk toegenomen. Het is een volks sport geworden van den eersten rang Ge behoeft slechts in welk deel van ons koninkrijk ook een korte trein reis te doen, om overal op de weilanden doelpalen te zien staan; het bewijs van wéér een voetbalclub. Voetbal is een wedstrijd-sport, maar vertoont dan ook in sterke mate de nadeelen daarvan in de ontwikkeling, welke het heeft geno men, Het voornaamste nadeel ligt buiten het spel zelf, het is de publieke belang stelling. Zoodra een vereeniging iets gaat presteeren en haar wedstrijden bekoring krijgen, komt het publiek. En publiek beteekent: geld. En geld beteekende hier: bederf. Bij onze groote clubs heeft die belangstelling zulk een geweldigen omvang aangenomen, dat een enkele wedstrijd duizenden guldens in de kas brengt en er bijna geen terrein-inrichtin gen meer te maken zijn, die aan de be hoefte voldoen. Ziedaar wat in ons land het noodlot dreigt te worden en voor een groot deel reeds geworden is van een zoo mooie en nobele sport als het voetba de ontwikkeling ervan gaat veel meer VAN RENÊ BAZIN, Lid van de Fransche Academie. 27). Daar, waar hel duin gespleten is, recht vooruil, en waar de weg' naar beneden afloopt, eenig'szins draait en zich met het strand vereenigt, bemerkte men Ide bovenkanten van de karretjes, die langs den oever stonden, de opgerichte kop pen van de paarden die den zeewind insnoven, alsof er haver in de zee lag en de vorken, die ook opgericht wer den, beladen met zeegras, 'beschreven een cirkelboog en vielen dan weer neer. De knecht van Kerjan raakte met de zweep de flanken van Bikan, het klei ne paard aan, dat al zijn krachten in spande. De huid van de merrie plooide zich, de spieren van beide beesten span den zich tot brekens toe en de wielen drongen in het fijne zand. Het was de punt van Mousterlin, woeste en de eenzame schiereiland van zand, aan het uiteinde afgjerond, dag en nacht door de golven geteisterd en ge polijst, alsof ze verdwijnen en wegspoelen moest in de zee. Maar zij is goed gewa pend. Zij heeft omi haar miiil te verde digen, een schild van bi-uiue en zwarte in de commercieele dan in de sportieve richting. Onze groote clubs exploiteeren. Reeds jaren geleden sprak een scherp zinnig opmerker als mijn vriend J, E, Stokvis het bekende woord, dat „het voetbalspel is geworden van een kos telijk vermaak tot een kostbare verma kelijkheid", en de waarheid hiervan toont zich met den dag scherper, ern stiger en bedenkelijker. Het loopt mis. En het funeste van alles is, dat wer kelijke leiders bij de ontwikkeling van dit volksspel ten eenenmale hebben ont broken. We hebben goedwillende menschen aan het hoofd gehad, en we hebben ze nog, maar ze leiden niet, ze registree- ren alleen, ze loopen de dingen achter na, lappen hier en daar wat op, maar ze geven geen richting aan. De Nederlandsche Voetbalbond is zélf een puur exploitatie-lichaam geworden, in welks politiek op de meest belang- ijke oogenblikken financieele overwe gingen den doorslag gaven. Van een principieele leiding, die de nadeelen zoo veel mogelijk bestrijdt, valt letterlijk niets te bespeuren. De heele beweging is den „leiders" gruwelijk en gansche- lijk over het hoofd gegroeid. Het publiek was de alles-beheerschende factor, het publiek, dat grif de meest abnormale toe gangsprijzen betaalt. Er is een toegespitst competitie-wezen ontstaan, dat de na deelen versterkt, de verhoudingen ver troebelt, den geest van publiek en spe- ers bederft. Zoo ontstond de crisis. De verschijnselen zijn vele: Het spelpeil is gezakt. Er zijn geen uitblinkende elftallen en geen uitblin kende spelers meer. Ons Nederlandsch elftal verloor zijn beide laatste wedstrij den in den vreemde met 40 (België) en 50 (Zwitserland). De animo in beter- gesitueerde kringen is bedenkelijk ver minderd. Onze oudste clubs, die de his torie en de traditie van het Nederland sche voetbalspel dragen, raken (sportief) in verval; vele er van zijn reeds tot een lagere klasse gedegradeerd of bestaan niet meer. De strijd om het bestaan leidt tot allerlei onsportieve middelen. De club-trouw neemt af; zelfs bekende spe lers loopen van vereeniging tot vereeni ging. Geruchten en beschuldigingen van anti-amateurisme nemen toe. Het finan cieele motief beheerscht steeds mach tiger de situatie. De toegangsprijzen worden soms opgevoerd tot bedragen, die voor kunstvoorstellingen zelfs niet benaderd durven te worden. De geest onder het publiek wordt slechter, en onder de spelers evenzoo. Dit leidt tot scheidsrechtersmishandelingen en ruw spel. Het competitie-systeem noodzaakt tot voortdurend, soms vèr reizen, dat jonge spelers vaak den ganschen rustdag in touw houdt. De beoefening van het spel geschiedt op onmatige wijze; de com petities duren tot in den zomer, voor serie-wedstrijden wordt voortdurend, tot midden <in de hondsdagen, toestemming gegeven, op feestdagen (zelfs op die, waarop het huiselijk leven het meest tot z'n recht moest komen) trekken vele clubs op reis, en de grens over; een over drijving, die een wezenlijk nadeel betee kent voor het gezinsleven en voor zaken van nóg hooger en heiliger orde. In één woord: heel onze voetbalsport en haar orga nisatie is op het oogenblik door en door voos en ziek. Het hooge woord moet er dan maar bij mij uit: in haar huidige ontwikkeling, organisatie en beoefening, acht ik de voetbalsport een wezenlijk nadeel èn voor het individueel èn voor het alge meen belang, een nadeel voor het indi vidu door de overdrijving die zij aan wakkert, voor het gezin door de manier waarop zij de spelers uit huis haalt, voor hóóger dingen, omdat zij voor de behar tiging daarvan vaak geen tijd laat, voor andere takken van sport, aangezien zij steeds meer beslag gaat leggen op de zo- j mermaanden, voor de kunst (het tooneel!) omdat zij steeds sterker de eenzijdige I belangstelling trekt van eene over-talrijk publiek, dat voor iets anders, vaak beters dikwijls geen financieel offer meer over heeft. Ik vind het niet prettig deze dingen te I moeten zeggen. Van het spel zelf ben ik een hartstochtelijk voorstander. Des te I meer bedroeft mij de chaos van het oogenblik. En dit alles is voornamelijk een gevolg van een wanhopig gebrek aan goede lei ding, die deze ontwikkeling zeer zeker I niet volledig had kunnen stuiten, maar haar toch had kunnen belemmeren en de scherpe kanten er aan ontnemen. KUNST EN WETENSCHAPPEN. Men schrijft aan de N. R. Crt.: Even tuiten Middel burg bevindt zich een gedenkteeken van bet verle den, dat in geen beschrijving der monu menten zal "worden vermeld en dat geen Monumentenwet zou kunnen bescher men, namelijk de overblijfselen van den middeleeuwschen dijk langs de Arne. Eeuwenlang strekte deze kronkelende stroom Zeeland's hoofdstad tot haven Daar deze door toenemende verlanding onbruikbaar was, geworden, werd in 1532 een nieuwe, rechte haven naar de zee gegraven, zoodat de Arne buiten toruik viel. Op de naart van Jacob van Deventer, die omstreeks het midden der zestiende eeuw 'is vervaardigd, kan men den loop van dezen stroom onderken1" nen. Thans zal dit overblijfsel der mid deleeuwen aan de tijdsomstandigheden ten offer vallen; als middel van werkvei schaffing worden de oude Arnedijken nu afgegraven. Natuurkundig Gezelschap te Middelburg. Lezing van den heer A. F. J. Por- tielje uit Amsterdam over: „Allerlei uit de jeugd van zoogdieren, gjebolortegj groei, ouderzorg, spel, „taal" oipvpeding in 't 'bijzonder uit clierpsychologisch stand punt bezien". De mensch is over het algtemeen bij de beoordeeling! van handelingen van dieren niet onbevooroordeeld en ver- menschelijkt deze, zoodat er geheel iets anders komJt dan er werkelijk is'. De werken van Curlwood zijn daarom veel minderwaardig dan die -van Long, ofschoon deze laatste lOjok sOtnls in die fout vervalt. De handelingen der dieren moeten van uit de dierenziel worden bekeken ten dat is niet altijd giemlakkelijk, ofsóhoon de mtenscli met het dier verwante eigen schappen bezit. De spreekwoordelijke hondentrouw zoowel als de valstehheid en boosaardig heid van Vele roofdieren verschijnen dan in een geheel ander licht. Een dier is nooit bteestachtïg, wel de mtenscli, die evenwel ook geniaal kan zijn. („Grenzen der Seele" van Emil Lucka). Het dier is niet boosaardig of valsch, slechts gevaarlijk uit vrees of jachtinstinct, maar steeds onschuldig. Dat een paard achteruit schopt als iemand zonder te spreken achter hem loopt, is het afweermiddel van het kud dedier legen overval van roofdieren. De schijnbaar op overleg1 berustende kunststukjes van vele dieren, zooals het openen van deuren door tegen de kruk te springen enz., berusten op den be kenden regel van error and trial. Slechts hij menschapen komen praesta- ties voor, die tot dicht bij den drempel van de menschelijke psyche naderen, zoo als o. a. blijkt uit de wijze, waarop deze dieren met een spiegel omgaan, die ze voor het eerst van hun leven zien. De automatische reflexen, d. w. z. rotsen. Tot waar gjaat het? Dat weet God en misschien ook de visschers die in de spieeten hun kreefteimetten uit werpen en hun bóóten in veiligheid leggen achter de steenen tafels, de schilden van schildpadden, de ruggen van onbewe gelijke monslers, die het gietij nooit g|e heel en al blootlegt. Daar in de diepte der wateren, die nooit in rust zijn, in de stroomten die worstelen, ïn dood wa ter ronddraaien en hun schuim ver weg verspreiden, zijn wouden Van bruingeel zeegras en doorschijnend zeegras, nu eens zwaardvormig; geplooid liggende langs den oever, dan weer geheel plat als riemen, of in den vorm van struiken mtet takken die aan het uiteinde capf- sules niet lucht gevuld hebben. Men ziet op heldere dagen hun armen die omhoog steken en zich wringenDe zee heeft haar heeslerbósschen. De storml slaat ze neer als het uur is' gtekomen. De storm richt ze op en voert ze naar de kust. 1 uss-chen de spits van Beg-Meil en die van Benodet, waar de eiken en de ol men op de steile kusten groen worden, steekt de kale spits van Mousterlin in de volle zee en ontvangt alle mest uit zee, die het graan zal doen uitspruiten. Daar draait nu het karretje van Ker jan op het strand om' en gaat recht tegen den wind in om' het reusachtig kussen van zeegras te volgen, dat door het laat ste getij is verzameld en opigehoopt en waarin ook de pachters van de kust van Fouësnanl en uit het dorp Clohars ouden en heel jongen, hun vorken tot aan de steel insteken. Zij hebben hun vorken antwoorden op prikkels dloior een onder- gjeschikt zenuwcentrum1 bluiten het be wustzijn om1, komen zoowel bij dieren als mlensehen voor. Bij de dieren spelen echter een zeer groote rol üe instinct- uitingten, dit zijn handelsschemapidie zonder of bijna zonder oefening of lee- ren tot stand komten uit een aangeboren aanleg'. Een jonge eend kan direct zwemj- mien; de moedereend vet zich vóór het broeden sterk in, zoodat de jongen, ziop- dra ze uit het ei komen, eveneens wor den ingevet, wat hun in staat stelt on gestraft te water te gaan, want zonder deze invettingj zouden ze zinken. De ze en dergelijke handelingen geschieden echter onbenullig. Een vechthoen, dat nog niet, zooals tonze gewone kippen, bedorven is als huisdier, zal jonge een den, die zij heeft uitgebroed, onmiddel lijk dooden en op de leege doppen gaan zitten. Het vreemde gleluid van de jong|en valt haar direct op en zij1 antwoordt mtet een afweerhandeling, terwijl ze onbenul lig!, in-kunstm'atig verder broedt. Ónze huisdieren zijn gewend zich aan omstandigheden aan te passen. Een kip, die vier maal eendeneieren heeft uitge broed en zich er aan heeft gewend, dat de jongen naar het" water gaan, zal, als ze de vijfde m!aal kippeneieren uitbroedt, zelf de kuikens naar het water brengen. Het jong van het roofdier is hulpbe hoevend bij het ter wereld komten. De leefwijze van de móeder laat geen lange drachttijd toe. De prilste jeugd brengt liet door liggend op den grond in het hol. Doelmatig is het blind door een uifcgroeiïng van de opperhuid over het oog, dat nog vóór de geboorte onbedekt was. Zoo is het tegen vuil en stof be veiligd. Evenzoo doelmatig is het van een zuigmond voorzien. In den Dieren tuin komen de jongje leeuwen eerst na 2 maanden uit het nachthok en kijken dan kinderlijk naïef de wereld in. Voor al gehoor en reuk zijn fijn ontwikkeld en door nu het mjoederg|eluid na te bootsen en zijn hand door strijken over den rug; van de mbederleeuwin de gewensch- te geur te geven, maakt de photograaf de dieren voor zich ongevaarlijk. Het spel i s voor jonge dieren een heilig moeten, daardoor leeren ze zichzelf ken nen, zich aanpassen en hun aanleg ge bruiken. Jonge leeuwen vallen elkaar daarbij reeds aan, zooals de oude zijn prooi verovert. Deze kruipt er naar toe, geeft hem een verdoovtende slag en bijt in hel verlengde mferg. Geheel op dezelf de -manier spelen de jongjen. De moeder is daarbij de- politieagent en zorgt, dat (Ingez. Mad.) het niet al te ruw wordt. Het jeugdkleed van den leeuw is, zoo als ook hij 'vele andere dieren, een herin nering aan dat van het oerroofdier. Zoo wel bij roofdieren als bij andere in 1 wild levende dieren zijn de kleuren van huid en haar een uitstekende camóuflage, zooals Schillings eens bleek, die zich plotseling', zonder dat hij' het had ge merkt, door 13 leeuwen omringd zag. Vele hoefdieren komten bijna gteheel klaar ter wereld. Reeds na een kwartier kan een jonge bison staan en na een halven dag' loopt het mee, alles zeer doelmatig voor kuddedieren, die móeten voorttrekken en gteen lange rusttijden! kunnen houden. Zij hemen de jongen ter bescherming in hun midden. De jonge gazel is hulpbehoevend en ligt. na de geboorte langen tijd ,op den grond, waarin zij zich bij naderend on heil tracht te verschuilen. De moeder verwijdert zich van haar jong! zoolang het nog niet staan kan. Is' het zoo ver, dan 'blijft het in de nabijheid tot be scherming;. Jonge antilopen springten reeds op zeer jeugdigen leeftijd een paar mieters hoog. Deze kuddedieren bezitten aan kop en aclilerpooten klieren die een sotort lucht \an zich afgeven. Door wrijving tegen boomstammen met hun kop laten ze deze licht hij wijze van visitekaartje achter, zoodat hun soortgenooten hun spoor 'kunnen volgen. Bij hei naderen van roofdieren gaat een kudde w.el eenigszins uit elkaar, maar daar ze met de rechterpooten har der loopen dan met de linker, loepen ze in een kring en komten ze dus ten slotte weer bij elkaar. Hel belangrijkste vocahulair vian de „taai" zijn de teekenen van naderend gevaar, die ze door gewojone niet alleen van soorigenopten, maar pok van an dere dieren leeren verstaan. Het Nijl paard hoort aan het eigenaardig gekwet ter van de met hem in symbiose levende madenhakker, of er onheil nadert. Het opzetten van de staart bij herten en an tilopen en hel knallend uitstooten van darmgassen der zebra's doet dezelfde dienst. Ter opluistering; van al dit wetens waardige vertoonde spreker een keuri ge verzameling van dierenphoto's, ter wijl hij ten slotte eenige litteratuur noem de voor ieder, die van dit onderwerp meer -wenschte te weten. Aan de uitnoodiging van spreker om lid van de vereeniging tot behoud van na tuurmonumenten te worden, werd. aan zoo diep ingestoken, dat zij moeite heb ben ze er uit op te hekken, zoo vol geladen als zij' zijn mtet die kleverige slierten die als wimpels om' de opgehe ven stelen hangten en in de karretjes! worden geworpen. Reeds staan zes kar retjes op de verzamtelplaats van het zee gras in net gelid. Kerjan, zevende, gaat aan het uiteinde van de rij staan. Le Treff en Marie 'stappen af. De wagten verbórgt hen eenigszins' voor de biuren. Zij zijn juist midden in de bocht, die het strand maakt. De helling is steil. De rif fen zijn heel dicht bij en de zee draait er om' heen. Zij' zal weldra stijgen. Niets dan zand, rotsen, golven, dampen vóór hen. De paarden snuiven, de menschen ook. Hel is noodig eerst het veld te overzien, voordat tnten begint te werken. Links wor den de hoornen van Begl-Meil in de verte in een lichten schijn gehuld. Over de zee trekken lichtg(lanzen en als de re gen lang aanhoudt, slaapt zij in. Men ziet in de verte den archipel van eilanden en kleine eilandjes als1 een verstrooid eskader, dat mtet alle voorstevens naar het Westen gekeerd, zich 'bóven Iden 9Tp JJOJX 'IJSf-IOA uozi.iop uappij ook uitkijkt en gewend is aan het gezel schap van zeelieden en daagjs na schip breuken het strand afzoekt en krabben vangt, die op dagen van springtij sla pen, vermaakt zich met de riffen te noemen, om te toonen dat hij' alles weet. De wind licht -zijn roode haard op en splitst haar in vlammen. Kijk, Marie, hier recht voor is „le Corbteau", verder „Men Vras' mtet „la Vache", waar men de mooiste kreeften vangt. Zie je daar verderop een baken? Neen. Die vrouwenoogten pok! Die eilanden kunt gij toch zeker wel zien? Dat-g|roote |daar is het eiland „Aux Moutons", waar over men dikwijls in de herbergen spreekt. Het heeft altijd een kroon van witte bloemen, maar niet om (e plukken, wat ik je zeg. Golven, mijn waarde, gólven die niet liefelijk zijn om! ïnee kennis te maken! Kijk, de zon liefkoost het! Een groote boot met strak gespannen zeil ging de punt van het eiland voorbij. Dal gaat naar Uuncarneau. Een schrobnetvisscherzei Le Treff. Bij het zien van het zeil en bij het hooren van die namen is Marie geheel an streek geraakt. - Komaan, laten wij aan het werk gaan! zegt zij. Marie wendt het hoofd om en neemt haar vork. Zij schept een vork vol zee- Igjras op, zooveel zij' dragen kan, en btegjnt het achterste gedeelte van het karre tje op te laden, terwijl Le Treff het voorste gedeelte voor zijn rekening neemt. Zij haast zich en hij ook. Na een kwar tier, als de wind wat opsteekt, knoopt [zij haar wollen doek, waaruit de handen van de muts zijn losgemaakt, wat vast. Nu zij zich op de punt van haar teenen j opricht en over het karretje heenziet en nog wat hooger op de hpiop zeesras giaat Istaan, wat ziet zij daar? Een oude mian die tien schreden van haar af aap het werk is, een man die kleine, spierwitte bakkebaardjes heeft en die er -wel heel moe uitziet. Het is de pachter van Chamlpdolent. Hij is alleen. Hij heeft zijn buis op den gfond gelegd met een strand- kei er op. Zijn grooten hoed achterover geschoven, ontbloot het bezweettte voor hoofd. Langzaam' maar onafgebroken gjaat hij mtet het werk voort. Hij is er nog lang niet anee klaar. Arm' oudje! Heeft bij Marie herkend? Wie zal het zeggjen? Hij keert zich niet oml Hij let niet op de woorden die de wind mleevoert, als de mannen die wat verder op het strand slaan, schreeuwen, ook niet op de be weging van dat zwarte punt daarginds, zeker een viss'cher die zijn 'boot in het zand laat glijden en het anker tussichen de rotsen uitwerpt. De regten valt dog steeds, vermengd met een helder licht. Zoo ging een half luur voorbij. Gejaagd, verlangend om' met dit werk te eindigen, had Marie haar deel aan de lading ten naastebij1 klaar. Met (de punt van de vork ging zij nu de bergjes zeegras tusschen de zijstukken van het wagentje gelijk maken. Zij ging nu ook naar de rechterzijde waar Jean Quéverne stond en zij zag, dat de pachter van Ghamipdolent niet meer werkte. Hij' had een paar banaenvoi hooi gjenomien, die, hij, in een grof net -geknoopt, had mee gebracht, en toen hij ze in het naf}- te zand onder de neus van de mterrie had gelegd, nam hij het hoofdstel en het ge bit af, opdat het beest kon eten. (Wordt vervoljgld).

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1922 | | pagina 5